doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Melati van Java: Hermelijn
Schiedam: H.A.M. Roelants, 1908 (eerste dr. 1885)


L.

Eenige maanden later werd het huwelijksgeluk van Conrad en Hermine volmaakt door de geboorte van een meisje. Geen van tweeën had zijn wensch en toch waren beiden tevreden; zooals Conrad gehoopt had was het een meise maar geen blondine, een zwartkopje naar Hermelijn's verlangen:

[167:]

"En nu moet ze geheel een Géran wezen," zeide het kraamvrouwtje, "ze moet niet heeten naar mijn papa, want een Nico moet ik toch hebben. Noem ze naar je moeder, Conrad, onze mama, Hélène."
En zoo werd zij dan geheeten; de kleine Hélène was het veel bewonderde speelpopje van de beide jonge ouders. Ze werden niet moe, het rozige brokje mensch te beschouwen en elkaar op allerlei kunststukjes van de jeugdige dame opmerkzaam te maken, kunststukken, waaraan zij zelve geheel onschuldig was en die niemand dan de opgetogen vader en moeder konden opmerken.
Zij noemden elkander niet anders meer dan Papa en Mama. Hermelijn studeerde in boeken van opvoedkunde, Conrad sprak er van, de kleine in een levensverzekering te doen gaan opdat zij bij haar huwelijk een bruidschat zou ontvangen, maar ondanks al die goede voornemens, wist Hermelijn zoodra Léni het op een schreeuwen zette, niet, hoe spoedig zij haar haar zinnetje zou geven en Conrad besteedde het geld voor den bruidschat bestemd, aan het koop en van allerhande lekkernijen voor het jonge moedertje.
Van de zusters en broers hadden zij vele blijken van belangstelling ontvangen; van Corona en haar vader echter niets, maar toch was er een enveloppe aan het adres van Mejuffrouw Hélène de Géran op geheimzinnige wijze aangekomen, die een bankbiljet van f1000 bleek te bevatten en zeker van den ouden heer afkomstig was.
"Er moest in Ngaroengan groote drukte heerschen; Corona scheen weer geheel de oude; zij ontving haar grafelijken neef met nog meer pracht dan zij het vroeger haar hollandsche schoonzuster had gedaan; de couranten zelfs schreven er van. Zij was naar Samarang geweest om toiletten te bestellen maar had Conrad en Hermine met geen bezoek verwaardigd.
De jonge graaf de Géran, schreef Kitty, was een onbeduidend blond mannetje van twee en twintig jaren, vergezeld door een zeer strengen en zeer barschen Mentor, dien hij naar de oogen zag; men kon het aan den jongen heer Alain zien, dat al die glans en pracht hem meer verbaasde dan genoegen deed.
"Ik weet waarlijk niet, wat Corona's plannen zijn,"

[168:]

schreef Kitty verder, zou zij aan graaf Alain, "die een hoofd kleiner is dan zij, de plaats willen gunnen, die Iwan eens in haar leven bekleedde, of werkt zij alleen om Margot en den graaf in kennis te brengen? Ik weet het niet en durf ook niets beslissen. Dit alleen weet ik, dat we ons dol amuseeren, alle dagen is er een ander pretje, we denken van 's morgens vroeg. tot 's avonds laat aan niets dan aan dansen, kleeden en uitgaan. Corona heeft ons beeldige toiletjes gegeven; Margot en mij namelijk en zelfs Toetie, die een heele scène gemaakt heeft, daar aan haar met gedacht was. Ze ziet er nu uit als een opgetooide pauw. Dolly heeft voor alle invitatiën bedankt. Hoe jammer dat gij niet hier zijt, ge zoudt de koningin worden van al die feesten, want Cor, al kleedt zij zich nog zoo prachtig en behangt zij zich met juweelen, is dezelfde niet meer van het vorige jaar; ze is oud geworden, vooral haar oogen, die vroeger zoo prachtig konden flikkeren, zijn nu geheel veranderd. Als gij er waart, Hermelijn, zou niemand naar haar omzien."
Conrad zag somber voor zich uit; Hermelijn glimlachte.
"Coen," fluisterde zij, haar kleine meid aan het hart drukkend, "geloof je niet dat ik haar gekraai veel liever hoor dan alle dansmuziek en ik mij niet veel beter amuseer met jou alleen, dan tusschen al die vreemde menschen?"
"AIs 't maar waar is?"
"Zou je denken, dat ik, wanneer wij te Djantong woonden haar een nacht alleen zou laten om te dansen? Zou je denken, dat ik een oogenblik rust en pleizier kon hebben verre van haar ?"
"Neen," zeide hij na een poosje nadenken, "dat geloof ik niet!"
"Zoo, dat mag ik hooren en nu zal ik je ook zeggen dat ik zeker geloof dat graaf Conrad de Géran een veel betere figuur voor dat emplooi heeft dan die fransche blanc-bec. Er is niets aan Kitty's brieven; zij denkt alleen aan pretmaken; de arme Portias zal ook zeggen, dat die vreemde gast alle instrumenten uit den toon brengt."
"Ik begrijp niet hoe papa 't zoo toestaat; Kitty niet dat hij alles behalve wel is?"

