Louise B.B.: 'Eerste indrukken' In: Eigen Haard, 1886
[3)
Met geen der huisgenooten was ik op zulk een goeden voet als met Laura. Van den eersten dag af had het aanvallige kind zich in mijn hart genesteld. Ik schonk haar al de liefde, waarover ik te beschikken had, een liefde die, naar het scheen, voor geen ander waarde had. Het vroegwijze kind, veel meer ontwikkeld dan meisjes van dien leeftijd in Holland, met hare bespottelijke groote-menschenuitdrukkingen en manieren, en dan weer zeer naïef en kinderlijk, was in mijn oogen bijzonder aantrekkelijk. "Weet-je," zeide Laura op een avond toen wij beiden op wipstoelen in de voorgalerij gezeten, op de komt der anderen wachtten, zij met een oude waaier harer moeder in de hand, die ze hanteerde als een salondame, ik statig heen en weder wippende, - "Weet-je, ik hoop dat ik wat gevulder armen zal hebben tegen den tijd dat ik uitga, want ik vind zulke stokjes van armen op een bal affreus." "Ei, het zal toch nog een poosje duren voor gij in de wereld komt. Ge zijt nog zoo jong," zeide ik plagend, wel wetende dat zij zeer ongaarne aan haar jeugd herinnerd werd. "Och," zeide Laura zeer ernstig, terwijl zij de poppetjes op haar waaier bekeek, "de tijd is er, voor je er aan denkt; men moet zich vroeg in alles oefenen, want ik bedank je hartelijk om voor een "imbécile" door te gaan." Met moeite bedwong ik mijn lachlust. Maar Laura had een veel te bewegelijken geest om lang bij een onderwerp stil te staan, en zeide na een poosje gezwegen te hebben: "Hoe zeide je ook weer dat Marietje het haar droeg?" Marietje was namelijk het jongste dochtertje van mijne tante, van wie ik haar nooit genoeg kon vertellen. Zij scheen altijd vergelijkingen te maken tusschen zich en het meisje van gelijken leeftijd in Holland. "Zij draagt het haar in een lange vlecht op den rug." Laura nam dadelijk haar weelderige bruine krullen in de handen en in een oogwenk had zij ze gevlochten. Zij kwam naast mij staan en vroeg met een coquette beweging van het hoofd, die zij haar zuster Santje had afgezien: "Zoo, lijk ik nu op haar?" "In het kapsel alleen," zeide ik. "Wie vindt ge mooier?'' vroeg zij. Ik wilde een voorzichtig antwoord geven: "Jij, maar..." "Och," zeide zij pruilend, "natuurlijk vind je haar liever." Eensklaps sloeg zij hare armen om mij heen; de "stokjes" die poezel genoeg waren en riep: "Ik mag wel niet zoo mooi zijn als zij, als jij mij maar even lief hebt, hoor Wim, ik ben toch je wezenlijke zusje en zij niet, en zij heeft nog andere broers en ik niet." Dat kleine jaloersche hart! "Maar, Laura, ik heb jou het liefst, je bent mijn eigen lief eenig zusje." Laura was getroost en leune met haar hoofd tegen mijn schouder. Zij was de afgod harer ouders, die haar overlaadden met liefdebewijzen, en ik was des te dankbaarder dat zij niettegenstaande hun liefde nog zoo aanhankelijk en en lief voor mij was. Ik wist dat mijne moeder zielsveel van het meisje hield, en het was mij eene behoefte lief te krijgen wat zij lief had. Mijne moeder begreep mijn heimwee naar hare moederlijke teederheid niet, die in mijn hart ontwaakte, nu, door haar dagelijks te zien en te spreken, het vreemde voor mij verdween en ik haar voortreffelijke eigenschappen leerde kennen. Een oogenblik was het of wij elkander eindelijk zouden vinden. Door mijn stiefvaders invloed werd ik ingedeeld bij het garnizoen te Batavia. Ik vertelde, thuiskomende, dat een luitenantswoning mij was aangewezen. "Hoor eens, Lankhorst, je moet dat huis maar verhuren en de eerste maanden nog hier blijven," zeide mijn stiefvader, "wen je eerst wat aan het klimaat." "Maar, Willem," zeide mama verwijtend, "als je alleen gaat wonen, nog in het geheel niet op de hoogte van alles, zult ge aan alle kanten bestolen worden. Dat gaat nu eenmaal niet anders met jongelui die geheel vreemd hier aankomen, maar jij die familie en een tehuis bezit..." "Och ja," zuchtte Santje geaffecteerd, "wildet ge zoo gauw
