Melati van Java: Hortense de Beauharnais. Koningin van Holland Baarn: Hollandia Drukkerij, [1913] (serie Historische karakters)
[78:]
ACHTSTE HOOFDSTUK
't Kon niet anders of Hortense moest gevleid zijn door haar verheffing tot koningin. Zij stond nu boven al haar zwagers en schoonzusters, vooral boven de nijdige Murats, haar grootste vijanden. Bovendien bepaalde de nieuwe Constitutie dat zij bij overlijden van haar man regentes werd over haar minderjarigen zoon, en al scheen deze gebeurlijkheid zeer verre - Louis was pas acht-en-twintig jaar - dat zij in de grondwet erkend werd, was reeds een onderscheiding. Had de keuze aan haar gelegen, zij zou zeker niet de kroon van Holland hebben gewenscht. Terzelfdertijd werd Joseph koning van Napels; over dit land van zonneschijn, kunst en poëzie had Hortense liever geregeerd; zij vond zichzelf stellig beter geschikt voor koningin van dit tooverland dan de goede, burgerlijke Julie, die er zich trouwens evenmin kon wennen, als zij in haar rijk van moerassen en mist, zooals de Franschen ons land niet zeer welwillend noemden. De reputatie van Holland was waarlijk niet schitterend; het wreede woord van Voltaire: "canaux;
[79:]
canards, canaille" brandmerkte het steeds. Nog meer dan thans waren allerlei legenden er over in omloop van pijpenrookende heeren en stovenlievende dames, van overdreven netheid in de huizen en verregaande zorgeloosheid voor de lichamen - men meende zelfs dat de zon er nooit scheen en dat men er nooit rijden kon en steeds varen moest. Voor de fransche prinsessen en edelvrouwen was Parijs de eenige bewoonbare stad en elk verblijf daarbuiten stond gelijk met verbanning. Hoe betreurde madame de Staël in de heerlijke natuur van Zwitserland, in de paradijsachtige omgeving aan het meer van Genève, de kleine beek of goot, die langs haar huis in de Rue de Bac te Parijs stroomde en voelde zij zich daar even ongelukkig als Ovidius, verre van Rome in den woesten Balkan! Hortense, die hoogstwaarschijnlijk zoo goed als niets wist over haar nieuw land, schreef onmiddellijk aan mevrouw Campan haar de boeken op te geven, waarin zij allerlei aardrijks- en geschiedkundige bijzonderheden kon vinden over Holland. De goede vrouw liet zich niet onbetuigd. Zij jubileerde omdat een harer leerlingen tot koningin was verheven. Zelf ging zij aan de studie en wist haar koninklijke leerling veel te vertellen over den oorsprong van den naam Holland - ter re creus - en niet een verbastering van Houtland - over de Stathouders (sic), over het Huis Ten Bosch enz. Alle boeken, die zij over ons land
[80:]
machtig kan worden, leest of bladert zij door; zij ergert zich over een schrijver, die zich vroolijk maakt over de geldzucht der Hollanders en zegt dat bij hen de goudduivel, met tabakbladen gekroond, zetelt op een troon van kaas. Natuurlijk onthoudt zij Hortense haar kostbare raadgevingen niet, zij die beweerde de intiemste vertrouwde geweest te zijn van Marie Antoinette, wie zij ook menigmaal van raad diende, helaas! door de rampzalige koningin tot haar eigen ongeluk maar al te vaak niet opgevolgd. Spoedig maakt zij zich ongerust dat Hortense zich wat al te gemakkelijk van haar taak afmaakt, haar laat studeeren en boeken opdiepen en zich met de resultaten van dit onderzoek vergenoegt in plaats van zelf te lezen en te studeeren. Waarheid was, dat de nieuwe koningin volstrekt geen lust had haar vochtig, mistig koninkrijk te bezoeken. 't Liefst ware zij koningin van Holland geweest in Parijs; zij zocht allerlei voorwendselen om Lodewijk alleen te laten gaan: haar gezondheid, de slechte verstandhouding tusschen haar en haar man, haar vrees dat hij, wanneer zij zich geheel in zijn macht bevond, haar zou mishandelen en vervolgen naar hartelust - zij schreide en vroeg verlof zich liever in een klooster te mogen terugtrekken dan een leven voort te zetten dat haar slechts verdriet en tranen bracht. Napoleon, lang niet ongevoelig voor vrouwentranen -