[169:]

"Ja, hij ziet er slecht uit, maar 't amuseert Corona, 't doet haar die treurige geschiedenis met Iwan vergeten en dat is hem het voornaamste."
In die dagen kreeg Hermelijn ook onverwacht bezoek van den heer Van Diteren, haar vroegeren reisgenoot, die voor zaken Samarang bezocht.
"Maar vertel me eens," sprak hij op zijn gewone onaangename manier, "waarom jelui hier zoo kaaltjes woont, terwijl het heele koningrijk der Gérnns in beweging is om den franschen snoeshaan te ontvangen. Leef je in ongenade?"
"En als het zoo eens was?" vroeg de jonge vrouw glimlachend.
"Je hebt het met juffrouw Corona niet kunnen stellen. Weet je nog hoe ik je tegen haar waarschuwde en wat je me toen voor vinnigs antwoordde?"
"Mijn man en ik zijn het eens, dat is ons genoeg. Ik blijf bij 't geen ik u toen zei. Maar vertel me liever het een en ander van mevrouw."
"Zij heeft een maand of twee geleden precies zoo'n exemplaar gekregen als u daar op den schoot houdt."
"Is hij nog niet naar Holland verzonden?" vroeg zij onnoozel.
"Houd me niet voor den mal, mevrouwtje, als u er een half dozijn bij mekaar heeft, zullen we zien wat u doet!"
"Conrad en ik zullen ons nooit van onze kinderen scheiden, al hebben we ook het dozijntje vol."
"We spreken mekaar later, maar er is een ellendige historie bij; mijn oudste jongen heeft een ongeluk gehad, hij is met schaatsenrijden verdronken."
"En dat zegt u zoo kalm?"
"Ik heb me aan 't denkbeeld moeten wennen. 't Eerst vond ik het idee beroerd genoeg, maar 't ergste was dat mijn vrouw, toen het bericht kwam, in een toestand verkeerde, die elke aandoening doodelijk kon maken. Ik heb 't haar dus verzwegen; later zag ik er tegen op het haar te vertellen en nu schrijft ze den jongen lange epistels, zendt hem aardigheden, pruttelt dat er geen brief van hem komt, in één woord, zij vermoedt niet, dat het kind dood is."
"Maar dat is toch vreeselijk!" riep Hermelijn ontzet uit.

[170:]

