Mina Kruseman: Een huwelijk in Indiè 's-Gravenhage: Martinus Nijhoff, 1873
A C H T S T E H O O F D S T U K HET BEZOEK VAN DEN RESIDENT
Den dag na het bal was Louise weder alleen in haar kamer. Ditmaal sliep zij niet; zij lag in een dun wit morgengewaad op een rustbank uitgestrekt en speelde met de donkere lokken die langs haar schouders golfden en in dikke krullen tot op den vloer neder hingen. Hare oogen staarden gedachteloos en haar lippen waren stijf op elkander geperst, terwijl haar boek nog ongeopend naast haar lag. Plotseling sprong zij uit hare half droomende, half wakende houding op, een koortsachtige flikkering schitterde in haar somber oog en een diepe zucht ontsnapte den geprangden boezem. Toen wierp zij zich weder in de kussens en wachtte kalm en geduldig tot dat Alima met de thee kwam om haar, als naar gewoonte, te wekken en te helpen kleeden. "Is het zoo goed, nonna?" vroeg de jonge slavin, toen het weelderige haar gevlochten en opgemaakt was. "Vindt nonna de bloemen frisch genoeg?" "Bloemen! O neen, geen bloemen vandaag!" Alima wierp de met zooveel zorg geschikte rozen ter zijde. "Is het nu naar uw zin, nonna?" "Hm-m." En zonder zelfs een blik in den spiegel te werpen, stond Louise op en liet zij Alima ongestoord haar toilet vol
[61:]
tooien alsof het haar niet schelen kon hoe zij er uit zou zien. Voor dien avond had resident Stevens van Langendijk belet laten vragen bij mijnheer en mevrouw Van Amerongen, en Louise, die deze eer verbazend vervelend vond, had een rijtuig laten inspannen om Marie Van den Berg te halen, met wie zij den ganschen avond half fluisterend zat te praten om den resident niet in zijn gesprekken te stooren, die nu, met opzet, in het geheel niet dom of onbeduidend waren. "Zij is verduiveld mooi!" dacht de resident bij zichzeIven, terwijl hij zich uitsloofde om de aandacht van het jonge meisje op de een of andere wijze tot zich te trekken. "Zij, zou wel goed voldoen in het groote residentiehuis - aan het hoofd van de tafel - naast den Gouverneur-Generaal bij voorbeeld - als mijn vrouw: Louise Stevens van Langendijk - dat klinkt nog zoo slecht niet. En een meisje met fortuin. . . Enfin, daar kunnen wij altijd nog wel toe komen. - Eén woord en ik heb haar!" "Wat is hij leelijk!" waren bijna op hetzelfde oogenblik Louise's gedachten. "Zoo'n rood gezicht - en zulke grasgroene oogen, met zulk lichtgeel haar! Net boeloe jagong! - Ik kan mij best begrijpen dat hij niet getrouwd is. -.:- Wie zou ook zoo'n man willen hebben!" Eindelijk sloeg het elf uur en ging de resident naar huis. Ieder kreeg een handje, Louise alleen werd met een stijve buiging afgescheept. "Niet beleefd!" fluisterde zij Marie lachend in het oor,
[62:]
terwijl zij het hoofd van hem afwendde en zich, zonder verder over hem te spreken, ter ruste begaf, tevreden over hare opzettelijke onverschilligheid en hoogst voldaan over de halve onbeleefdheid van den resident. Vreemd vrouwelijk instinkt! Louise was gelukkig over den weinig gunstigen indruk dien zij op den resident scheen gemaakt te hebben, en toch beving haar een soort van huivering wanneer zij aan die koude, stijve buiging dacht. En waarom? Zij wist het niet. Zij kon zich geen rekenschap geven van het vreemd gevoel waarmede zij te worstelen had, telkens wanneer zij zijn naam slechts hoorde. Toch had zij eigenlijk niets tegen den resident, en kon zij geen enkele reden vinden om hem minder genegen te wezen dan iederen anderen vreemdeling, met wien de omstandigheden haar in kennis brachten. "Ik ben bang voor dien man!" dacht zij hij zichzelve, en hoewel zij zich moeite gaf hem te vergeten of haar kinderachtigen afkeer van hem te overwinnen, toch was haar laatste gedachte telkens weder: "Ik ben bang voor hem!"
inhoud | vorige pagina | volgende pagina