was er wel door getroffen maar hij liet zich niet verbidden. Hij hoopte juist dat het verlaten van Parijs gunstig zou werken op beider gemoed; zij waren meer aan zich zelf overgelaten, moesten bij elkander steun en troost zoeken, misten kwade invloeden, die in hun huishouden oneenigheid brachten en - vóór alles: de bevallige Hortense met haar aangeboren majesteit en lieftalligheid zou veel eerder de harten der Hollanders winnen dan de linksche, ziekelijke Louis, die zich zoo moeilijk kon geven en door zijn stugheid velen afstiet. De keizerlijke politiek eischte Hortense's aanwezigheid in Holland, en waar politiek sprak liet Napoleon 't gevoel zwijgen. Hij beval haar te vertrekken en zij moest gehoorzamen - hoe ongaarne ook. Holland bood op het oogenblik dat Louis en Hortense er hun plechtigen intocht deden geen aangenaam schouwspel. Alles was er doodsch en vervallen; de havens, eens zoo druk en levendig door de vele schepen die van alle landen der wereld daar samenkwamen, waren thans stil en verlaten; de kaden ledig van menschen en vrachtwagens. De groote magazijnen, vroeger de stapelplaatsen van Oost en West, waren gesloten; de meeste winkels grijnsden met hun gesloten blinden den voorbijgangers aan; niemand had lust tot koopen en verkoopen: de een miste geld, de ander koopwaren. Het gras groeide in de straten; alles scheen stil te staan; alle vertier, en beweging was verdwenen, alle leven opgeschort. Een booze toovenaar scheen zijn
[82:]
staf gezwaaid te hebben over het ongelukkige land om het in den ban van den slaap te doen verzinken. Alleen in den Haag, waar de regeering zetelde, zag men nog een schijn van leven; maar er heerschte geen vroolijkheid, alle weelde was verbannen, de adellijke familien die nog niet geheel geruïneerd waren door de ongunst der tijden leefden zeer eenvoudig en teruggetrokken. De gezanten der vreemde mogendheden vertoonden nog slechts eenige statie en gaven nu en dan feesten, waarop men zijn best deed zich een weinig te amuseeren. Dit was het land, waarover het jonge koningspaar tot regeeren was geroepen; reeds acht dagen na Lodewijk's aanvaarding van de koningskroon moesten zij op hoog bevel daarheen reizen. Zij hadden druk werk in dien korten tusschentijd, want zij moesten, hun Huis samenstellen, of liever broer Napoleon belastte er zich mede, zooals hij alles wat zijn familie betrof op zich nam. Opperstalmeester van den nieuwen koning werd Auguste de Caulaincourt, broer van Armand, die dezelfde waardigheid bij den keizer bekleedde, grootmeester werd de Senégras, de Boucheporn, prefect van het paleis, de Marmold, stalmeester, Després secretaris, en Plantade kapelmeester. De eeredames der koningin waren madame de Véry, later opgevolgd door madame de Caulaincourt, haar schoolvriendinnen Adèle Aiginé, zuster van mevrouw
[83:]
Ney, getrouwd met baron de Broc - grootmaarschalk van het paleis - en mevrouw César Delaville; dan nog mevrouw de Villeneuve, wier man kamerheer van de koningin was, de gravin Mollien, mevrouw d'Arjuzon en mevrouw de Boucheporn. De meesten van deze dames waren jong, mooi en allen van onbesproken gedrag; zij koesterden voor Hortense een dweepzieke bewondering en vereering, hetgeen niet te rijmen valt met de bewering van sommigen, dat Hortense zich meer bemind wist te maken bij de mannen dan bij de vrouwen. De gouvernante der beide prinsjes was mevrouw de Boubers, die zeer vele goede hoedanigheden bezat, maar op het eerste oogenblik geen prettigen indruk maakte. 