doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Melati van Java: Hermelijn
Schiedam: H.A.M. Roelants, 1908 (eerste dr. 1885)


XLIII.

Twee dagen later zat Corona op haar sofa, moe geweend en moe geklaagd; zij had Thoren van Hagen sints dien avond niet meer gezien; zoo lang zij kon, hield zij zich goed maar haar zenuwen waren tegen de overspanning niet bestand. Eerst had zij vreeselijke aanvallen van woede gehad, waaronder zij haar ver

[111:]

lovingsring vertrapte en zich de haren uittrok, gevolgd door vlagen van eindeloos schreien en daarna een soort van gevoelloosheid, waaruit niets haar deed ontwaken.
"Hij houdt niet van me, ik heb 't lang vermoed. Hij wil me kwellen zooals zijn vader zijn moeder heeft gekweld," herhaalde zij telkens.
Iteko stond nu voor haar met een kop bouillon, waarvan zij echter weigerde iets te gebruiken.
"Och juffrouw, wees toch verstandig! Mijnheer komt spoedig terug en zal er zeker spijt van hebben. Zal ik hem schrijven?"
"Neen, ik verbied je, ons engagement is af. . . af.!. voor goed af," En zij barstte weer in zenuwachtige snikken uit.
Tegen den middag kwam Hermelijn op het groote huis. Kitty verhaalde haar reeds dadelijk dat Cor stellig onaangenaamheden had gehad met haar beminde, en ten gevolge daarvan de kamer hield en niemand wilde zien.
"Ik zal 't consigne verbreken," sprak Hermelijn glimlachend en tikte aan haar kamerdeur.
Zonder het "binnen" af te wachten trad zij binnen en vond Iteko nog steeds met haar bouillon voor haar bedroefde meesteres.
"Laat ons een oogenblik alleen," zei Hermelijn kortaf. "Foei, wat is 't hier denker, alle jalouzieën neer! 't Is om melancholiek te worden. Zal ik ze optrekken Corona?"
"Neen, dank je! Hermine, ben je daar, o God! ik ben zoo ongelukkig."
"Omdat je gekibbeld hebt met Iwan! Mijn hemel, hoe diep ongelukkig moet ik dan wel geweest zijn, in al dien tijd toen ik met mijn man op voet van oorlog stond! Je ziet, hoe ik er over heen ben, we maken er gekheid over en als een twist dat lijden kan, behoort hij geheel en al tot het verledene en dat zal spoedig ook het geval zijn tusschen je beiden. Moed, Corry lief! hij zal terugkomen, hij houdt veel te veel van je."
"Neen, dat doet hij niet! Hij geeft niets om me, niets, hij wil me tyranniseeren en daar ik dat niet wil. . ."

[112:]

"Daar heb je groot gelijk aan! We zijn geen Eskimo's die hun vrouw als een lastdier beschouwen; zelfs bij de Javanen is de vrouw dikwijls genoeg baas; moed, Corona, moed! Hij komt als berouwhebbend zondaar terug."
"Dat behoeft niet! Als hij maar terugkeert; ik wil hem vergiffenis vragen, zoo hij 't verlangt, als hij maar terugkomt o Hermelijn, is 't niet verschrikkelijk, dat ik, die iedereen in mijn macht meende te hebben, die bevelen kon als een koningin, nu zwak en hulpeloos ben, dat ik uren lang zit te huilen als een klein kind omdat hij boos is."
En luid snikkend verborg zij het hoofd op den schouder van haar zuster, die half schertsend, half ernstig haar trachtte te troosten en haar eerst verliet toen zij kalmer geworden, in een rustigen slaap viel.
Om zes uur, terwijl Hermelijn met Kitty en Margot wandelden in het "rozenparadijs" - zoo noemde Corona het gedeelte van den tuin, waarin zij een verzameling rozen had bijeengebracht, door het beroemde Buitenzorgsche rozenperk nauwelijks overtroffen - en daar bouquetten samenbonden, hoorden zij het getrappel van een paard en zagen Thoren van Hagen aanrijden.
"Die booswicht, foei, ik neem 't hem erg kwalijk, dat hij die arme Cor zoo plaagt," sprak Kitty.
"Verdiend loon" meende Margot minder vergevingsgezind, zij heeft zoo dikwijls anderen geplaagd."
Toen hij bij het rozenperk kwam en de stemmen der drie zusters hoorde, hield hij den draf van zijn
paard in en boog zich voorover.
"De drie schoonste rozen," sprak hij galant, "is Corona niet bij je, lieve zusters?"
"Corona is ziek! Stoute broer!" riep Kitty.
"Meen je dat werkelijk?" vroeg hij op zulk een bezorgden toon, dat zelfs Kitty verzoend met hem raakte. Hij sprong van het paard en wierp de teugels om den arm; de drie zusters, zwaar met rozen beladen, kwamen hem te gemoet,
"Wat scheelt haar ?" vroeg hij.
"Wij hebben haar niet mogen zien, Hermelijn is alleen bij haar toegelaten. Vraag het haar."
"Ernstig?"

