Melati van Java: Hermelijn Schiedam: H.A.M. Roelants, 1908 (eerste dr. 1885)
XLVI.
Een tropische nacht vol maneschijn, zoo helder als zilver, zoo stralend als het den broeder van den dag past; het meer ligt in diamanten glans tusschen de met een tooverachtig blauwen gloed overgoten heuvels; als een reusachtige sleep van glinsterend wit satijn laat de maan haar stralen over het licht gerimpelde water glijden, de eilanden schijnen ruikers van zilverkant en wit schitterende pluimen; in de verte klinken de verwijderde tonen van een gamelang, nu en dan afgebroken door de schrille kreten van een boschvogel. Hoog in de lucht wiegelen zich als tressen van bloemen, de slingerende takken der orchideën onder de lichte aanraking van een nachtvlinder, geheimzinnig ritselen de insekten in het geboomte en de krekels zingen er hun eentonig lied; de vuurvliegjes dansen als op de maat van een onzichtbaar orkest, duizenden geuren vervullen de lucht en hullen alles in een atmosfeer van bedwelmende zoetheid en genot. Thoren van Hagen was vrij laat van het groote huis teruggekeerd geheel onder de betoovering van den heerlijken nacht; zijn hart en geest toch waren in harmonie met de weelde, die hem omringde. Nog nooit had hij zich aan Corona zoo innig verbonden gevoeld, de lichte wolkjes, die soms in hun liefdeshemel dreven, waren weggevaagd, waardoor wist hij zelf niet en zij evenmin; ook zij had alles vergeten wat haar verontrustte, wat haar ergerde, om niets te voelen dan dat haar ziel opging in de zijne, dat hij haar koning, haar meester was, dien zij boven alles liefhad en vereerde.
[134:]
Zij hadden haast niet kunnen scheiden, misschien was het de maneschijn, die, ook over hun gevoelens zulk een toovergloed spreidde, maar hij ondervond nu eindelijk wat hij zoo gewenscht had, dat zij zijn ziel vervulde, dat hij zich gelukkig en zalig voelde bij het bewustzijn hoe zijn leven voor goed aan het hare verbonden was, en slechts de dood hen kon scheiden, nadat het beslissende woord tusschen hen zou zijn uitgesproken. Hij wandelde naar huis in een soort van verrukking; het was of de geur harer glanzende lokken nog steeds de lucht vervulde, of het licht dat uit hare oogen glansde, schitterde in het flikkeren der sterren, of in het geheimzinnige ruischen der bladeren, het tjilpen der insekten haar stem naklonk, die hem woorden vol liefde en trouw hadden toegefluisterd. Alles sprak van Corona, alles scheen door haar bezield; nog slechts weinige minuten geleden had hij haar verlaten en nu reeds smachtte hij naar haar tegenwoordigheid terug, telde hij de uren, die nog moesten verloopen vóór hij haar terug zag, zijn parel, zijn kroon, zijn koningin! 't Was hem niet mogelijk in huis terug te keeren, zich daar prozaisch neer te leggen om te slapen, neen, hij had behoefte aan de nachtlucht om zijn brandend voorhoofd af te koelen, om eenigszins tot kalmte te geraken of liever om zijn droom van liefde en geluk zoo lang mogelijk voort te zetten. Hij bond den gondel los, strekte zich op het fluweelen kleed neder, dat er nog steeds gespreid lag, nadat zijn koningin daar had gerust, en liet het bootje toen vrij over de kalme zilveren golfjes glijden. Onbewegelijk lag hij daar alleen, in de stille majesteit van den nacht, onder het fonkelend oog der maan en de bleeke schittering der sterren; neen, zoo had hij zich nimmer gevoeld! Was het deze stemming, die eens den verdwaalden monnik van Heisterbach vervulde, toen hij eeuwen lang naar het zingen van een vogeltje luisterde, en ze voor een oogenblik rekende? Is het dit gevoel dat ons tot loon gegeven wordt, na een leven vol moedig doorgestanen strijd en lijden, dit gevoel, zoo diep, zoo innig, zoo rein en hoog, dat een eeuwigheid kan vervullen en ons niet
