doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Thérèse Hoven: Nonnie Hubrechts. Indische roman
Amersfoort: Valkhoff & Co, 1902 (tweede dr.; eerste dr. 1900)


[264:]

HOOFDSTUK XVI.
De Eer gered.

Den volgenden ochtend werd juffrouw Wouter van alle kanten uitgevraagd.
Mevrouw Versluys kon 't niet verkroppen, dat ze ook niet op 't feest had kunnen gaan.
„Als jij wil, kon jij mij best een invitatie bezorgen," verweet ze haar zuster.
„Maar Mies, ik was zelve niet gevraagd."
„En juffrouw dan
„Die was door meneer van Hamme geïntroduceerd."
„Kon hij mij toch ook introduceeren. Ik ben toch net zoo veel als jou juffrouw, zou ik denken."
„Maar hij had 't juffrouw Wouter nu eenmaal aangeboden."
„O! hij zeker verliefd op h a a r . . .

[265:]

„En de juffrouw op hem ook," lichtte nonnie toe, „als wij hem onverwachts tegen komen, dan krijgt ze een kleur, nou!"
„Foei, Jo!" viel juffrouw Wouter in, ,,wat zijn dat nu voor praatjes?"
„Ik heb toch mijn oogen, die kan ik niet in mijn zak steken, juffie. En dan, u moest eens hooren, hoe hij over u spreekt. Van de week nog: „Johanna, je moet vooral heel lief voor juffrouw Caroline zijn, heel lief, hoor."
En 't kind bootste meesterlijk den allerzoetsten dandy-toon van Mr. van Hamme na.
Later op den ochtend, toen nonnie studeerde, kwam mevrouw Versluys bij juffrouw Wouter:,,zeg nu eens, is 't waar?"
„Wat bedoelt u?" vroeg ze, schijnbaar onbevangen.
„Wel van meneer van Hamme, hij zoo coquet met u?"
Mevrouw Hubrechts, die er bij zat, mengde zich in 't gesprek : „Nee, Mies, je moet de juffrouw er niet mee plagen ; als er iets te vertellen is, zal zij wel doen, is 't niet?"
„Ja, mevrouw," haar stem beefde.
Ze keek mevrouw Hubrechts vol dankbaarheid aan; wat was ze toch altijd kiesch en zoo vol tact!

[266:]

,,Huil-je er om?" vroeg mevrouw Versluys bemerkende, dat de oogen der gouvernante zich met tranen vulden.
"O! nee, waarom?"
„Ze is moe van gisteren, niet waar?" Eva's stem klonk zacht en vriendelijk, als voelde ze, bij instinct, dat er in haar nabijheid een ziel was, die troost noodig had.
Ze wenkte haar zuster om niet verder te vragen. Zoodra ze er kans toe zag, nam ze juffrouw Wouter mee naar haar kamer, onder voorwendsel van haar noodig te hebben bij een schikking in haar linnenkast.
„Kom, ga nu eens zitten," zei ze vertrouwelijk. " Ik vind zoo naar u verdriet hebt."
„Och ! mevrouw, ik heb geen verdriet."
„Nee, dat moet u niet zeggen. U kunt mij toch vertrouwen, ja? Zeg 't maar gerust, denkt u, dat meneer van Hamme u voor den gek houdt?"
„ O! nee, mevrouw, dat is 't volstrekt niet."
„Wat dan? U kunt toch geen slecht nieuws van thuis hebben, want er is geen mail aan."
„Dat is 't ook niet. Och ! toe, ik bid u, vraag mij maar niets. Ik ben niet ondankbaar, maar och! ik kan nu niets zeggen.... over een paar dagen misschien....

[267:]

Mevrouw Hubrechts drong niet verder aan, doch dienzelfden ochtend nog, stuurde ze den kebon met een leitje naar 't kantoor van Mr. van Hamme.
"'t U belieft komt u van avond eens aan, als u naar huis gaat"
E. Hubrechts.

