doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Melati van Java: In eigen huishouding
Amsterdam: L.J. Veen tweede dr. zonder jr.
(eerste dr. Leiden: A.W. Sijthoff, 1895)


25 October.

Och, och! wat kost dat een hoofdbreken, zoo'n huishouden! Daar heb je als jong meisje geen idée van maar ik kom er, ja zeker, ik kom er.

[15:]

Ik heb mijn programma kant en klaar in het hoofd, zoo zal en moet het eens worden: een gezellig, prettig huisje, waar alles op rolletjes gaat, zonder dat de man er iets van merkt; waar op zijn tijd ook wordt gezongen, piano gespeeld, geschilderd en gelezen.
Dat hebben wij meisjes van onzen tijd nu voor op die goede, oude sokken van vroeger, wier eenige uitspanning bestond in haar koffievisites en meiden praatjes.
Hier in ons stadje zijn er een massa van dat soort, echte pracht-exemplaren, en daar kreeg Hugo zoo'n schrik van, dat hij zich haastte in Amsterdam een vrouwtje te zoeken. Natuurlijk tot groote teleurstelling van alle Bergveldsche jonge dames, die mij met leede oogen aanzien.
Maar ik dwaal af en ik wil het vereeuwigen, hoe 't mij is gegaan bij onze eerste groote wasch. Oom Frans was gewoon te zeggen, dat een volmaakte huisvrouw op den dag van haar groote wasch een thé-dansant moet kunnen geven. En daar hij in heel Holland, waar de thé-dansants niet dagelijks voorkomen, die vrouw niet kon vinden en zijn vaderlandsliefde hem belette haar over de grenzen te zoeken, is hij tot zijn groot leedwezen en ons genoegen ongetrouwd gebleven.
Dat kon ik vroeger nooit begrijpen; wij hadden t'huis altijd zoo weinig drukte om onze wasch. Die kwam kant en klaar weerom. Om de drie maanden, geloof ik, ging Ma met de tweede meid naar boven en schreef de wasch op; het vuile goed lag dan in een groote 'kist,' maar aan een kist had ik nog niet gedacht. Ik had alles in een waschzak door Rika laten bergen en ik informeerde eens, waarheen ik het goed

[16:]

kon zenden, maar ze keken mij allen verbaasd aan, toen ik er naar vroeg.
Verbeeld je, het goed wegzenden, dat doet hier niemand! Men wascht hier thuis; er komt een waschvrouw, en die maakt de wasch aan kant.
Nu, mij goed! daags vóór dien gedenkwaardigen ochtend zat ik heel rustig mijn Rhapsodie van Liszt, die ik al dien tijd niet gespeeld had, te repeteeren, toen Rika haar beminnelijk hoofdje door de reet der deur stak, en zei:
"Mevrouw, als u nu de wasch wil tellen, anders kan ik na het eten het goed niet in de week zetten, en zeep moeten wij ook nog hebben."
Ik stond gelaten op, haalde mijn keurig waschboekje, op den omslag versierd met amouretjes, voor den dag en ging mee naar den zolder.
Maar o wee! Reeds na de eerste paar stukken merkte ik iets, waaraan ik nog niet had gedacht - gaatjes, kleine en groote gluurden uit mijn tafellakens en servetten, juist daar, waar vetvlekken waren geweest. Met bevende handen nam ik ze op; och! och! het was om te huilen. De muizen hadden feest gevierd met mijn mooi damast! Ik was toch zoo geschrikt, dat ik moest gaan zitten - en nu eerst begrijp ik, waarvoor die goed gesloten kist op zolder diende.
Die ellendige beesten! Mijn eerste werk zal zijn een waschkist te bestellen. Ik voelde mij bepaald verlegen, vooral met het oog op de waschvrouw en op Rika die zouden het zeker de heele stad rondbabbelen.
Eindelijk sloot ik de ergste stukken in de kast weg, fijn stoppen heb ik op kostschool geleerd, maar het

[17:]

zal lang duren, voór ik er toe kom, want ik heb 't zoo verbazend druk. De rest gaf ik zonder eenige verklaring aan Rika; bij deze gelegenheid moest ik van haar hooren, dat andere vrouwen haar zeep vooruit in huis hebben. Attrappe!
Den volgenden morgen reeds zeer vroeg, ging Rika zoo te keer in de kamers, dat ik bang werd voor mijn meubels. Om negen uur was alles kant en klaar en ik merkte aan al haar manoeuvres, dat zij plan had den dag met de waschvrouw in de waschkeuken door te brengen.
"Alles staat klaar voor het koken," zeide zij, en verdween.
Niet eens vuur had ze aangemaakt; 't schijnt dat het ook regel is in Bergveld, dat de mevrouwen op de waschdagen zelf voor het eten zorgen.
Mijn eerste werk was een menu vaststellen, dat niet veel werk gaf en toch smakelijk was. Eerst een rijstsoep van de overgeschoten bouillon van gisteren, dan biefstuk, die ik zelf goed bakken kan (de aardappelen waren geschild), verder een blikje erwten en een lunchtong; nog wat dessert stond in het buffet.
Een lekker dineetje dus, en dat toch niets geen moeite kostte om te koken.
Ik deed cordaat mijn groot keukenschort voor, en begon het vuur aan te maken; gemakkelijkheishalve deed ik wat petroleum op de losse turf, - voor geen geld zou ik gewild hebben, dat Rika het zag, - 't was een slecht voorbeeld, maar Rika zat hoog en droog in de waschkeuken; ik sloeg mijn kookboekopen en zette toen water op voor de rijst.
Ondertusschen keek ik de kasten na en vond aller

