doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Melati van Java: Hortense de Beauharnais. Koningin van Holland
Baarn: Hollandia Drukkerij, [1913] (serie Historische karakters)


[1:]

EERSTE HOOFDSTUK

In de eerste jaren der vorige eeuw straalde het kleine kasteel van Malmaison, vlak bij Parijs in vollen glans van schoonheid, vreugd en geluk. Het witte huis met zijn tuin vol rozen en vreemde gewassen, zijn serres gevuld met de schoonste bloemen en planten uit alle streken der wereld, zijn park - veel kleiner thans dan voorheen - met hooge en zeldzame boomen, zijn fluweelzachte grasperken, vormt nu nog een liefelijke oase dicht bij het woelige rumoer der wereldstad. Maar wat aan dit met zorg gerestaureerde en aan den staat door baron Osiris afgestane lustoord zulk een geheel bijzondere bekoring verleent, dat zijn de herinneringen aan de eerste morgenschoone dagen van het Consulaat, toen Napoleon Bonaparte een einde had gemaakt aan den schrikkelijken revolutie-tijd, toen het volk herademde na langen, wreeden oorlog, omdat vrede gesloten was met bijna alle landen van Europa en hij hier rustte van zijn roemrijke tochten.
Dan ziet men het park weer in zijn smaragden lentetooi, niet eenzaam en stil als thans, alleen bevolkt

[2:]

door touristen of dagjesmenschen met hun druk, banaal gedoe, maar vol leven, vroolijkheid en glans.
Tusschen het groen schemeren de witte gewaden van jonge, mooie vrouwen; arm in arm schijnen zij te zweven over het gras, bevallige écharpes fladderen hen na, bloemen versieren hun lokken, borst en armen, parelend klinkt hun lach, fonkelend zijn hun oogen, vol coquetterie de blikken op hun cavaliers, forsche, jonge mannen in schitterende uniformen, het gelaat gebronsd door de zon der slagvelden, doorkerfd somtijds door de litteekens van sabelhouwen - of wel zij vullen de salons, klein intiem, met fraaie, empire meubels, eenvoudig misschien naar onzen prachtlievenden modernen smaak, toch versierd met kostbare kunstwerken, de buit der italiaansche oorlogen. Daar vereenigt zich het vroolijke gezelschap in gezellig samenzijn of in geanimeerde danspartijen. Men ziet ze terug die jonge, gelukkige paren - want de meesten gunden zich nu den tijd aan liefde en huwelijk te denken - zonder herinnering schijnbaar aan de gruwelen achter hen, het oog alleen gericht op de heerlijke, zonnige toekomst vol wonderbaar gebeuren en geheimen toover.
Tegen den schoorsteenmantel geleund in druk gesprek met een geestige dame of een kranigen officier staat de meester van het huis, de jonge generaal - of zooals hij thans getiteld is - de eerste Consul Napoleon Bonaparte. Hij is nauwelijks dertig jaar en nog niet

[3:]

versomberd door den druk en de zorgen van het latere keizersschap; opgewekt, levendig, zelfs vroolijk schijnt hij te genieten van de levensvreugde rondom hem, die door en in hem alleen bestaat. Zijn oogen schitteren, zijn mond glimlacht mede en geeft aan zijn gelaat van romeinschen snit onweerstaanbaar charme. Dan eerst begrijpt men de toovermacht van dezen man uitgaande naar de honderdduizenden door hem blijde in den dood gejaagd. Soms alleen verraadt een kleine frons van zijn voorhoofd, een eigenaardig knippen van zijn oog, dat hij niet alleen door beminnelijkheid heerscht, dat de leeuw, al hulde hij zijn klauwen in fluweel, gevaarlijk blijft zelfs in het vroolijkste spel. Hij geniet van de vroolijkheid rondom hem, als allen bezield door de vreugde van het leven: hij gunt zijn officieren dit onbezorgde uur, zeker als hij is dat bij zijn eerste roepstem zij zonder de minste aarzeling alles zullen verlaten, geliefde vrouwen, pas gesticht huisgezin, rijk ingerichte woningen, alle weelde en schoonheid van het leven om met hem de wreede wisselvalligheden van den oorlog en den roem der overwinningen te deelen.
Hij zelf schijnt nu ook gelukkig, de stormen in zijn huiselijk leven zijn uitgewoed, de hartstocht van liefde en jalouzie is bedaard, kalme genegenheid, zekere medelijdende, neerbuigende vriendschap verbindt hem nog alleen aan Josephine, maar toch ook bewondering voor de ideale wijze, waarop zij hier in dit tamelijk