[135:]
bedreigt met de zwarte schaduw van moeheid en einde, zou dat de hemel zijn; dien men op aarde zoo licht vergeet en waaraan slechts de vermoeiden en overwonnelingen in den strijd des levens denken als aan een plaats van rust en vrede, maar die den moedigen kampvechters te vaak voorkomt als het einde van alle genot door strijd en al beid verkregen, als het tegenbeeld van het rijke menschenleven, waaraan licht en schaduw beide gelijke waarde geven? En Thoren van Hagen luisterde slechts naar het vogeltje dat diep in zijn hart zong van liefde, geluk en leven; alles werd hem immers aangeboden, alles, wat hij zich in de stoutste droomen zijner jeugd zou hebben toegewenscht. Liefde en eerzucht werden tegelijk bevredigd. In een lang gesprek met den man die hem nu reeds de vaderliefde schonk, welke hij zijn leven lang ontbeerd had, was hem de belofte gegeven, dat hij de leenheer zou worden van dit uitgestrekte gebied, een klein koningrijk bijna. Zoo veel hij kon zou hij gunstige bepalingen voor de andere broers en zusters verkrijgen; werkelijk zou hun lot belangrijk verbeteren, hij toch had de zware verantwoording te dragen van alles; zij werden slechts goed betaalde uitvoerders van zijn wil. Hoe zou hij de macht, die hij ging bezitten, gebruiken, hoe zou hij die aan het schoone land, dat hem zooveel bood, ten goede laten komen, hoeveel plannen van beschaving en hervorming drongen zich niet op aan zijn geest. Eindelijk had hij een doel gevonden, waarvoor het de moeite waard was te werken en te leven; wie weet welke luchtkasteel en hij zich niet schiep, of hij niet droomde van een onafhankelijk rijk dat hij zich hier in het midden van Java zou stichten, een rijk, waarvan Corona koningin zou worden. Alles neemt zulke groote, onnatuurlijke verhoudingen aan als hemel en aarde zich baden in fantastisch licht, als de ziel vervuld is van liefde, waaraan niets te zwaar valt, als slechts een koningskroon waardig schijnt het voorhoofd te versieren van de schoone bruid, die men zich verworven heeft. "Ik heb de kroon en zal mij het koningrijk winnen," zeide hij vol trots.
[136:]
Zacht danste de gondel voort en hij lag daar nog steeds in zijn droom van een zaligheid zoo groot, zoo volmaakt, dat hij niet eens bemerkte hoe zij allengs in diepen weemoed overging, want ach! flauw is de grens, die hier beneden de hoogste vreugde scheidt van stille smart. Hij dacht aan zijn moeder, zijn jonge, lieve moeder die het leven, voor hem thans zoo benijdenswaardig, zoo vol, zoo heerlijk, van zich had afgeworpen, als ware het een ondraaglijke last; hij gedacht zijn vader, die het nog steeds voortsleepte, beladen met wroeging en zonde, en medelijden inplaats van wrok vervulde voor het eerst zijn ziel jegens hem. Hij gevoelde zich thans verheven boven alles, zoo gelukkig en goed, hij vergat al wat de wereld boos en laags heeft en herinnerde zich