[218:]
in duigen gooien wat ik met zoo'n moeite heb opgebouwd? Mijn lieve jongen, wacht toch totdat ik je opvoeding voltooid verklaar." "Wim, als je weggaat, huil ik mij dood," verklaarde Laura heftig en beslist. Ik was natuurlijk geslagen door zooveel vriendelijken tegenstand en zeide: "Natuurlijk blijf ik gaarne, maar ik ben hier al zoo lang, dat ik vreesde eindelijk te veel te worden." "Te veel!" zeide mijne moeder zacht en zag mij verwijtend aan. Moedig geworden door aller belangstelling stond ik op en omhelsde mama. Op die wijze was dus bepaald, dat ik voorloopig zou blijven waar ik was. Eens op een dag terugkomende van een militairen marsch, nam ik, verhit als ik was, een bad, eene onvoorzichtigheid die mij een zware koorts op den hals haalde. Ik voelde mij des avonds zoo ellendig dat ik te bed bleef liggen en mijn jongen naar het hoofdgebouw zond, met de boodschap dat ik onmogelijk aan tafel kon komen, daar ik ziek was. Oogenblikkelijk kwam mama, gevolgd door Laura, naar mijne kamer. "Arme jongen," zeide mama, hare hand op mijn gloeiend hoofd leggende, "jij hebt flink de koorts. Wat jammer dat ik uit moet, ik zou gaarne bij je blijven, maar het kan niet. Zooeven ontvingen wij het bericht van den dood van den heer P. Zijn arm vrouwtje en hare dochter, zullen zich zoo diep ellendig voelen; daarom gaan Santje en ik haar van avond gezellschap houden. Ik zal u kinine geven; Laura, haal even mijn pillendoos en roep Mina hier. Mijn oude meid is zeer handig, Willem, en zal u wel compressen op uw hoofd leggen. Tracht maar wat te slapen, dat is het beste. Zoodra ik weer thuis ben, kom ik nog even naar je kijken." Onwillig keerde ik mij om. Daar heeft men het weer, dacht ik in mijne ontevredene stemming. Andere gaan hier altijd voor, en onwillekeurig kwam mij het bezorgde gelaat van tante Doorman voor den geest, zooals zij zich verleden jaar over mijn bed boog,, toen ik zwaar gekneusd ziek lag en zij op het eerste vericht naar mij toe was gesneld om niet van mijne zijde te wijken voor alle gevaar geweken was. Toen ik mij weer omdraaide, stond de oude inlandsche meid voor mijn bed, met een koel compres in de hand, maar ik stootte verstoord hare hand weg, want het bruine tandelooze mensch met haar apentronie boezemde mij een verklaarbaren afschuw in. Doch een kleine hand maakte het compres op nieuw koel. Laura kwam aan mijn bed, en legde het vlug en handig op mijn hoofd. "Mina, ga maar heen, ik zal verder wel voor mijnheer zorgen," klonk haar bevelend stemmetje. Weer was het mijn zusje dat mij verzoende met mijne omgeving, want zij kweet zich voortreffelijk van hare taak. Dof van de koorts merkte ik als in een droom, dat later op de avond een gedaante behoedzaam mijn bed naderde, de lakens gladstreek, zorgvuldig mijn arm verlegde, haar koele hand een poos op mijn gloeiend voorhoofd rusten liet en, na nog eens in de kamer rondgezien te hebben of alles wel in orde was, even voorzichtig weer vertrok. Ofschoon ik nog eenige dagen