't Eerste wat men van haar zag was haar neus van verbazenden omvang. Lengte, breedte, diepte, zei een spotvogel, niets ontbrak; men kon wel zien dat haar vader, de beroemde krijgskundige Folard, niets anders aan zijn hoofd had dan den bouw van geweldige bastions. Haar stond een ondergouvernante, mevrouw de Mornay, ter zijde. Een andere schoolkameraad van Hortense was haar voorlezeres, Louise Cochelet, wier afgod zij was. Om haar gemis van schoonheid noemden vriendlijke zielen haar gaarne mademoiselle "Cochelaide". Zij heeft gedenkschriften nagelaten, waarin haar bewondering voor Hortense, zoo niet haar vergoding, soms de grenzen van het gepaste te buiten gaat en die men
[84:]
dus slechts met het grootste voorbehoud kan vertrouwen. Eindelijk Hortense's aalmoezenier - de abbé Bertrand, dien zij ook nog kende van het pensionnaat van mevrouw Campan, waar hij de geestelijke raadgever was geweest. Later, na den val van het keizerrijk, bleef hij bij haar als gouverneur van prins Louis, den lateren Napoleon III. De meeste dezer hofbeambten waren getrouwd en bijna allen gekozen uit den ouden adel. Hortense, de royalistische koningin, zooals 't heette, hechtte nog steeds aan titels en geslachtsboomen. Zij kon niet vergeten dat zij een geboren gravin of markiezin was. Napoleon vond dit niet onaangenaam; hij zag gaarne rondom zijn stiefdochter dien goeden toon en de distinctie, welke hij bij zijn eigen familie noode miste. De uniformen waren ook door den koning gekozen; de grootofficieren droegen groen met goud borduursel, de kamerheeren rood en goud, de stalmeesters en de prefect van het paleis blauwen goud. De koninklijke lijfwacht had een uniform van wit laken met karmozijnroode opslagen; dit was ook de lievelingsdracht van den koning. Toen de vorsten in hun nieuw land aankwamen, moesten zij spoedig ondervinden dat de vreugde over hun verheffing lang niet algemeen was. Rotterdam weigerde hun de sleutels der stad aan te bieden. De Hollanders vonden den stoet Franschen, dien zij meebrachten te
[85:]
groot en meenden dat het gepaster zou geweest zijn zich meer te omringen met hun nieuwe onderdanen. Zij hadden gehoopt dat hun koning een voorbeeld zou nemen aan het vroegere tamelijk burgerlijke hof der Oranje's; de Franschen echter wenschten niets liever dan hier in het klein het keizerlijke hof te copieeren. Vandaar reeds dadelijk allerlei wrijvingen en onaangenaamheden, waaraan pas een einde kwam toen Lodewijk aan den admiraal Verhuell opdroeg met den grootmeester de Senégras zijn personeel naar algemeen genoegen te regelen. De koninklijke familie nam eerst haar intrek in 't huis Ten Bosch, waar zij met zeer veel hoofschheid de deputatiën der verschillende lichamen ontving. Koning en koningin toonden in het beantwoorden der redevoeringen veel tact en maakten een gunstigen indruk. Zij voelden, dat zij voet voor voet de liefde van hun republikeinsche onderdanen moesten winnen en zich doen vergeven dat zij hun eigenlijk door de kracht der omstandigheden waren opgedrongen. Na eenige dagen verblijf in het lustslot van Amalia van Solms deden Hun Majesteiten hun plechtigen intocht in den Haag. Lodewijk ontstemde voor 't eerst zijn keizerlijken broeder door de fransche troepen, die in den Haag gekampeerd waren, niet als geleide te willen hebben. Hij weigerde dit uit kieschheid: hij wilde niet geëscorteerd door vreemde soldaten zijn hoofdstad binnentrekken en ontnam hierdoor aan
[86:]