"Wat zal ik doen? Sinds de kleine er is, houdt ze op met dat eeuwigdurende grienen; ze gaat met me uit, naar de komedie en de muziek in de Concordia en is soms heel vroolijk."
"Maar zij zal 't u nooit vergeven, dat u het kon aanzien dat zij zich amuseert, terwijl het tijd was om voor haar kind te rouwen. Ik vind uw handelwijze in de hoogste mate ergerlijk."
"Ik ben 't van u gewoon, mevrouw, dat u uw meerlingen niet verbergt; maar ik kan er waarlijk niets aan doen. 't Verveelt me zoo verschrikkelijk altijd haar martelaarsgezicht voor mij te zien dat het mij onmogelijk is, haar die nieuwe aandoening te bezorgen."
"En als ze het nu van buiten af hoort?"
"Ja, dan ligt het geval er eenmaal toe. Ik kan niets beters doen dan de zaak maar aan haar loop over te laten; voor mij is 't ook niet alles, dat verzeker ik u. U ziet mij voor een ongevoelige steenklomp aan, maar begrijp u niet dat het mij vreeselijk hindert, als mijn vrouw over haar Willem praat en allerlei mooie plannen voor de toekomst maakt, dat alles aan te hooren en te weten dat hij reeds sinds een paar maanden overleden is?"
"Ik begrijp niet, hoe u dien last zoo geheel alleen kunt dragen; daarvoor moet men al heel sterke schouders hebben?'
Ook Conrad vond van Diteren's handelwijze onverantwoordelijk en beiden waren verheugd toen hij vertrok.
Zijn laatste woorden waren:
"Ik hoor dat de Merawoe weer aan het spoken is."
"Och, dat heeft hij al jaren lang gedaan," antwoordde Conrad achteloos.
Den volgenden avond terwijl. zij rustig zaten thee te drinken en Conrad zijn dochter op den schoot hield tot groot vermaak van Hermelijn, die hem bewonderde om zijn handigheid, maakte zij de opmerking dat het buiten ondanks den maneschijn donker werd en er toch een oogenblik te voren nog geen kans scheen te bestaan op wolken en regen.
"O Coen, zie eens! Wat ligt daar een stof op tafel, Leni's kleertjes zijn er heel vol van. Wat kan het zijn?"

[171:]

Een zwaar gedruisch deed zich te zelfder tijd hooren, als van een opkomend onweer of als een eindeloos kanongebulder; tegelijk zagen zij de lampen wiegelen als waren het de slingers eener klok, de tafel ging op en neer en de grond beefde onder hun voeten.
"Een aardbeving, een aardbeving!" gilde Hermelijn ontzet, "laat ons vluchten, Coen, met de kleine."
"Blijf bedaard, Hermelijn! Ga niet naar buiten, er is nog geen gevaar, ik heb meer aardbevingen gezien."
De duisternis werd echter hoe langer, hoe dikker; het dansen van den aardbodem en het gedonder van het geschut hielden aan. Hermelijn drukte haar kind bevend aan het hart.
"Laat ons naar buiten gaan, Coen!" smeekte zij.
Hij was bewonderenswaardig kalm.
"Buiten valt gloeiende asch, Hermelijntje, en die is ook te vreezen; er is niets te doen dan geduldig hier blijven. Ik vrees dat het de Merawoe is, die losbarst,"
"God spare dan onze familie!" snikte Hermelijn, "Coen, ga niet heen! Ik zal niet naar buiten gaan en binnen blijven juist zooals je wilt maar ik bid je als we sterven moeten, laat het dan samen zijn."
"Er is geen quaestie van sterven," sprak hij, haar liefkoozend, "als het ten minste de Merawoe is. Wij krijgen hier alleen de naweeën."
"Hoe moet het daar met hen gesteld zijn, met Dolly, die 't dichtst bij den krater woont?"
"Laat ons op God vertrouwen Hermelijn! Anders kunnen wij voorloopig niets doen, en verder wachten."
Nog eenige uren brachten zij in angst en vrees door; het beven en schudden der aarde hield nog steeds aan, plotseling hoorde men een geweldigen knal, hemel en aarde schenen van elkaar te splijten. Hermelijn klemde zich angstig vast aan haar man, die zijn dochtertje stevig op den schoot hield, een hevig gekraak als van neerstortende huizen deed zich hooren, porselein en glas vielen kletterend in stukken; de grond geleek de dansende baren der zee, zoo onstuimig en wild; zij gaf een angstigen gil en sloot de oogen.
"Ze zijn zeker allen dood, allen," kermde zij, "mijn God, moet dat dan het einde wezen?"


inhoud | vorige pagina | volgende pagina