doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Mina Kruseman: Een huwelijk in Indiè
's-Gravenhage: Martinus Nijhoff, 1873


[195:]

D R I E E N T W I N T I G S T E H O O F D S T U K
HOE HET KWAAD ONTSTAAT

Een morgenbezoek was een vreemde vertooning te A. Louise zag dan ook vrij verwonderd op, toen men haar, het was op een Woensdagmorgen, tegen half elf, mevrouw Joly kwam aandienen.
"Laat mevrouw plaats nemen, ik kom dadelijk," en tot zichzelve sprekende, voegde zij er zacht bij: "Zeker voor iemand die arm of ongelukkig is, en zelf niet durft komen om hulp te vragen."
Zij zette schielijk haar werkmandje ter zijde en verscheen een oogenblik later in kaïn kabaya met loshangend haar in de binnengalerij, waar mevrouw Joly haar met ongeduld zat te wachten.
Louise had van het eerste oogenblik af dat zij mevrouw Joly gezien had, een instinctmatigen afkeer van deze dame gevoeld, zonder zich te kunnen verklaren, waarom. De resident, die haar sedert jaren kende, noemde haar een goed, dom mensch, maar hoe Louise ook naar deze eigenschappen gezocht had, zij had ze nooit in mevrouw Joly kunnen vinden, wier grijnslach, volgens haar, meer geslepenheid dan domheid verried, en wier goedheid zich, doorgaans oploste in jeremiaden over ongelukkigen, waarvan men later niets meer hoorde, en die slechts een oogenblik schenen bestaan te hebben, om mevrouw Joly in de

[196:]

gelegenheid te stellen van c h a r i t a b l e te schijnen en "kassian!" te roepen.
Na de gebruikelijke plichtplegingen, en na eenige woorden gewisseld te hebben welke voor geen der beide dames eenige waarde hadden, vroeg mevrouw Joly, geheimzinnig omkijkende:
"Kan niemand ons hier hooren, mevrouw?"
"De bedienden mogelijk, anders niemand; waarom?"
"De bedienden! Het is juist over uwe bedienden dat ik u spreken wilde. . . . Er zijn praatjes. . in omloop - u betreffende - beneden alle kritiek! - En gij begrijpt, uw bedienden. . . ."
"Neen, ik begrijp niets."
"Gij ziet mijnheer Werner veel, niet waar?"
"Ja, zeer veel."
"Een lief mensch?"
"Heel lief."
"De resident is 's avonds veel op zijn kantoor tegenwoordig?"
"Ja, nog al veel."
"Is hij niet jaloersch?"
"Jaloersch?"
"Ja, van u, van Werner enfin."
"Van mij? Van Werner? - Neen, daar heeft hij geen reden toe!"
"Dat zegt de wereld niet. . . . Geloof mij, lieve mevrouw, wees wat voorzichtig met de bedienden, want gij weet niet hoe de praatjes in de wereld komen."
"Hm!" kwam Louise lachend en zij trok de schou

[197:]

ders op, alsof zij zeggen wilde, "wat kunnen mij de praatjes schelen."
Mevrouw Joly zweeg een oogenblik, daarna nam het gesprek een andere wending, en toen het half twaalf sloeg stond zij op, om te vertrekken.
Louise begeleidde haar tot in de voorgalerij. "Mijn beste groeten aan de meisjes!" riep zij, klaar om naar binnen terug te keeren, maar mevrouw Joly stak nog even het hoofd buiten het portier van het rijtuig en riep haar van verre toe:
"Zult gij er aan denken? Gij weet wat ik bedoel. - Mijnheer Werner is voorzeker een charmant mensch, maar de resident is veel ouder dan gij - en de wereld is kwaadsprekend. - Geloof mij, vertrouw de bedienden niet. Adieu!"
Het rijtuig was weggerold eer Louise mevrouw Joly's bedoeling recht begrepen had. En toen zij begon te begrijpen, zag zij een klerk met eenige vellen papier in de hand vóor de deur van het kantoor van den resident staan, en twee oppassers op de hurken zitten bij een pilaar.
Een blos van verontwaardiging overtoog haar gelaat. Maar de blos verdween, en kalm en rustig stapte zij den klerk en de oppassers voorbij. om naar haar kamer terug te keeren.
"Ik zal haar rekenschap van die woorden vragen. Zij zal ze intrekken, want zij heeft mij beleedigd en verlaagd in de oogen van de personen die haar gehoord hebben. Ellendige intrigante! - Werner ! . . . Ik zal het Stevens zeggen - ik zal. . . Neen, ik zal niets. . Wat kan het mij schelen