zijn intocht veel plechtigheid. Napoleon daarentegen wenschte juist den Hollanders te toonen dat zij een franschen prins, gesteund door fransche bajonetten, tot koning hadden gekozen. Dit was het eerste verschil van opvatting tusschen de broers, door zoovele conflicten gevolgd. Er waren eerebogen opgericht en vele huizen versierd, maar andere bleven als teeken van rouw onverbiddelijk gesloten. Het paleis in den Haag, waar de vorsten zich nu installeerden, miste alle comfort. De kamers der koningin waren meer dan eenvoudig en zij kon er zich nooit thuis gevoelen; haar gedachten waren en bleven in Parijs en haar voornaamste streven was er terug te keeren. Terwijl de koning zich in de Hollandsche toestanden onmiddellijk ernstig trachtte in te werken, hield Hortense op zee. beminnelijke wijze hof. In de eerste maanden van haar verblijf in den Haag gaf zij iedere week in het paleis feesten, bals of concerten; het corps diplomatique en vele voorname Hollanders werden er gevraagd. De schitterende uniformen der heeren en de mooie toiletten der dames gaven veel glans en schittering aan deze bijeenkomsten. De Franschen konden soms hun spotlust niet bedwingen als zij "de" provinciaalsche typen zagen, uit alle hoeken van het land bijeengekomen om aan de uitnoodigingen van het hof gevolg te geven. Hun costumes, die zij vaak op belachelijke wijze verfranscht hadden, en hun linksche,
[87:]
houterige manieren contrasteerden niet juist voordeelig met de elegantie en gemakkelijkheid van beweging der fransche hovelingen. Geen wonder dat zij er zich niet thuis voelden en geen aangename herinneringen van deze feesten mede naar huis namen ondanks de hoffelijkheid der koninklijke gastheer en vrouwe. Hortense bezocht met veel belangstelling de musea en de omstreken van den Haag; overal waar iets merkwaardigs te zien was, liet zij zich op de hoogte brengen en won door haar lieftalligheid alle harten. Napoleon had met zijn adelaarsblik goed gezien door haar te gebieden haar man te vergezellen: waar deze te kort schoot, overwon zij alle vooroordeelen. Dikwijls kon zij wegens ongesteldheid niet tegenwoordig zijn; dan kwijnde alles, 't bleef - volgens hen, die in persoon deze feesten bijwoonden - somber en treurig totdat Hortense verscheen; dan brak het licht door de wolken: zij had voor ieder een goed woord, een lieven lach; haar geestigheid sprankelde vonken uit - men begon te lachen, te praten en te flirten - er was weer gezelligheid en leven. Of dit op den duur Louis onaangenaam was, of hij jaloersch werd op. Hortense omdat zij er gemakkelijker in slaagde zich populair te maken dan hij; of wel dat zij door coquetterie hem werkelijk reden gaf tot wantrouwen, of - wat het waarschijnlijkste is - dat zijn ziekelijkheid en lastig humeur hem alles in zwarte kleuren deed zien - na eenige maanden verbood hij
[88:]
Hortense voort te gaan met deze recepties, waarvan zij de ziel was. Louis voelde zich niet wel beweerde hij; in Augustus vertrok hij naar Aken om er de baden te gebruiken; de koningin moest hem vergezellen. Zij was echter blijde toen zij verlof kreeg naar Mainz te gaan, waar haar moeder vertoefde, terwijl de keizer zijn roemrijken veldtocht van Jena maakte. De erfprinses van Baden was ook bij haar tante en zoo brachten de drie "strooweduwen" met elkander gezellige dagen door. 't Was de oudste van de drie, keizerin Josephine, die 't meest haar afwezigen man betreurde. Zij schreef hem desolate brieven, waarin zij er op aandrong hem te mogen volgen. Napoleon antwoordde goedig, soms wat verstrooid en dan weer ongeduldig - hij had wel iets anders aan het hoofd dan vrouwenklachten en sentimenteele tranen. Hij streed zijn groote veldslagen tegen Pruisen, dat zich met Rusland tegen hem had verbonden; alles stond voor hem op het spel. Maar zijn schitterende ster had haar zenith nog niet bereikt, deze campagne bracht hem nieuwen roem, nieuwe macht, nieuw zelfvertrouwen. Hortense en Stephanie deden haar best om de bedroefde vrouw, die maar al te goed voelde hoe haar men zich van haar vervreemdde, en wie het spook der echtscheiding steeds grimmiger toegrijnsde, te troosten en afleiding te bezorgen. De niet weinig pedante hofdame van de keizerin, madame de Rémusat, vond, dat zij