[4:]

gemengde gezelschap haar eer als gastvrouw ophoudt.
Op de intieme ontvangdagen aan haar borduurraam of achter het trictracbord, bij de bals op haar sofa troonend als vorstin in alles, behalve in naam - zetelt zij, zijn bevallige gezellin.
Zes jaar ouder dan hij, is zij volgens algemeen gevoelen niet mooi meer - eenigen beweren zelfs dat zij het nooit was - maar meer dan mooi bleef zij, onzegbaar gratieus en elegant. Niemand beter dan zij weet met haar zilveren stem van wondere liefelijkheid het rechte woord te vinden, dat tot ieders hart dringt, dat vijandige partijen tot elkander brengt, dat verzacht, verzoet, vereenigt, niemand beter dan zij weet door verstandig zwijgen, aandachtig luisteren, beteekenisvolle blikken, te verbergen, dat haar kennis en ontwikkeling zoo gering zijn; haar lieve lach en zachte oogopslag, haar langzame bewegingen van zekere matheid, die haar afkomst van creoolsche verraden, zeggen meer dan geleerde woorden en wijze verhandelingen, die haar man van vrouwenlippen haat.
Niemand ook weet beter dan zij zich te kleeden, zoodat men niet zeggen kan wie de grootste bekoorlijkheid verleent, zij aan haar toilet of het toilet aan haar. Zeker, er wordt gefluisterd en geglimlacht, om haar enorm hoog speldegeld, dat haar hevige scènes bezorgt met den consul - die verkwisting en wanorde in geldzaken niet lijden mag - en bittere tranen kost. Er wordt vaak gezinspeeld op haar niet onbevlekt

[5:]

verleden, maar wie durft Cesar's vrouw te verdenken? En zij laat zooveel vergeven door haar goedheid - want goed is zij, la bonne Josephine, zij kan niemand iets weigeren, geen ongelukkige een aalmoes, geen veroordeelde een verzoek om gratie, geen leverancier een premie of een gunst, geen verliefde een liefkoozing, zegt men, zich zelf geen kostbare châle of juweel - misschien is deze goedheid haar een sieraad geworden. In elk geval zij staat haar uitstekend, zij kan niet anders dan goed zijn en goed doen, zij wint hierdoor de liefde van haar man, doet alle harten tot hem neigen en hij is er haar dankbaar voor; hij vergeeft haar grootmoedig hare zwakheden, hij waardeert in haar de groote dame van het vroegere régime, de edelvrouwe, die aan zijn nieuw hof glans en charme geeft, al het ruwe wegvaagt, fijne vormen in eere herstelt.
Is Josephine te moede, te indolent misschien om zich met alle gasten bezig te houden, een goede hulp vindt zij in haar dochter Hortense. Even gratievol als haar moeder is het jonge meisje, sterker, verstandige geestiger, beter ontwikkeld. Zij is onvermoeid, overal schijnt zij te gelijk, haar stralende persoonlijkheid geeft leven en opwekking aan het gezelschap. Eene, zoo gelukkig de feesten van Malmaison bij te wonen en zich in het eerste gloren van het morgenrood van het keizerrijk te koesteren; Laura Junot, later hertogin d'Abrantès door haar Mémoires zoo bekend, zag haar aldus in Malmaison:

[6:]

"Mejonkvrouwe Hortense de Beauharnais was bemind door haar geheele omgeving; toen ik haar voor het eerst zag was zij 17 jaar oud, zij viel op zonder bepaald een schoonheid te zijn, maar zij was frisch als een bloem, had de mooiste haren der wereld, en dan, wat het charme eener vrouw uitmaakt, een bevallige houding. Alle creoolsche nonchalance en alle fransche levendigheid waren vereenigd in een taille, slank als een jonge palmboom. Zij was toen poezelig en fijn, wat tot een mooie gestalte behoort. Zij had fraaie voeten, zeer blanke handen, met blonde, rose nageltjes. Reeds sprak ik van haar haren, die met hun lange zijden krullen, wonder mooi overeen kwamen met haar blauwe oogen van oneindige zachtheid en groote scherpte van gezicht. Haar teint was van een blondine, zij had niet veel kleur maar haar wangen weerspiegelden genoeg rose om haar frisch te doen zijn en dat op elegante wijze. Er was iets geurigs in die frischheid zonder naar het hoofd te stijgen. Zij was niet lang, maar scheen het toch omdat zij de houding had van een welopgevoede vrouw, die haar het hoofd twee duim hooger deed dragen dan ééne van haar aangetrouwde familie, die - niet minder, frisch dan zij - een mooie roos leek, diep gedoken tusschen twee bergen van ivoor, gevormd door haar schouders". Hier is Caroline Murat, Bonaparte's jongste zuster mee bedoeld.
Over haar karakter schrijft de hertogin verder, dat

[7:]

zij vroolijk, zacht, door en door goed was, een fijnen geest bezat, die deze zachte vroolijkheid verbond aan genoeg ondeugendheid om ze pikant te maken en haar conversatie alleraangenaamst te doen zijn. Zij had vele talenten, zij kon goed teekenen, uitstekend komédie spelen, zingen en zelfs componeeren. Toen was zij een lief meisje, later werd zij een der beminnelijkste prinsessen van Europa. Madame Junot verkeerde aan verschillende hoven, zij maakte kennis met vele echte vorstinnen, maar nergens vond zij zooveel talent en goedheid vereenigd als bij Hortense, die het van huis uit niet was.
Mevrouw de Rémusat, veel ernstiger en degelijker vrouw dan de hertogin d'Abrantès, spaart evenmin haar lof aan Hortense, die volgens haar aan de deugd deed gelooven. Het éénige wat men op moeder en dochter kon aanmerken was dat zij te lief, te goed schenen om het werkelijk te zijn. Men kon niet gelooven aan zooveel beminnelijkheid en verdacht er het echte van. Later beweerde Louis Bonaparte het tot zijn ongeluk maar al te zeer ondervonden te hebben.
Doch thans was alles zonneschijn en licht om de mooie, in jeugd en frischheid schitterende Hortense; al was zij nog geen prinses, toch had zij er alle rechten en plichten van. Evenals haar moeder vervulde zij haar novitiaat van souvereine op waarlijk bewonderenswaardige wijze; het was onbegrijpelijk hoe spoedig

[8:]

