Mina Kruseman: Een huwelijk in Indiè 's-Gravenhage: Martinus Nijhoff, 1873
[91:]
T W A A L F D E H O O F D S T U K HET VERLOVINGSFEEST
Den volgenden avond werd het bal door Louise van Amerongen en den resident Stevens van Langendijk met een vliegenden galop geopend. De resident vreesde wel eenigzins zijn waardigheid te c o m p r o m i t e e r e n door dat onzinnig in de rondte springen, maar hij was te Samarang weinig bekend en kon zich dus deze kleine uitspatting als de verloofde van Samarangs roos bij deze bijzondere gelegenheid wel veroorlooven. Men kon het hem aanzien dat hij de beste danser van het bal wilde zijn, hij danste zonder ophouden voort, van de eerste noot der muziek af, tot den laatste toe, en toen hij eindelijk genoodzaakt werd op te houden, waren zijn eerste woorden: "Kijk nu, wij waren juist zoo goed aan den gang!" Dat was een stap nader tot den vrede. "Hij danst heerlijk!" fluisterde Louise eenige oogenblikken later Marie in het oor. "Ik hoop dat hij nog om den dans zal komen; ik heb nog nooit zoo'n goeden cavalier gehad." Den volgenden dans, een quadrille, deed Louise met Henri Van den Berg. De resident en mevrouw Van Amerongen stonden tegenover hen. Henri had gaarne wat verder uit de buurt harer moeder gestaan, ten einde van Louise zelve te vernemen hoe zij over haar engagement en over haar aanstaanden echtgenoot dacht, nu
[92:]
echter durfde hij naar niets te vragen en Louise zeide niets. Toen eindelijk de dans geëindigd was en hij haar naar haar plaats terug had geleid, vroeg hij aarzelend: "Zoo gij nog geen cavalier voor het souper hebt aangenomen Louise, mag ik dan het genoegen hebhen van u aan tafel te brengen?" Louise bedacht zich een oogenblik eer zij antwoordde. "Ja Henri, zooals gij weet ben ik sedert gisteren met resident Stevens van Langendijk geëngageerd, zoo hij mij dus voor het souper komt opeischen, kan ik uw vriendelijk aanbod niet aannemen, maar brengt hij mama of een andere dame aan tafel dan wil ik gaarne uw buurvrouw zijn, om nog eens over den ouden tijd te praten." "Dus zijt gij dan toch werkelijk geëngageerd, Louise?" "Stellig, feliciteer mij maar." "Van harte, kind, van ganscher harte! God geve dat gij gelukkig moogt zijn, en dat gij in den resident moogt vinden, al wat gij u verhevens en idealisch gedroomd hebt in uw leven!" "Dank je Henri." Er lag iets droevigs in dat: "Dank je Henri" en in de wijze waarop zij hem bij deze woorden de hand reikte. Ook Henri gevoelde dat zij niet gelukkig was, maar evenals Marie dacht hij te vergeefs op een middel, om haar hare vorige onbezorgde vroolijkheid weer te geven en haar van een engagement te ontslaan, dat haar reeds nu ongelukkig scheen te maken. Toch vroeg/p>
[93:]
hij maar niets, daar hij wel wist dat Louise de persoon niet was om te klagen en onnoodige confidences te doen. Hij kende haar fieren, sterken geest beter dan iemand anders, hij wist hoeveel fijn gevoel, hoeveel kracht, hoeveel geestdrift, dat schijnbaar loszinnig, oppervlakkig kind bezat. Hij had Louise van klein af gekend en bestudeerd en, daar hij vele jaren ouder was dan zij, had hij gelegenheid, gehad, om de geringste schakeeringen harer ziel, met het geduld en de volharding eener innige genegenheid op te merken en te doorgronden. Hij verstond dat weinig begrepen karakter, en hij beminde schier afgodisch die krachtige, edele, poëtische vrouw met haar onbezorgd, wispelturig, spelend kinderhart. Aan het souper zat Louise naast den resident, die haar aan tafel had gebracht, en Henri aan het lagere einde der zaal, van waar hij haar onafgebroken gadesloeg. Mijnheer Van Amerongen stond op, tikte tegen zijn glas en verzocht het woord. Toen stelde hij zijn gasten ,voor, om op het geluk van zijn dochter en op dat van zijn aanstaanden schoonzoon, resident Stevens van Langendijk, hunne glazen te ledigen. Een luid "hoerah!" begroette zijn woorden, en werd door de muzikanten met het "Wien Neerlandsch bloed" besloten. Daarop stond de resident op en beantwoordde naar behooren den toast zijns aanstaanden schoonvaders. Nogmaals deed een vreugdekreet zich hooren, weder klonk
[94:]
de krachtige muziek, en alles keerde terug tot de gewone gonzende feestvreugde. Klokslag twee ving de dans weer aan, om voort te duren tot aan den morgen! De opkomende zon vernietigde het armoedig licht der lampen door haar trotsche gouden stralen en maakte een einde aan het kwijnend feest, dat weder voor geruimen tijd stof zou opleveren voor de belangrijke gesprekken van Samarangs groote wereld.
inhoud | vorige pagina | volgende pagina