[89:]
zich wel wat kinderachtig aanstelden: zij speelden krijgertje en blindemannetje. Geen van beiden treurde om haar echtgenooten. Overigens was er niet veel afleiding in het stijve, tamelijk saaie Mainz en dus kon men de jonge vrouwen niet te hard vallen over deze onschuldige verstrooiingen. 't Pleit voor Hortense dat de strenge zedemeesteres geen ernstiger aanmerkingen op hare gedragingen kon maken en haar steeds bewonderde en genegen bleef. Lodewijk bracht zijn tijd ernstiger door; hij begon zich hoe langer hoe meer tot de Hollanders aangetrokken te voelen. Hij koos zijn ministers onder hen. De Franschen voelden zich gekrenkt en zoo ontstonden er twee partijen aan het hof, de Hollandsche, die zich om den koning en de Fransche, die zich om Hortense groepte. Spoedig kwam Lodewijk tot de ervaring, dat niets moeilijker was dan zijn nieuwen onderdanen te believen en tevens den wil te doen van zijn almachtigen broer. De schatkist wanhopig ledig, het volk bedroevend arm, het beheer der dijken in de grootste wanorde; het leger slechts 12000 man tellend, de vloot in allertreurigsten toestand - alles ellende en armoede - hij kon niet helpen, al zou hij ook willen, want de blokkade der havens, door Napoleon bevolen om Engeland te benadeelen, werkte verlammend op handel en nijverheid. De staat van zaken verergerde toen Lodewijk bevel kreeg met zijn soldaten zich te voegen
[90:]
bij het groote leger dat tegen Pruisen oorlog voerde. Hij begaf zich naar Wezel, vergezeld door generaal Michaud, en liet daar een schipbrug maken om de oevers van den Rijn te verbinden. 't Was Lodewijk's plan zelfstandig, als bevriend koning, het fransche leger bij te staan; daarom trok hij in October naar Cassel om maarschalk Mortier, die zich in zijn stelling bedreigd zag, ter hulp te komen. Maar spoedig moest hij ervaren dat de keizer hem alleen als franschen prins en zijn vazal beschouwde en niet als den onafhankelijken koning van Holland. De keizer gaf hem bevel zich naar Hannover te begeven om het land in bezit te nemen. Over het woord b e v e l beleedigd, liet Lodewijk generaal Dumonceau uit den Haag komen, droeg hem het commando der troepen over en schreef aan den keizer dat hij naar den Haag terugkeerde, zonder naar Hannover te gaan. De toestand was hem nu duidelijk geworden: hij heette in naam slechts koning van Holland, in werkelijkheid was hij niets dan een stadhouder van den grooten keizer, wiens bevelen hij moest uitvoeren, wiens politiek hij moest volgen, hoezeer deze ook tegen zijn eigen inzicht indruischte. Hij wilde zijn volk, dat hij reeds lief had gekregen,gelukkig maken en zag duidelijk genoeg in, dat de maatregelen van Napoleon het ten ondergang voerden. Zooveel mogelijk trachtte hij ze dus te verzachten en oogluikend overtredingen van de wreede
[91:]
