Melati van Java: In eigen huishouding Amsterdam: L.J. Veen tweede dr. zonder jr. (eerste dr. Leiden: A.W. Sijthoff, 1895)
20 April.
Wat een heerlijke lente! In de stad weet men niet wat het voorjaar is, wanneer iedere dag nieuwe wonderen brengt. Wat zijn alle bloemen van de bloemmarkt of de bloemwinkels tegen de zelfgeplukte bouqutten, die men van de wandeling thuisbrengt, na ze geplukt te hebben in het bosch of op de heide? Hoe heerlijk die wandelingen met zijn tweeên in die zoele, geurige lentelucht; o dat ontwaken van het leven na den guren winter, dit moet men dagelijks bijwonen, daar mag men niets van verzuimen, niets! Wij wandelen veel, 't is goed voor mij zegt de dokter en ik vind het een waar genot, een ongekend genot zelfs! Als Hugo niet kan dan haal ik Clara af en ik leer haar ook de natuur ontdekken. De dames hier wandelen nooit anders dan langs de wallen en naar "de Zalm" een buitenherberg; dit verre wandelen is ook een liefhebberij, die zij zich niet van mij kunnen begrijpen maar wat zou dat? Hugo is ook dol op groote wandelingen en daarom maken wij als het weer 't maar eventjes loelaat de heerlijkste tochtjes.
[168:]
Mama schreef me laatst, dat zij vond dat ik mij te veel "verboerde" zeker, omdat ik nog wel altijd naar de familie maar minder naar de groote stad verlang. Is dat waar? Nu als ik mij van het buitenleven niets ergers aanwen dan een hartstochtelijke liefde voor de natuur, dan is dat" verboeren" zoo erg niet. 't Zonderlingste is dat de menschen van buiten, zelf zoo bitter weinig om dat buiten geven. Terwijl een zonnestraal door het geboomte een mooi lichteffect makend, een bloeiende hagedoorn of vlierstruik, een prachtig vergezicht, een heldere zonsondergang mij van verrukking doen trillen, kijken zij mij verbaasd aan en begrijpen niet wat ik daar voor moois in vind. Claartje moet ik op dat alles attent maken en dan vindt zij het ook heel mooi en begrijpt niet hoe zij er nooit eer op lette. Dat ik altijd met open ramen zit is ook voor de Bergvelders een raadsel; zij verbeelden zich dat ik er verkouden of rheumatisch door moet worden. Maar ook nieuwe zorgen komen met het nieuwe seizoen; ik moet voor mijn zomerjaponnen zorgen en het geld voor mijn toiletgeld bepaald - wij hebben dit met onderling goedvinden vastgesteld, Hugo meet het mij niet karig af - was geheel en al overschreden, of liever ingesmolten door onze vele uitgaven - en door mijn onbeholpen proefnemingen op verschillend gebied en ik had toch dringend iets noodig - in de eerste plaats een gemakkelijk zittende en toch elegante morgenjapon. Ik besloot van den nood een deugd te maken en zelf mijn handen uit te steken en te probeeren er een
[169:]
klaar te krijgen; 't ging niet alles voor den wind. Ik knipte twee rechter voorpanden en moest nu nog stof er bij koopen, maar dit beschouwde ik eenvoudig als leergeld. Naaisters zijn ook toch maar vrouwen en zoo gelukte het mij een heel aardige peignoir samen te stellen, die ik gracieus met kant opmaakte en die mij nog geen f 10 kost! Hugo ziet mij in geen enkel toilet zoo graag; of ik dus ook reden heb om trotsch te zijn! Dan hebben wij verder onze conversatie wat beperkt, 't gaat gemakkelijk met het aanstaande zomerseizoen en de groote dingen, die komen zullen, voor de groote eetpartijen, welke hier gebruikelijk zijn te bedanken. Willen de vrienden ons komen opzoeken dan ontvang ik ze met een kop thee, later drinken ze een glas bier of punch, zijn we later in den tijd dan presenteer ik aan de dames bessen- of meiwijn, waarvan ik door toevoeging van aardbeien een lekkere en goedkoope bowl kan maken; de menschen vinden het hier gezellig, dat is 't voornaamste. Dr. Massieu, die altijd zoo schimpt op huiselijk leven zegt, dat ik er hem nog toe zal kunnen bekeeren. Hij komt 's avonds dikwijls nog even binnenwippen; Brands en ik spelen nog geregeld eens in de week viool en piano, Clara komt bijna om den anderen dag, in een woord wij leven heel gezellig. Mijn voorbeeld vindt navolging, de Wintervelds en anderen ontvangen hun gasten ook op die manier; alleen de Kraften en juffrouw Frederike trekken hun neus op voor zoo veel schrielheid. 't Zal mijn zorg zijn maar ik moet voortmaken; de tijd voor den grooten
[170:]
schoonmaak nadert en is die voorbij dan krijg ik twee zusjes te logeeren.
inhoud | vorige pagina | volgende pagina