Toen de advocaat, aan deze roepstem gehoor gevende, zich op het bepaalde uur te Embong Malang aanmeldde, vond hij er alleen de huisvrouw, de juffrouw was met mevrouw Versluys en nonnie uit.
„Er is nog geen nieuws van zijne Excellentie, den Gouverneur-generaal, mevrouw!" begon de bezoeker, na de gebruikelijke begroeting, die, van zijn kant, nog even plechtig was als in het begin hunner kennismaking.
„O! dat doet er niet toe," viel mevrouw Hubrechts, afwijzend, in. „Ik wou u spreken, over iets anders."
„Mevrouw heeft slechts te bevelen."
„Och ! nee, niet bevelen, verzoeken."
„Gelijk mevrouw wil."
„Ja, kijk u eens, u moet niet brutaal van mij vinden, maar ik moet u iets vragen."
„Geheel tot uw dienst, mevrouw."

[268:]

„Houdt u van juffrouw Wouter?"
„Mevrouw, niemand zou dat charmante, eenvoudige meisje kunnen zien, zonder van haar te houden."
„Ja, maar, zoo bedoel ik 't niet."
„Als mevrouw slechts gelieft haar bedoelingen duidelijk te maken."
„Nee, dat moet u doen, ik niet. U moet uw bedoelingen duidelijk maken. Weet u, ik moet toch zoo'n beetje voor haar zorgen, zij heeft geen moeder hier en daarom vraag ik u, zoo heelemaal onder ons: ,,Bent u voornemens met haar te trouwen ?"
„Heeft juffrouw Wouter u opgedragen, mevrouw, om haar belangen bij mij te bepleiten?" vroeg hij hoog.
En zij, even hoog: „Volstrekt niet, meneer, zij weet er niets van."
„Zou het dan niet beter zijn, mevrouw, als we dit onderwerp lieten rusten?"
„Nee, dat vind ik niet," antwoordde ze rustig.
„U bent toch een man van eer, en als zoodanig wou ik graag een antwoord van u hebben."
„Ja, God, mevrouw, dat is een gewetensvraag. Zulk een onderwerp laat zich zoo moeielijk met dames bepraten. Dames zijn zoo ontzaggelijk

[269:]

positief op dat punt. Waarlijk, vrouwen worden, ten onrechte, voor gevoelsmenschen gehouden; integendeel, waar wij ons geheel aan ons gevoel overgeven en er louter een gevoelszaak van maken, daar komen de vrouwen dadelijk voor den dag met engagementen en huwelijken.. .
„Mevrouw zal het mij ten goede houden, maar dat is toch wel ons 't mes op de keel zetten.
„Ik houd heel veel van Carry, van juffrouw Wouter, en, als ik trouwplannen had, dan zou ik zeker, in de eerste plaats, aan haar denken, maar eerlijk gezegd, heb ik die niet."
„Waarom maakt u haar dan 't hof en tracht u haar liefde te winnen, want dat doet u toch?"
Mr. van Hamme zag haar verbaasd aan; was dat de schuchtere, eenigszins onhandige mevrouw Hubrechts, die zoo boud sprak ?
Hij kende haar nog niet en wist niet hoeveel moreelen moed die eenvoudige vrouw kon hebben, als 't noodig was.
„Ja, zeker doe ik dat," antwoordde hij, met een cynisch lachje, „en naar ik meen, is het mij niet geheel en al mislukt. Ik ben heel verliefd op juffrouw Wouter, ze is een allerliefst persoontje en ik durf mij vleien, dat ik haar niet onverschillig ben."