koortstig bleef, kreeg ik toch geen enkelen zoo hevigen aanval als de eerste maal; alleen moest ik nog verscheidene dagen mijne kamer houden. Laura was mijne onvermoeide verpleegster. Zij was trotsch op dien naam, dien ik haar volgaarne gaf en mama bracht al haar vrije tijd in mijne kamer door. Dat waren gelukkiger dagen dan ik in Indië nog gekend had. Op een avond - Santje en haar vader waren naar een bal in de Harmonie gereden - kwam mijne moeder, die thuis was gebleven, na zich in sarong en kabaai gekleed te hebben, met haar naaiwerk bij mij zitten. Ik lag op een rottan easy-chair en Laura zat naast mij. Zij had vergunning gekregen en gevraagd om hare lievelingen, een nest jonge katjes, in mijne kamer te logeeren en nu hield zij drie harer babys op haar schoot. Het theeblad stond op tafel, een grotoe spiritusvlam brandde onder den zilveren boudoir, het water piepte en zong zoo gezellig als een hollandsche theeketel maar doen kon. Wat was het gezellig om mij heen! Laura op hare kinderlijke manier koutende met hare hartelappen; ik zelf gemakkelijk uitgestrekt, genietende van het heerlijke gevoel bevrijd te zijn van die akelige ziekelijke onegdurigheid, en last but not least mama, er zoo vriendelijk en moederlijk uitziende in haar négligé, met het naar achteren gekamde donker bruine haar, waar reeds een zilveren draag door liep en dat achter op het hoofd in een grooten wrong samengehouden werd. "Mama," zeide ik eensklaps, "het spijt mij dat ik u thuis hield, maar toch ben ik er u dankbaar voor." Mama keek op en zeide: "Wel kindlief, ik ben blij dat te hooren, maar het behoeft je volstrekt niet te spijten, want ik ga niet graag zooveel uit, maar, weet je, als men eene groote dochter heeft moet men haar wel chaperonneeren. Santje vindt het niets prettig zonder mij uit te gaan en daarom vergezel ik haar, zooveel ik kan. Alleen van avond, nu mijn zoon mij meer noodig heeft, moet zij het eens zonder mij stellen;" zooe eindigde zij met haar gewonen lieven glimlach. Dwaas die ik was om aan mijne moeder getwijfeld te hebben. "Mama," zeide ik een oogenblik later, "wat lijkt Laura toch op u." "En vindt ge dat ook het fijnste kompiment dat ge haar geven kunt," vroeg mama met eene trillig in hare stem "Zeker," haastte ik mij te antwoorden, "als Laura eenmaal wordt als u, dan zal ik haar volmaakt vinden." "Nu," zeide het ijdele meisje naast mij, "dat zou ik wel prettig vinden, want dan wordt ik mooi." "Je schijnt daar zeer aan te hechten," zeide ik. "O ja, mooi zijn vind ik prettig, maar je weet wel wat nog meer, Wim," zeide het onweerstaanbare kind, haar kopje tegen mijn schouder vlijende. Mama scheen behagen te scheppen in het tooneeltje. "Weet ge wel dat ge zoo duidelijk zien kunt dat gij beiden broeder en zuster zijt, Willem, ofschoon..." "Wel maatje," zoo viel Laura haar in de rede, "dan lijkt Wim ook op u en dan is hij ook mooi!" "Kind, wees toch zoo ijdel niet," wees mama haar terecht. "Toch vind ik dat ge bijzonder veel van uw vader hebt, Willem. Maar gij hebt gelukkig zulk een zwak en ziekelijk voorkomen niet als hij. Ik heb mij er dikwijls angstig over gemaakt, of gij wel krachtig zoudt opgroeien." "Ik weet weinig van papa. Was hij altijd zoo ziekelijk?" "Toen ik met hem trouwde was hij nog gezond, ofschoon niet zeer sterk, en zijne doodelijke ziekte had hij aan de moeraskoortsen van Tjilatjap te danken, waar wij eenige jaren woonden." "Ik ken mijn vader alleen uit zijne brieven, maar juist daarom draag ik aan zijne nagedachtenis eene bijzondere hoogachtig toe." "O, hij was een achtenswaardig man en zijn heengaan niet alleen een vreeselijke slag voor ons, maar ook voor den kring waarin hij nog zoo nuttig was." Het was de eerste maal dat mijne moeder over mijn