[18:]

lei ongerechtigheden; slecht schoongemaakte pannen, spaarpotjes van beschimmeld vleesch, zuur geworden groenten, die wij best als kliekjes hadden kunnen opeten, maar die Rika vergeten had op te dienen en dus maar liet bederven. Van een melkkan was het oor af, maar 't hardste vond ik, dat een van mijn mooie kristallen glazen met gebroken voet in het vuilnisvat lag.
Zoodra ik mij sterker gevoel, zal ik tegenover dit juweel van een meid een andere houding aannemen; op Rika's hoog geroemde netheid en zindelijkheid valt een boel te zeggen, maar voorloopig durf ik niets aanmerken; zij kan koken en ik niet. Het ging echter dien middag bijzonder goed; de soep kookte op haar tijd, ik schuimde af, deed er zout in; de aardappelen gingen in de pan, ik klopte de biefstuk en keerde toen naar de huiskamer terug om de tafel te dekken. Dat deed ik heel netjes, vrij wat keuriger dan Rika het gewoon was, en reeds verheugde ik mij op Hugo's complimentjes als hij 't eten zoo bijzonder lekker en smakelijk zou vinden. .
"Ja 't is wel waar," zeide ik bij mijzelf, 'Wat ik eens op een scheurkalender gelezen heb: "de weg naar het hart van den man leidt dwars door zijn maag."
Maar daar kwam de brievenbesteller, die bracht mij ondermeer mijn modejournaal, waarin de wintertoiletten stonden; ik moest ze toch even nazien, en toen verdiepte ik er mij voor een oogenblik in, zoodat ik mijn heele kokerij vergat, totdat plotseling een aangebrande lucht uit de keuken tot mij drong; verschrikt keek ik op! Genadige hemel! De wijzer stond

[19:]

reeds over vier uur en om vijf uur moesten wij eten! Haasten was nu de boodschap!
Ik vloog naar de keuken en nam het deksel op - vreeselijk gezicht! De rijst zat als een zwarte korst vast aan de pan; ik zag naar de bouillon, jawel! het vleesch stond daar armzalig te verdrogen, van het nat geen spoor - ik had vergeten er water bij te doen! 't Was ontzettend! Maar ik verloor geen tijd, 't eerste wat ik deed was de keukendeur sluiten, om geen onbescheidene getuigen binnen te laten, toen onderzocht ik wat er nog te redden viel van de rijst.
Niets! Letterlijk niets! Maar Rika mocht tot geen prijs deze pan zien, ik verborg ze dus in den donkersten hoek van het turfhok, pookte mijn vuur goed op en zette het vleesch met nog wat water op; 't moest dan maar weer een bouillon worden, wel niet van de krachtigste, nu ja, Liebig was er goed voor. De waschvrouw zou het toch niet merken en de aardappelen - ach! de aardappelen die stonden nog kalmpjes in het water op de aanrechttafel! En die moeten twintig minuten koken en het was nu reeds tien minuten over half vijf.
Mijn handen begonnen te beven; mijn eer was verloren. Dadelijk kwam mijn man en dan verschenen de booien, en nog niets was er klaar! De biefstuk moest ik nog bakken en de blikjes hadden al lang in warm water moeten staan! Wat 'n wanhoop.
In vertwijfeling liep ik heen en weer, den hemel dankend, dat niemand ten minste getuige was van mijn verwarring - Daar werd de deur geopend, dat zijn verschijning mij zoo'n schrik zou veroorzaken; die