[270:]

Ze schudde 't hoofd : „Och, wat zegt u dat weer zoo...
„Maar, mijn hemel, mevrouw, u vraagt er mij naar. Uit mij zelf zou ik er niet over begonnen zijn, want het is een delicate zaak en dat tegenover een dame. Maar..., u laat mij geen keuze en enfin. . . . u is een vrouw van ondervinding en u kent de wereld. Ik ken mijzelf te goed om niet te weten, dat ik ongeschikt ben voor 't huwelijk, maar dat is geen reden om mijn hart aan banden te leggen..,, en.... ik ben geen Lovelace.... maar evenmin ben ik van hout of steen. En.... nu wij't er toch over spreken..,, ik ben nu eenmaal gevoelig.,., hoogst gevoelig voor vrouwelijk schoon en,,„ ik heb een afkeer van,... wat wij jongelui,,., betaalde liefde noemen. Een vrouw moet zich aan mij geven uit toewijding . . . ,
Eva zuchtte: „Och! meneer van Hamme, wat kunt u toch redeneeren, u en andere mannen, Weet u dan niet, dat wat u, geen betaalde liefde noemt, door de vrouw, die zich vrijwillig geeft, betaald wordt met 't beste, dat in haar is ? U betaalt geen geld, ja ? Maar z i j . . . . zij betaalt meer dan ze missen kan, ze laadt er zich een schuld door op de schoud'ren, die ze

[271:]

nooit af kan doen. Ze moet er haar heele leven voor boeten. Ik weet natuurlijk niet uit ondervinding, maar ik heb toch gehoord, en ik kan mij voorstellen, hoe 't is . . . . en hoe 't zijn zou met juffrouw Wouter. Ze houdt van u, zeker, 't arme kind, ze is verliefd op u en . . . als ze toegaf en na een poos zoudt u haar weer verlaten voor een ander, dan zou zij, voor de rest van haar leven, een gebroken vrouw zijn.
„U zoudt, als 't uit was, tusschen u, net zoo zijn als er voor, maar zij zou, ten eerste overal met den nek worden aangezien en haar berouw en wroeging zouden haar nog meer pijn doen dan de verachting der menschen."
„Maar, mevrouw, u overdrijft. Vergeef mij, dat ik een pijnlijke snaar beroer, maar u heeft een treurige ervaring op dat punt."
Ze stemde gereede toe: „Zeker, dat heb ik ook ; u weet toch alles, ja ? En denkt u niet, dat ik dikwijls zoo gedacht heb : „Ja, als die arme Emilie was blijven leven, zou zij een uitgestootene zijn geweest, terwijl mijn man maar gewoon doorgeleefd heeft."
„Ja, maar permitteer mij. Het geval van juffrouw Ebbenberg is al bizonder treurig, want meneer Hubrechts was een getrouwd man . . . .

[272:]

en ik ben vrij. Ik benadeel er geen andere vrouw mee, door juffrouw Wouter wat men noemt, vrije liefde, aan te bieden."
„Neemt u mij niet kwalijk, meneer van Hamme, u bent zoo'n knappe meneer, ja? U weet alles veel beter dan ik, want u bent geleerd en ik niet, maar nu moet ik u toch tegenspreken. Als een getrouwde man aan een meisje zegt, „ik heb je lief, maar ik kan je niet trouwen, want ik heb een vrouw." dan is dat heel erg en zulk een liefdesverklaring is van zelf een beleediging voor een vrouw. Maar, als een jong mensch liefde wil zonder trouwen, dan is dat een veel grooter beleediging, want 't wil zeggen: „Ik houd wel van je voor een poosje . . . maar niet genoeg voor altijd."
„Mevrouw.... altijd is ook zoo heel lang."
Hij poogde te schertsen, maar 't ging niet van harte. Hij was onder den indruk van haar woorden en meer nog van den hoogen ernst, die er van haar uitstraalde, hij had Carry l i e f . . . in jaren had hij niet zooveel van een vrouw gehouden.
't Was waar, wat mevrouw Hubrechts betoogde . . . haar eer was er mee gemoeid . . .

[273:]

maar... om die ongeschonden te laten, zou hij zijn vrijheid moeten offeren . . .
Hij had Carry lief, zij was hem dierbaar, maar hij had zich zelf meer lief e n . . . . hij trok zich terug.
Op die manier was aan zijn eer voldaan! „Mevrouw heeft gelijk... ik mag juffrouw Wouter niet in opspraak brengen, ik zal verder geen werk van haar maken."


vorige pagina | inhoud | vorige pagina