[219:]
vader sprak. Het vertrouwelijk oogenblik had ons daartoe gebracht en ik was haar er dankbaar voor. De avond vloog om zooals hij begonnen was, en misschien waren van dat oogenblik onze harten bij elkander gebleven, wanneer er niet een paar dagen later iets gebeurd was dat de goede verstandhouding dreigde te verstoren. 's Avonds zou de mail sluiten. De vrije uren in den ochtend had ik besteed aan het schrijven van brieven aan enkele mijner akademievrienden. Het beste voor het laatste houdende, was ik 's avonds, toen het licht was opgestoken, een brief aan tante Doorman begonnen, en ik schreef met lust en ijver. Alles om mij heen vergetende en niet lettende op den tijd, was ik nog lang niet aan het slot van mijn brief, toen ik eensklaps opgeschrikt werd door het verschijnen van een der bedienden, die mij meldde dat de familie aan tafel zat en op mij wachtte. Ik sprong op, knapte mij in der haast wat op en snelde naar de achtergalerij. "Ik maak mijne excuses, maar al schrijvende voor de mail die heden-avond nog sluit, vergat ik den tijd," haastte ik mij te verontschuldigen. "Dan waart ge zeker met uwe gedachten in aangenaam gezelschap," zeide mijn stiefvader. "Zeer zeker, ik schreef aan tante Doorman en mijn brief heeft maar geen einde," zeide ik vroolijk. "Dat is anders dan vroeger," meende mama met een zucht, "ik denk aan de brieven die gij naar Indië schrijven moest. Toen viel het u niet moeielijk spoedig een brief te voltooien." "O mama," zeide ik luchthartig en misschien daarom juist zoo onhandig, ikwist niet waaraan ik ging tornen, " dat was een geheel ander geval. Mijne indrukken van u allen waren verflauwd en er waren zoo weinig punten van aanraking overgebleven." "Zeg liever," zeide mijn moeder, en ik had haar nog nooit zoo heftig gezien, "dat men zijn best deed u ons te doen vergeten en u geheel voor zich te houden." "Wie durft zoo iets beweren," zeide ik warm wordende en toch geheel onthutst. "Ja, ja," zeide mijn stiefvader op zijne gewone langzame wijze, "wij hebben het wel gemerkt hoe onze brieven werden beantwoord. Zoo nonchalant mogelijk. Men zag het maar al te gaarne, hoe de band tusschen moeder en kind langzamerhand losser werd. Op die wijze kon men des te gemakkelijker uw hart voor zichzelf en eigen belangen winnen en u geheel van ons doen vervreemden." Had ik niet zoo kort te voren in gedachten wederom vertoefd te midden van het gezin, dat nu zoo belasterd werd, en ware ik niet innig overtuigd geweest van de steeds even belangelooze liefde mijner pleegouders, dan zoude ik wellicht thans niet zoo boos geworden zijn. Ik sprak ziedend van toorn: "Mijn achting voor en mijn verhouding tot u, mijnheer, weerhouden mij te antwoorden, zooals ik wel zou wenschen. Een beleediging tante Doorman en haar gezin aangedaan, trek ik mij persoonlijk aan en grieft mij dieper dan ik zeggen kan, te meer omdat ik dáár de liefde en hartelijkheid in ruimte mate vond, die ik hier te vergeefs zoek." Het was er uit, ik had mij niet kunnen bedwingen, het was mij te machtig geweest. Geen woord werd er meer gesproken, wij zaten allen even strak te kijken. Mijne moeder was opgestaan, hare aandoening niet meer meester; zij kwam niet meer