[113:]

"Och neen," was Hermelijns antwoord, "dat nu juist niet!"
"Weet je wat, Hermine, geef je doktersverslag, wij gaan naar onze rozen terug," zeide Kitty, "kom Go!" en ze verdwenen weer tusschen de struiken.
"Zeker appelflauwten," sprak Thoren van Hagen toen hij naast Hermelijn voortging, "niets verontrustends?"
"Iwan," antwoordde zij ernstig, "je bent haar liefde niet waard."
"Ik vrees 't ook, maar is 't wel liefde? Is 't geen grillige ingenomenheid met mij juist zooaIs zij 't met een paard, of een vogel of een stuk porcelein zou wezen."
"Neen; er rust een zware verantwoordelijkheid op je. Je kunt alles van haar maken, zij, die trotsche, eigenzinnige Corona is een stuk was, dat je naar welgevallen kunt kneden."
"Zeer vereerend voor zoo'n meester in de boetseerkunst als ik 't ben."
"Iwan," en Hermelijn's oogen schoten vonken, "'t is een gemakkelijke manier over alles te lachen en te spotten. Toen ik in moeilijkheden was, heb je niet gelachen als ik mijn hart bij je uitstortte; nu het je zelf geldt en een edel karakter, dat zich aan je vertrouwt, lach je, alsof er sprake is van een studentengrap, ik vind het je onwaardig!"
Hij zag haar aan.
"Als je zoo spreekt, gelijk je op je vader, Hermelijn!"
"Hoe zou hij tot je gesproken hebben, Iwan?"
"Zoo, dat ik natuurlijk weer niet naar hem luisterde. Ik heb altijd goeden raad verwaarloosd."
"Wordt het dan niet. eens tijd daar mee op te houden? Ik weet niet waarover je met Corona getwist hebt, maar ze twijfelt aan je liefde, dat alleen heb ik bemerkt."
"Zij is belachelijk. . . somtijds."
"En jij, Iwan, lacht om alles!"
"Ik weet genoeg, dat ik voor niets deug, Hermelijn, het minst voor aspirant-bruidegom."
"Dat hadt je eerder moeten inzien, nu is het te laat."
Zij bereikten de bijgebouwen. Iwan gaf zijn paard aan een staljongen en volgde Hermelijn naar de voorgalerij.

[114:]

"Zal ik haar nu niet mogen ontmoeten?" vroeg hij.
Juist kwam Iteko langs.
"Vraag juffrouw de Géran of ik haar mag zien!" zeide hij.
"Best, mijnheer."
"Nu moet ik haar zeker vleien en mijn hoofd buigen?"
"Je liefde moet je dat voorschrijven, je wilt van geen goeden raad weten, Iwan, maar op iets moet ik je aandacht vestigen. Je hebt alleen te strijden met een kwaden geest in je eigen hart, maar Corona heeft er nog een aan haar zijde; dat schepsel van daareven, boezemde me reeds dadelijk afschuw in. Als ik haar zie, begrijp ik waarom men zich voor de geteekenden moet wachten. . . ."
"Mij doet ze onaesthetisch aan en ik begrijp niet, hoe Corona zoo'n gedrocht altijd om zich heen wil zien."
"Boven dat gevoel weet zij zich te verheffen en het pleit voor haar, maar Iteko heeft een slecht karakter en op Corona oefent zij bepaald een noodlottigen invloed uit."
"De juffrouw is te ziek om mijnheer te ontvangen," klonk het plotseling tusschen hen, en Iteko lachte zoo verleidelijk als zij stellig meende het te kunnen doen.
"Dan moet ik er mij van overtuigen. Zeg juffrouw de Geran dat ik haar spreken wil. Is de juffrouw gekleed?"
"Ja, mijnheer, dat is te zeggen. . . . ."
Hij stond op en Hermelijn zag zijn hooge gestalte naast de kleine Iteko voortgaan in de richting van Corona's boudoir.
"Heeft ze mij verstaan?" dacht Hermelijn.
"Och mijnheer, de juffrouw zal't mij kwalijk nemen" bad Iteko.
"Wees maar niet hang, ik zal me wel weten te verantwoorden" antwoordde hij uit de hoogte en stiet de deur open.
"Je blijft buiten, hoor!" beval hij aan Iteko, die hem blikken vol vinnigen haat toewierp.
Corona had een eenvoudige huisjapon aan en zat op den divan, toen hij binnentrad; hij zag haar door het schreien misvormd gelaat en zonder een woord te zeggen sloot hij haar in zijn armen en liefkoosde haar