zij zich in haar nieuwe waardigheid hadden weten in te leven.
Alle woensdagen had er op Malmaison een officieel diner plaats; tegen zes uur verscheen de eerste consul, die den geheelen dag hard en ingespannen werkte, voor het eerst in den gezelligen kring. Wanneer het mooi weêr was, werd gedekt op het grasperk vóór het kasteel. Langer dan een half uur mocht men niet aan tafel blijven; meestal werd er krijgertje gespeeld en Napoleon nam er gaarne deel aan. Hij speelde echter altijd valsch, hij trok zijn jas uit en liep zoo vlug als zijn lievelingsgazelle, wier neusgaten hij de aardigheid had met snuiftabak te vullen, zoodat het dier allerlei dolle sprongen maakte, tot zijn grootste pret maar tot wanhoop der dames, aan wier kleeren zij trok en wier beenen zij dikwijls verwondde. 't Was dan een gelach en gestoei zonder einde, allen even onbezorgd en vroolijk - de meester vermaakte zich, wie zou durven achterblijven?
Soms echter werd ernstiger uitspanning gekozen, dan speelde men komedie. De eerste consul zelf maakte het repertoire op; het belangrijkste stuk dat men opvoerde was "Le Barbier de Séville" van Beaumarchais.
Hortense vervulde de hoofdrol van Rosine en zóó bevallig stelde zij het spaansche meisje in haar aangeboren naiveteit en slimheid voor, dat de schrijver zich geen betere voorstelling van zijn geestesdochter had kunnen denken.
Nog jaren later leefde de herinnering aan de mooie

[9:]

Rosine bij de acteurs en toeschouwers der Malmaison-voorstellingen voort. Men zag haar terug in haar zwart keurslijfje dat haar slanke gestalte zoo knap omsloot, met het zwarte hoedje en de rose veer op haar goudblonde krullen; men hoorde haar glasheldere stem en zilveren lach, waarin tranen doorschemerden.
Bourrienne, die later Rosine zoo schandelijk zou belasteren, was Bartholo, haar voogd, de elegante, ridderlijke Eugène speelde voor Basilio, evengoed als zijn zuster, Lauriston, een generaal voor Almaviva. Over zijn opvatting van de minnaarsrol waren de meeningen tamelijk verdeeld. Zekere Didelot was een uitstekende Figaro.
Men speelde meestal komedies, maar ook de tragedie durfde men een enkelen keer aan; de consul noodigde soms wel honderd vijftig gasten om de voorstellingen bij te wonen, zoodat het gehoor met de gewone intimes van het kasteel vaak driehonderd heeren en dames telde.
Natuurlijk ging alles niet altijd in vrede en liefheid toe onder de schitterende oppervlakte woelden allerlei klein geestige hartstochten, jalouzieën, verdachtmakingen. De kloof tusschen de Beauharnais en de Bonapartes hoewel nog niet zoo gapend als later, had zich reed gevormd. In Neuilly, het kasteel van Lucien Bonaparte, speelde de gastheer tamelijk goed met zijn oudste zuster Elisa Bicciocchi, die echter door haar spel in de tragedies, waarin zij bij voorkeur optrad meer deed lachen dan huilen. Napoléon was de

[10:]

eerste om haar spel als een parodie op te vatten en er hartelijk plezier over te hebben, wat Elisa bitter verdroot.
De Bonapartes konden het hun machtigen broeder nog maar niet vergeven, dat hij de vicomtesse de Beauharnais had getrouwd en nog veel minder dat hij haar beide kinderen als de zijne liefhad. Zij voelden hoe de drie hen overtroffen in tact en distinctie, hoe zij zelf tegenover hen steeds parvenus bleven, al deden zij toen reeds hun best voor prinsen en prinsessen te spelen.
Daar waren Lucien en Josef met hun eenvoudige vrouwen, - Christine Boyer en Julie Clary - Caroline met haar schitterenden teint van melk en rozen, verloofd met Joachim Murat, niet geheel volgens den zin van Napoléon, wiens scherpe blik de groote gebreken van den aanstaanden Napelschen koning reeds in den jongen generaal had opgemerkt; Paulette, onvergelijkelijk mooi maar niet minder ongeloofelijk dom en koket, toen nog eenvoudig madame Leclerc; Elisa, vol pretentie en verwaandheid op haar geest, die haar, de leelijkste der familie, boven allen, zelfs boven den beroemden broer consul moest verheffen; zij zagen allen neer op de Beauharnais. Zelf allesbehalve onberispelijk in levensgedrag, maten zij Josephine's vroegere tekortkomingen breed uit, ontzagen zich niet de toen nog zoo vlekkelooze reputatie der jonge Hortense te bekladden door den afschuwelijksten laster, lachten -

