Mina Kruseman: Een huwelijk in Indiè 's-Gravenhage: Martinus Nijhoff, 1873
[153:]
T W I N T I G S T E H O O F D S T U K EEN NIEUW GEVOEL
Den volgenden morgen was de resident reeds sedert eenige uren op zijn bureau en nog had Louise haar kamer niet verlaten. Zij was vermoeid en had behoefte aan rust, en de resident had bevolen dat men haar rust eerbiedigen zou. De dienstboden spraken geen woord en slopen als schimmen door het huis, omdat mevrouw sliep. En mevrouw zat intusschen in kaïn kabaaija, met loshangend haar, op een rotangstoeI door de half geopende jalousiën in den tuin te staren. Zij keek naar het lustig springen der vogels op de dunne takjes der tamarindeboomen, en volgde met een glimlach de snelle bewegingen der kleine, fijne blaadjes, terwijl zij dacht aan het bal van gisteren Aan het bal? - Neen, eigenlijk niet zoozeer aan die golvende, verwarde, bonte menschenmassa, aan dat schuivend, sleepend, gonzend, zingend en trommelend geraas, als wel aan het eenige dat zij in dien chaos opgemerkt had. Werner! Werner was een zonderlinge verschijning voor haar geweest. Zij zag hem nog. Zij hoorde hem, verstond hem, bewonderde hem. Het was of hij den afstand tusschen den resident en haar nog grooter had gemaakt,
[154:]
en alsof er geheel geen afstand bestond tusschen Werner en haar. Ziedaar voor het gevoel. Voor het verstand was Werner niet anders als een ander, niets meer dan een vreemdeling. Iemand dien men toevallig ontmoet, met wien men danst en spreekt, dien men goed vindt en vergeet! Verstand en hart waren nog niet tot elkander gekomen, daarom begreep het eene niet wat het andere gevoelde. Louise zag de bladeren bewegen, glimlachte en besefte niets. Zij kende Werner niet, en toch was het haar alsof hij sedert jaren reeds een vriend van haar geweest was. Die man moest weten wat er in hare ziel omging: dat gevoelde zij. "Die man weet niets!" riep het kalm berekenend verstand. "Die man is edelmoedig en groot en niet in staat iemands vertrouwen te misbruiken. Hij is beter dan de beste mannen die gij tot dusver ontmoet hebt, en volmaakter dan allen die gij ooit ontmoeten zult!" klopte weer het hart. "Zij die zich het beste voordoen, zijn dikwijls de slechtsten," hernam het hoofd. En Louise glimlachte voort, met Werners naam op de lippen, en besefte nauwelijks welke haar gedachten waren. Plotseling sprong zij op: zij had in de binnengalerij
[155:]
voetstappen van den resident gehoord. In verwarring snelde zij naar de deur, doch even verward keerde zij weer naar haar plaats terug, blozende en verwonderd over haar eigen ontsteltenis. De resident trad nauw hoorbaar de kamer binnen, om zijn vrouw niet in haar slaap te storen, maar toen hij haar klaar wakker naar zich toe zag komen, ving hij haar luid lachend in zijn armen en plaatste haar naast zich op de rustbank, terwijl hij vriendelijk vroeg: "Nu, hoe gaat het, Poes? Zijt gij eindelijk uitgerust van de vermoeienissen van gisteren? Weet gij wel hoe laat het is? Bij half twaalf! Verbeeld je!" "Bij half twaalf?" "Ja, bij half twaalf. Gij hebt zoo wat een uur of acht aan éen stuk doorgeslapen! Wat zegt gij daarvan?" "Dat het mij zeker goed zal doen!" "Komt gij straks aan tafel? Of wilt gij liever wat eten in uw kamer hebben? Dan behoeft gij u niet te kleeden, want de secretaris blijft van daag." "O! ja, stuur mij als je blieft maar wat eten hier, en excuseer mij bij den secretaris, die toch zeker liever met u alleen zal zijn." "Neen, neen! Daar ben je van de wijs! Metman blijft juist, op hoop van je te zien. Hij is smoorlijk verliefd op je. Hij vindt je zóo mooi dat hij den ganschen morgen bij mij op het bureau gezeten heeft zonder een oogenblik op te houden uw éloges te maken!" "Dat waren de uwen ook."
[156:]
"Natuurlijk." "Maar wie is Metman ook weer? Ik kan mij in het geheel niet herinneren wien gij mij gisteren als den secretaris voorgesteld hebt." "Wel, zoo'n klein, zwart kereltje, met levendige oogen en. . . . "O ik weet het. Net een muisje dat men half verdronken bij zijn oortjes uit het water heeft gehaald!" "Die is unique! Ik zie er hem in! Wacht dat zal hem leeren verliefd zijn op de vrouw van een ander! Ja, zóo zijn de vrouwen, zoo spreken zij over de arme drommels die zich de moeite geven van haar éloges te maken! "A propos, Louise, ik heb mijnheer Oristorio di Frama gisteren beloofd, dat wij hem morgen een bezoek op Felicità zouden brengen; ik heb reeds een span paarden vooruit gezonden, en den koetsier gezegd dat hij morgen ochtend vóor zessen gereed zou zijn om af te rijden. Zorg dus dat gij op uw tijd klaar zijt, dan zullen wij eens een prettig uitstapje maken." De resident drukte nog even Louise's hand in de zijne en keerde naar zijn bureau terug. Louise's hart klopte schier hoorbaar. Zij zou naar de familie Oristorio gaan! En dat reeds morgen! Verscheidene dagen mogelijk, zou zij te zamen zijn met de vrienden van Werner! Zij wist zelve niet wat zij gevoelde en waarom zij op eens zoo gelukkig was. Voor het eerst sedert haar komst te A. speelde er een hoopvolle lach om haar
[157:]
lippen en daalde er een ongekende vreugde in haar hart. Toen dacht zij aan het kleed dat zij aan zou doen, aan het kapsel dat haar het beste stond, aan de kleuren die haar het meest flatteerden, aan alles, in éen woord, dat haar gisteren nog volkomen onverschillig was en nu haar hart deed bonzen met een onstuimigheid, waarvan zij zich geen rekenschap kon geven.
inhoud | vorige pagina | volgende pagina