[198:]

wat een mevrouw Joly vertelt! Laat de menschen praten wat zij willen! Ik acht mij te ver boven die nietigheden verheven om er mij mede in te laten."
Dit waren haar eenige gedachten over mevrouw Joly's bezoek, en een paar uur later herinnerde zij zich nauwelijks nog dat zij dien morgen een bezoek gehad had.
Dien avond kwam Werner. Tegen negen uur ging de resident naar zijn kantoor om eenige stukken in te zien en liet hij zijn vrouw met Werner alleen.
Louise was teruggetrokken. Ook Werner was stil. De twee oppassers, die 's morgens bij den pilaar gezeten hadden, gevoelden zich te veel in die lange voorgalerij, en slopen de stoep af, om zich in de schaduw te verbergen en niemand tot last te zijn.
Eenige dagen later kwam de adsistent- resident, de heer Joly, den resident bezoeken. Zij waren met hun beiden alleen en hij bleef langer dan naar gewoonte.
Dien avond kwam Werner weder.
Er lagen stapels brieven en pakketten op het kantoor, maar de resident stak de eene sigaar na de andere op en verliet de galerij niet.
Werner was spraakzaam, Louise vroolijk en de beide oppassers zaten rechtop in het volle licht der lampen.
Meer dan eens had Louise dien avond Stevens oogen ontmoet, en er een uitdrukking van toorn, haat of wantrouwen in gelezen. Maar de fiere reine vrouw had zich verzet tegen een onverdiend verwijt en stouter dan ooit had zij haar rustigen blik om zich heen ge worpen en het hoofd omhoog geheven.

[199:]

"Gij hadt van avond op meer geluk gehoopt, niet waar?" waren de eerste woorden van den resident, zoodra hij zich met zijn vrouw alleen bevond.
"Hoe meent gij dat," vroeg zij verbleekend.
"Ik meen het, zooals gij het verstaat! Maar de gulden tête-à-tête-eeuw is voorbij! - Als g i j niet weet hoe gij u te gedragen hebt, dan zal i k het voor u weten. En om te beginnen: geen Werner meer over den vloer als ik op het kantoor ben!"
"Wat zegt gij daar?"
"Dat gij meer om Werner geeft dan om mij! - Begrijpt gij nu wat ik meen?" Louise's oogen vonkelden van verontwaardiging, haar wangen gloeiden, haar lippen trilden om de schitterend witte tanden en het was als werd zij grooter onder de beschuldiging die haar verpletteren moest.
"Gij liegt!" riep zij op eens. "En gij gelooft zelf niet aan een misstap dien gij voor onmogelijk houdt! - Ik heb u nimmer lief gehad, dit weet gij, maar bedriegen zal ik u nooit, dit weet gij ook! - Het zou mij niet mogelijk wezen van iemand te houden wiens liefde ik voor bedrog moest koopen. . . .
"Verontrust u dus niet, resident," vervolgde zij met een trotschen glimlach, "als ik ooit een schepsel vinden zal dat ik lief zal hebben, dan zult gij de eerste wezen die het weten zult, want mijn keuze zal goed wezen en voorzeker op iemand vallen, die groot en edel genoeg zal zijn om genoemd te kunnen worden."
"Louise!" gilde de resident dreigend. Maar toch bewon

[200:]

derde hij de vrouw die hij verachten wilde en trok hij de hand terug die hij tot haar had durven opheffen.
Louise antwoordde niet. Zij zag die groote, ruwe hand van boven haar hoofd verdwijnen zooals zij een oogenblik te voren verschenen was, en zonder verder acht op den resident te slaan begaf zij zich naar hare kleedkamer, waarvan zij de deur achter zich dichtsloot, om zich ongestoord aan haar gevoel te kunnen overgeven.
Duizende gedachten, vragen, gissingen, herinneringen doorvlogen haren geest, maar allen smolten weg in een vloed van tranen, die haar oogen ten laatste zoozeer verduisterde, dat zij niets meer zag dan een menigte dunne wolken die zich om haar heenpakten, al zwaarder en zwaarder werden, een groote, ruwe hand omzweefden, grijs werden - zwart werden . . . .

...............................

Een haan kraaide onder het venster. - Louise ontwaakte verschrikt. Zij lag op een matje, voor een bank.
Het was vijf uur in den morgen, haar oogen waren roodgeschreid.
Toch wist zij niets.

...............................

Maar wij weten dat mevrouw Stevens van Langendijk een slavin had, die Alima heette en haar benijd werd door de meeste dames van A. En wij weten ook dat Werner rijk was, en dat mevrouw Joly vijf dochters had.


inhoud | vorige pagina | volgende pagina