slechts met droevige belangstelling hen, die weenden en leden op deze, hem louter rozen biedende aarde. Neen, hij had nu een uitgebreid veld vóór zich om te arbeiden, hij wilde niet meer zwerven, het geluk zoekende, hij had het gevonden, het zou ondankbaar wezen het niet op te nemen, niet te gebruiken tot geluk zijner medebroeders. Hij voelde er behoefte aan dien God te danken, wiens tegenwoordigheid hij thans zoo duidelijk voelde, aan wiens bestaan hij in dit uur, nu hij zijn liefde en goedheid in zoo volle mate ondervond, niet meer twijfelen kon zooals hij 't wellicht menigmaal gedaan had in het gewoel der wereld en in den strijd der hartstochten. Dit uur van vreugde en geluk, eerst later zou hij inzien hoeveel waarde het voor zijn toekomstig leven zou hebben, hoeveel hij daaraan dankte, niettegenstaande. . . Hoelang hij daar in dat bootje zachtkens dobberde wist hij zelf niet, misschien zette hij in lichte sluimering de droomen voort, die hij wakend begonnen had: wellicht verkeerde hij thans werkelijk in het tooverland, door hem geschapen. Het zachte nachtkoeltje streek langs zijn gloeiende slapen, de stralen der maan gleden over zijn voorhoofd en zijn toegevallen oogleden; boven dartelden kleine speelsche wolkjes, zacht en wollig als opstijgend schuim, zij zweefden langs de maan als om
[137:]
door haar voor een oogenblik in zilverdons te verkeeren; zij stoeiden voor het aanschijn der sterren en naderden elkaar meer en meer, werden donkerder en ernstiger, dikker en grauwer; duisternis viel op de doorschijnende wateren van het meer, de schaduwen verdwenen, licht en. bruin losten zich op in eentonig zwart; schriller klonk het gesis der insecten, het gekras der nachtuilen. De wind stak op, koud en guur, de golven stegen onder zijn prikkel hooger en hooger en slingerden het bootje, waarin Iwan nog steeds droomde, onstuimig heen en weer, eindelijk vielen groote regendroppelen op zijn gelaat en hij ontwaakte om te bemerken, hoe alles rondom veranderd was, hoe, waar straks nog kalmte en rust heerschten thans storm en onweer loeiden. "Is dat het beeld van mijn leven, zal dat het uur van onvermengd geluk opvolgen, waaraan ik het woord van Faust, "Verweile, Du bist so schön!" heb toegeroepen?" vroeg hij zich af, terwijl hij de riemen opnam en met een paar krachtige slagen, den oever naderde. Nu was een geweldige storm over het gebergte losgebarsten, bliksemstralen verlichtten het landschap dat daar straks zoo vredig en stil in,het staal kleurige maanlicht glansde. Thoren van Hagen trad zijn huis binnen, ontstak de lamp in zijn kamer en sloot de ramen waardoor de regen naar binnen sloeg. De lamp hing boven zijn met boeken en papieren beladen schrijftafel, vlak vóór hem lagen couranten en brieven, die de postbode had gebracht. Hij was vast besloten zich door niets te laten ophouden en zoo spoedig mogelijk zich neer te leggen om aan den langen dag een einde te maken en weldra den zonnigen morgen terug te zien, die hem weer naar zijn Corona zou voeren. "Als zij hier is, wat deren mij storm en onweer nog?" vroeg hij zich af en wierp een verstrooiden blik op de papieren. "Een brief met geëntrelaceerde H. G. en het grafelijke kroontje der Saint-Pauls. Van wie is dat, van Hermelijn, een invitatie zeker." Hij verbrak de enveloppe en las: "Waarde Iwan!"