terug. Zoodra dit gevoeglijk mogelijk was, stond ik op en spoedde mij naar mijne kamer. Dien avond kwam de brief van tante Doorman niet af. Ik liep met gejaagde, zenuwachtige stappen het vertrek op en neder. Wat had ik gedaan! Maar waarom tastte men dan ook telkens het heiligste aan, wat ik bezat. Zonder dat ik het bemerkt had, was Laura binnen gekomen. "O Wim! Wim!" zeide zij met haar zilveren stemmetje, mij met hare groote verwijtende oogen droevig aanziende, "wat heb je nu weer gedaan? Mama doet niets dan huilen, en wat was je boos. Ik heb je nog nooit zoo gezien. Waarom was je toch zoo?" "Och, maal toch niet. Bemoei jij je er ook nog mee? Ga toch heen!" Het teerhartige kind ontstelde zeer over mijn woorden; het waren de eerste verwijten die zij van mij hoorde. In stede van mijn bevel te volgen ging zij verlsagen in het hoekje achter de deur zitten, sloeg hare handen voor het gelaat en snikte erbarmelijk. Zij geleek werkelijk een beeld der grootste smart. De tranen druppelden door hare vingers en maakten de voorovergevallen krullen nat. "Zie zoo," dacht ik met een zijdelingschen blik op de kleine Niobe, "hoe langer hoe mooier! Nu heb ik de eenige goedgezinde macht in huis ook nog verbitterd." Ik liep in een stormpas nogmaals een paar maal de kamer op en neder. Het snikken maakte me al zenuwachtiger, ik wasn ooit tegen vrouwentranen bestand. Geheel vermurwd ging ik zitten en riep Laura bij mij. Maar Laura's tranen groeiden aan tot eene overstrooming en hare gesmoorde stem snikte: "O neen, neen, ik ben je toch niet waard, laat me maar zitten, ik huil me dood, ik huil me dood!" Ik stond op, nam haar van den grond en kuste en liefkoosde haar tot zij hare sombere stemming te boven was en weer meer moed in het leven kreeg. "Weet-je," zeide zij, wat bedaarder geworden, maar telkens nog even snikkende: "ik kwam alleen maar hier, omdat ik het daar niet meer kon uithouden en toen was jij zoo... oo..." Ik zag de noodzakelijkheid in, ter voorkoming van nieuwe wanhoop, wat milder in mijne liefkozingen te worden. Het middel hielp. "Mama is zoo bedroefd en papa erg uit zijn humeur. Ik was met mama naar hare kamer gegaan zooals altijd, maar ik werd weggestuu... uurd..." Nieuwe kussen mijnerzijds. "Toen ging ik naar Santje en vroeg waarom toch alles zoo was en Santje zuchtte en zeide: "Kindlief, als Willem maar weer lief tegen mama wordt, dan zal het wel beter gaan, maar ik vrees!... Och Wim, toen ben ik hier gekomen om te vragen of jij niet meer boos wilt zijn. Ik kan het niet uithouden te zien, dat allen in huis boos zijn, zooals van avond; dan ga ik liever dood." Dat was haar gewone wanhoopskreet, wanneer niet alles naar haar zin ging. Ik verzekerde haar, dat ik dat offer niet verlangde en beloofde weer goed en vriendelijk te zullen zijn tegen iedereen. Laura vertrok getroost. Den volgenden ochtend maakte ik aan mijne ouders mijne verontschuldiging en verzekerde hun, dat mijne heftigheid mij zeer speet. Ik kon echter den indruk, dien mijne woorden hadden achtergelaten, niet wegnemen. Hoewel iedereen zijn best deed om alles te vergeten, bleef de verhouding stijf en gedwongen, zoodat ik begreep wijs te doen den familiekring te verlaten en mijne eigene woning te betrekken, die mij tegen het begin der eerstvolgende maand zou worden afgestaan. Ik behoef niet te zeggen hoezeer de loop, dien de omstandigheden genomen hadden, mij hinderde en neerdrukte.
(Slot volgt.)
inhoud | vorige pagina | volgende pagina