[11:]

maar heel zacht - over de preutschheid van Napoléon, die op Malmaison niemand ontving van twijfelachtig gedrag, geen liefdesintrigues duldde dan tusschen verloofden en echtgenooten.
Het waren dan ook meest jonge, gelukkige, verliefde paren, die zich rondom hem bewogen in Malmaison - de consul wenschte dat zijn generaals zich vrouwen kozen liefst onder den ouden adel, en waar het niet gemakkelijk ging, hielp hij gaarne een handje mee. Daar zag men de 17-jarige Laura Permon, afstammeling van het keizersgeslacht der Byzantijnsche Comnenes, de veelbesproken en veel schrijvende mevrouw Junot, hertogin van Abrantès, die bijna de stiefdochter van Napoléon was geworden, - want met zijn sympathie voor oudere vrouwen, was hij eens doodelijk verliefd op haar moeder geworden - de madonna-schoone freule de Guéhemenec, later mevrouw Lannes, hertogin van Montebello, de edele mevrouw Davoust, geboren Aimée Leclerc, schoonzuster van Pauline Bonaparte, Eglé Augnier, de uitverkorene van den grooten maarschalk Ney, hertog van Wagram, Emilie Lavalette, een nicht der Beauharnais, levenslang de platonische mededingster van Hortense in het hart van Louis Bonaparte; die zich zou beroemd maken als bevrijdster van haar echtgenoot uit de gevangenis; dan madame Marmont, dochter van den rijken bankier Perregaux, Clara de Vergennes, mevrouw de Rémusat, ook beroemd door haar Mémoires, mevrouw Savary,

[12:]

die beeldschoon zou geweest zijn zonder een te breede bovenlip en wier naam later met dien van den keizer in geheimzinnig verband werd genoemd, dan de vrouwen van Lauriston, Mortier, Bourrienne.
Dit was het bevallige hof van den eersten consul, het eskadron van mooie, jonge vrouwen aan welks hoofd de toen nog zoo gelukkige en onbezorgde Hortense de Beauharnais het voorrecht had te staan.
Zij nam haar koningschap waar met een gratie, die veel nijd deed verstommen, maar haar natuurlijke vijanden, de broers en zusters van haar stiefvader, met slecht verborgen ergernis vervulde.
Zij bespotten de hoofsche vormen, de fijnvoelende beleefdheid der vorstinnen van Malmaison, daar zij zich niet tot hun hoogte konden verheffen. Zij vergaven het hun broeder niet dat hij, de leeuw, zich vernederde tot hofjonker, lessen van wellevendheid vroeg aan zijn gedistingueêrde vrouw - zij sloten zich vaster aaneen, vergaten hun onderlinge grieven om den zoogenaam den clan der oude fransche aristocratie te bestrijden, wier natuurlijke distinctie zij voelden tot een andere wereld en tot een andere beschaving te behooren - waaraan zij steeds vreemd zouden blijven, want ondanks al hun pogingen ontbrak hun altijd het zekere iets, dat den anderen als feeëngave in de wieg scheen gelegd. Het parvenuschap, dit begrepen zij bij instinct, kwam nergens zoo goed uit als in de omgeving van Josephine en Hortense - bij hun zachte, lieve

[13:]

stemmen klonk hun Corsikaansch Fransch ruwen scherp, het accent kwam in ondoordachte oogenblikken onwelkom te voorschijn - slechts aangeleerd waren hun goede manieren en spoedig afgelegd in opwellingen van pret of toorn. Toen reeds was de ondergang der Beauharnais door hen besloten, geen wapen was hun te onedel of te scherp. Zoo werd dus voor Hortense haar toekomstig noodlot voorbereid, het naderde met zware treden.
Maar het luchtige, vroolijke vlindertje hoorde ze niet, verdoofd als zij werden door muziek, gelach en teere liefdewoordjes.


inhoud | volgende pagina