[138:]
In een hoek stond in Hermelijn's sierlijke handschriftje het woord "confidentieel". "Wat voor grap mag dat wezen," dacht hij, glimlachend, "vier bladzijden lang, 't is de moeite waard." "Ik kom een beroep doen op uw eer als man, en u verzoeken te gelooven dat slechts belangstelling in uw toekomstig lot mij doet handelen, en met weerzin er toe besluiten u iets te openbaren, dat gij naar mijn oordeel weten moet. Ook Conrad is van meening dat het noodzakelijk wordt u op de hoogte te brengen van een zaak, die van het grootste gewicht is en waarvan gij onderricht moet zijn, zoo ge het karakter uwer aanstaande vrouw op de rechte waarde wilt schatten. "Ik wil er echter Corona geen verwijt van maken; ik heb alles vergeven en vergeten. Zoo er geen maatregelen voor de toekomst te nemen waren, zou ik hebben gezwegen, maar ik moet nu aandringen op iets, waartegen ik u reeds met een enkel woordje heb gewaarschuwd op den dag toen gij een klein geschil met Corona hadt. "'t Kost me moeite een zaak aan te roeren, die tot het verledene behoort en voor mij, althans nu, slechts de beste gevolgen heeft gehad. . ." "Mijn hemel, wat een omhaal van woorden, dat ben ik van Hermelijn niet gewoon," mompelde Iwan ongeduldig en las met weerzin voort. "Ge weet, hoe ongelukkig mijn huwelijk in den eersten tijd was en hoe schandelijk men mij bedrogen heeft; het middel daartoe bestond in een reeks van brieven, die Conrad mij heette te schrijven en waarvan hij in waarheid den inhoud niet eens kende, want ze waren afkomstig van Corona." Een bliksemstraal schitterde voor een seconde en onmiddellij daarop knalde een hevige donderslag; juist bracht Thoren van Hagen de hand aan het voorhoofd, hij duizelde. het was of hij zich getroffen voelde. Was het door den slag of door het gelezene? "Zij heeft die brieven geschreven, waarin Conrad van liefde en trouw sprak, hij, die me niet kende, die mij toen als een indringster haatte. Mijn brieven werden beantwoord door haar, en zoo gelukte het Corona mij in een net van verraad en bedrog te vangen.
[139:]
Verbeeld u mijn verontwaardiging, mijn wanhoop toen ik die ontzettende waarheid vernam, ge begrijpt hoe ik Corona verachtte en slechts met afschuw zag, dat gij uw leven aan het hare wildet verbinden." Thoren van Hagen haalde zwaar adem, het zweet parelde op zijn voorhoofd, zijn handen waren kil en klam. "En toch geloof ik niet dat Corona zoo schuldig is. Een booze demon, een duivel in menschengedaante waart rondom haar, zij heeft haar alles ingeblazen; haar uiterlijk vervulde mij reeds dadelijk met diepen afkeer en die antipathie bleek niet ongegrond. "Ge begrijpt dat ik u van Iteko wil spreken, de booze raadgeefster van Corona; zij heeft die brieven geschreven, zij wekte haar jalouzie op tegen mij, zij zal uw huiselijk geluk storen zoo als zij Corona's karakter reeds bedorven heeft. Ondanks haar heerschzuchtig optreden en koninklijk voorkomen is Corona zwak; zij ondergaat gemakkelijk zekeren invloed. Als zij iemand lief heeft, dan volgt zij gaarne diens raad, en geeft haar oordeel aan het zijne gaarne over; zoo is 't Iteko gelukt haar te leiden en op dit oogenblik strijdt haar overwicht tegen het uwe. Er kan voor u geen geluk wezen zoolang Iteko in haar nabijheid blijft; de eerlooze daad, waartoe zij uw aanstaande vrouw verleidde, is er een bewijs van hoezeer zij haar omlaag wist te trekken en hoe weinig Corona's vastheid van karakter bestand is tegen het verleidend sissen van die slang. Ik verzoek u dus in uw eigen belang niet alleen maar ook om mij een voldoening te geven over hetgeen ik door het schandelijk bedrog van meesteres en dienstmaagd lijden moest, aan te dringen dat Corona haar confidente onmiddellijk laat vertrekken. Wanneer zij werkelijk u zoo liefheeft. als zij het ieder wil doen gelooven, zal haar dit niet den minsten strijd kosten. "Ge moet natuurlijk haar zeggen dat ge alles weet, maar ge begrijpt dat het voor mij van het grootste belang blijft, dat zij niet vermoedt van wie deze waarschuwing afkomstig is.
[140:]
"Ik leg u dus geheimhouding op, die ge slecht geval van nood moogt verbreken. "Handel naar goedvinden, ge weet nu alles. Hermine. De schoone dag vol liefde en weelde was vervlogen.
inhoud | vorige pagina | volgende pagina