blokkadewet toe te laten. Maar Napoleon, wiens arendsoogen alle uithoeken van zijn groot rijk overzagen, vernam spoedig hoe zijn broer op eigen gezag koninkje speelde; hij deed hem voelen dat hij alleen de meester was en Lodewijk niets meer dan zijn prefect, waarom hij dan ook blinde gehoorzaamheid eischte. Lodewijk moest zich schikken, maar Napoleon's wantrouwen was eenmaal gewekt en hij hield niet op scherp toe te zien of de onwillige broer hem niet in stilte bedroog en slechts uiterlijke onderwerping veinsde. Hij had geheime agenten, die hem van alles op de hoogte hielden. Wantrouwend als hij was, begon Lodewijk alle Franschen in zijn omgeving te verdenken en schonk tot hun groote ergernis zijn gunst alleen aan Hollanders. 't Was hem een verlichting dat de koningin en haar hof afwezig waren, want ook in haar, de dochter der keizerin, vreesde hij een spion, voelde hij een vijandige macht. De winter ging dus tamelijk doodsch en treurig in, al moesten de Franschen bekennen, dat alle berichten over een half barbaarsch volk met klompen aan de voeten, pijpen in den mond en slaapmutsen op het hoofd schromelijk overdreven waren. In het Haagsche paleis hoorde men even goed en vloeiend Fransch spreken als in Saint Cloud of de Tuileriën; de toiletten der adellijke dames waren naar die der fransche gecopiëerd, vele zelfs in Parijs vervaardigd, en de eenige aanmerking, die men misschien
[92:]
met recht kon maken was, dat zij met minder gratie werden gedragen. Gelukkig voor de Franschen dat zij zich van hun eigen taal konden bedienen, want de harde klanken der Hollanders schraapten hun keel; zij konden ze niet naspreken, nog minder verstaan. Zoo wordt er verhaald dat een hollandsch officier in franschen dienst iets te vragen had aan den Maire van de stad, waar hij zich bevond. De secretaris vroeg hem zijn naam: - Van Hoynck van Papendrecht, was het antwoord. - Ik verzoek u uw naam te zeggen, hernam de secretaris. - Van Hoynck van Papendrecht, herhaalde de officier. - Ik versta u niet, hernam de Franschman, en als u uw naam niet in het Fransch uitspreekt, kan ik onmogelijk naar uw verzoek luisteren. Toch, één taal was er, die Franschen en Hollanders wondersnel verstonden: de taal der oogen, de taal van het hart. De mooie, jonge meisjes vonden de knappe, fransche officieren en andere hofbeambten zeer naar haar smaak; menige teedere band werd er gevlochten, doch menig hollandsch meisje zag dien later onder bittere tranen over het onherstelbare, door de wufte cavaliers lichtzinnig verscheurd. Ook de koning deed zijn best zijn nieuwe taal aan te leeren, maar nadat hij jammerlijk échec had geleden bij een hollandsche redevoering, welke met den grootsten ernst, die onbedaarlijken lachlust moest verbergen,
[93:]
werd aangehoord, gaf hij 't op. Zijn Corsikaansche tong bracht het niet verder dan tot zijn lievelingsdevies: "Doe wel en zie niet om". Het andere: "Eendracht maakt macht", heeft hij nooit kunnen uitspreken. Zooveel hij kon trachtte hij de nooden van zijn zwaar beproefde onderdanen te verlichten; vooral zijn pogingen om een nieuw wetboek te maken en een nieuwe, rechtvaardige wet op de belastingen verdienen erkenning en waardeering. Hij ook was het, die aan de Wetgevende Macht den vriendelijken raad gaf haar titel van Hoog Mogende Heeren te laten varen. Toen Napoleon dit vernam kon hij niet laten zijn broer een pluimpje te geven. - Hoe heeft Louis dat durven doen? Hun die pauweveer uittrekken! Door zijn goedigheid, tact en nauwgezetheid wist de koning veel van zijn onderdanen gedaan te krijgen en dit deed hem des te meer betreuren dat zijn handen gebonden waren. Nu had de eerlijkheid zeker geëischt dat hij, niet volgens geweten kunnende regeeren, van den troon afstand had gedaan, maar behalve dat het Majesteit-zijn hem vleide, vreesde hij zijn Hollanders groote schade te doen door hen geheel aan de genade van den keizer over te geven en hoopte hij met te blijven erger te voorkomen. Daarom zette hij zijn dubbelzinnige rol voort en bleef twee heeren dienen, al viel 't hem hoe langer hoe moeilijker.
inhoud | vorige pagina | volgende pagina