[115:]

teeder en innig, totdat zij opnieuw in tranen uitbarstte en het hoofd uitgeput aan zijn borst liet rusten; tot zijn verbazing voelde hij zich ook zoo ontroerd dat hij geen woord kon spreken en hun verzoening, hoe stom ook, was zoo oprecht, dat alle wrok en twijfel plotseling weggevaagd werden.
"Laat ons een wandeling maken, 't zal je goed doen, mijn arm kind," sprak hij, haar tranen wegkussend, "we zullen niet door de voorgalerij gaan, als je misschien liever niemand ontmoet."
"Ze mogen het wel zien, ieder mag het wel weten, hoeveel je liefde mij waard is," antwoordde zij met een matten glimlach. "Laat ons nooit meer zoo kibbelen, Iwan, ik kan er niet tegen."
"Neen, Corona, maar wantrouw mijn liefde dan ook niet meer."
"O nooit, nooit!"
Zij gingen samen heen en wandelden door den tuin, zonder een woord meer over het gebeurde te spreken, innig aan elkander verbonden, en vast overtuigd dat de liefde die zij voor elkander voelden, van beide zijden even groot was; toen de lichten opgestoken waren, kwamen zij in de voorgalerij terug. Iwan was ernstiger dan zelfs Hermelijn hem ooit gezien had en vol teedere zorg voor zijn aanstaande, wier roodgeweende oogen nu van geluk en liefde straalden; Conrad was er ook om zijn vrouwtje af te halen en op haar wenk verzocht hij de geheele familie voor den volgenden zondag te eten. Opnieuw schenen vrede en eendracht te Ngaroengan te heerschen.
Met een gelukkigen glimlach kwam Corona na een teeder afscheid van haar vriend in haar kamer terug en zeide tot Iteko:
"Wat voel ik me nu heel anders dan gisteren en eergisteren.'"
"Gelukkig, juffrouw de Géran! Wat ben ik blijde dat mevrouw Conrad juist vandaag gekomen is."
"Waarom dan?"
"O neem me niet kwalijk, ik meende dat mevrouw. . maar ik mag mij niet in familieaangelegenheden mengen, maar ziet u 't schijnt dat mevrouw Conrad een fameuzen invloed heeft op mijnheer Thoren van Hagen."

[116:]

"Geen wonder, ze kennen mekaar ook al zoo lang en is mijnheer haar vader niet voogd of zoo iets van mijnheer Thoren geweest?"
"Maar Hermelijn zal Iwan misschien niet eens gesproken hebben."
"Over u, dat weet ik niet; zij is hem tegemoet gegaan tot het rozenperk en ze kwamen heel druk pratend en lachend terug; natuurlijk is mijnheer uit zijn eigen gekomen en stellig niet op een briefje van haar, dat zou niet noodig geweest zijn."
"Hoe weet je dat?"
"Dat mevrouw Conrad geen briefje geschreven heeft? Och, ik kan het niet denken; u begrijpt toch wel hoe erg mijnheer naar u verlangde maar ik geloof niet dat hij bij u had durven komen in de kamer als zij hem niet aangespoord had door te tasten."
"Laat me nu alleen, Iteko, ik heb rust noodig."
En Corona legde haar hoofd op de kussens, niet zoo onbezorgd gelukkig meer als zij een kwartier te voren had gedacht het te zullen doen.


inhoud | vorige pagina | volgende pagina