[20:]

me dat gisteravond had gezegd, zou ik voor een schandelijken leugenaar hebben uitgescholden. Maar nu!
Vóór alles moest ik hem op een afstand houden. Als die aardappelen maar koken wilden! Maar er was geen beweging in te krijgen, zij bleven maar altijd even kalm in het heldere water liggen; ik hoorde hem zijn overjas uittrekken, naar de post kijken, o hemel!
Daar zoekt hij mij! Bij stak het hoofd door de deur en vroeg:
"Wel, kleine meid! Ben je bijna klaar! Ik heb een verbazenden honger meegebracht!"
Huichelaarster die ik was, ik keek hem vroolijk aan, versperde hem het gezicht op de kookmachine, terwijl ik zijn kus in ontvangst nam.
"Nog een beetje geduld en dan kunnen wij eten. Ik ben dadelijk klaar. Nog maar een paar kleinigheden! . . . ."
Ach! kleinigheden! En de aardappelen en de biefstuk! Ik zette de braadpan met boter op het petroleumtoestel voor de biefstuk, toen de bel weer overging.
"Nu nog visite! Dat moet er weer bijkomen" zuchtte ik.
En in al mijn drukte moest ik nog de deur opendoen. Jawel! Een fluweelen paletot, een zwart zijden rok en een indrukwekkende gestalte, wel een hoofd grooter dan mijn kleinheid, uit de hoogte vragend of mevrouw voor een oogenblik te spreken was.
Het was juffrouw Van den Berg, het nichtje van den kantonrechter, die uit den Haag was gekomen om hier het huishouden van haar oom waar te nemen en - zooals ik in stilte geloofde - een grooten lust had gevoeld aan het hoofd van een ander huishouden te

[21:]

staan. Hugo zegt, dat het maar verbeelding is; ik denk er het mijne van. Ik heb haar oogen wel gezien toen zij ons hare eerste visite maakte.
Is dat nu een tijd om bij de menschen te komen?
En toch bescheen mij plotseling onder al mijn ellende een lichtstraal; die juffrouw kon mij een reddende engel worden. Zoo vriendelijk als ik maar kon, maakte ik mijn excuus. Ik had vandaag de wasch en moest dus zelf in de keuken bezig zijn, maar mijn man was in de huiskamer, wilde zij even binnen komen, ik zou spoedig klaar zijn. Misschien wilde zij wel ons huis zien, dan zou Hugo met alle plezier haar begeleiden.
Nu was ik gered, want met dat bezichtigen van het huis, ging een goed kwartier voorbij; juffrouw Van den Berg zou alles wel grondig opnemen.
Ik had kunnen dansen van pret, mijn aardappelen kookten dat het een lust was, de biefstuk stond te bakken, en het oogenblik scheen gekomen, om vol waardigheid de keuken te verlaten.
Ik maakte de tuindeur open, en zei op kalmen toon:
"Rika, daar is visite. Het eten is zoo goed als klaar. Let maar even op de biefstuk!"
In de keuken zag het er uit als een slagveld, de gebruikte vaten, het keukengereedschap, alles lag over den grond, de aanrechttafel en den gootsteen verspreid; dat konden de booien opruimen. Ik gaf een tikje aan mijn haar, deed mijn keukenschort af, en een oogenblik later bood ik onze bezoekster mijn verontschuldigingen aan. Zij accepteerde die; de waschdag is hier immers een heilige instelling, en juffrouw Van den Berg

[21:]

scheen er gebeel van doordrongen te zijn; zij antwoordde ten minste met een genadig lachje:
"Och ja, mevrouwtje! Neem het mij niet kwalijk dat ik zoo ongelegen kom, ik wist dat u de wasch had (zoo praat men daarover in de stad) en ben alleen maar gekomen (om eens eventjes te zien hoe dat domme vrouwtje er zich uit redt) om te vragen of u beiden ons Donderdagavond het genoegen wil doen een partijtje te maken."
Dat genoegen zouden wij haar doen, zij wierp nog een paar onderzoekende blikken door de kamer, en vooral naar de gedekte tafel, die er zoo smakelijk en netjes uitzag.
Hugo zeide zonder erg:
"Vandaag heeft mijn vrouw gekookt, dat zal nog beter smaken dan anders."
En toen bij dat zei, zag hij er toch zoo knap en zoo gelukkig uit, zijn bruine oogen straalden van pret, en ik dacht bij mezelf: "Wat ben je toch een pracht van een man!"
Als juffrouw Van den Berg zich bij deze gelegenheid eens op de boogte heeft willen stellen van onze onderlinge verhouding, dan is haar dat volkomen gelukt en toch kon ik een gevoel van medelijden niet onderdrukken, toen ik het zenuwachtige lachje zag, waarmede zij afscheid van ons nam. Waaraan heb ik het verdiend zooveel gelukkiger te zijn dan zij?
En toen zetten wij ons aan tafel, en mijn met zooveel moeite klaargemaakte spijzen, hadden een verbazend succes. Hugo had er in 't diepst van zijn hart een beetje aan getwijfeld, of ze wel eetbaar zouden zijn,

[23:]

en nu vond hij alles even heerlijk en was vol verrukking over zijn vrouwtje, dat hij zich niet zoo knap had voorgesteld.
Mij was de eetlust wat vergaan, en ik dacht bij mijzelf:
"'t Was toch beter geweest, als ik het koken had geleerd bij ons t'huis in mama's keuken, dan op deze manier in mijn eigene!"


inhoud | vorige pagina | volgende pagina