Louise B.B.: 'Eerste indrukken' In: Eigen Haard, 1886
[205:]
Wij reden een breede laan in. In de verte zag ik reeds de voorgalerij van een groot, sierlijk huis in een zee van licht baden, terwijl vele personen door elkander wemelden. "Het spijt mij, dat je het zoo treft", zeide mijn stiefvader, blijkbaar nu eerst aan de aanwezigheid van zoovele menschen in zijn huis denkende, "het is onze ontvangavond en wij hadden geen gelegenheid die uit te stellen, daar wij eigenlijk de boot eerst morgen verwachttenn." Ik had geen tijd iets te antwoorden; het rijtuig stond voor het huis stil, maar ik had vreeselijk het land. Mijn vader steeg eerst uit het rijtuig en daar dit zeer langzaam en bedaard ging, had ik gelegenheid op te merken, dat eene vrouwelijke gestalte de groep menschen, in de galerij aanwezig, verlaten had en reeds boven aan de trap stond, toen ik haastig uit het rijtuig was gesprongen en de marmeren treden opvloog. Hoe kan ik duidelijk maken wat er thans voorviel! "Willem!... "Mama!" Een oogenblik van spanning,..; tot een vurige omhelzing kwam het niet, want eensklaps stonden wij stil, onder den verrassenden indruk dien wij op elkander maakten. Was die statige, gezette vrouw, met hare vorstelijke houding, gehuld in zijde en kant, bloemen en juweelen op de borst en in het haar, de jonge treurende moeder mijner herinnering en mijner droomen? Ik voelde me als een vreemde tegenover die trotsche verschijning, niettegenstaande een blijde aandoening op haar nog schoon gelaat te lezen stond. Ook mijne moeder scheen een dergelijken indruk te ondervinden. Ook zij vond het beeld harer herinneringen niet terug in den zoon, die thans voor haar stond, gerijpt tot vollen mannelijken leeftijd, krachtig van gestalte en met een door de lange zeereis gebruind gelaat. Wat dat het hulpeloze en aantrekkelijke kind van weleer? Maar eensklaps week die verrassende indruk voor een meer aangenamen. Een trotsche gedachte scheen haar te bezielen en spiegelde zich af op haar gelaat. "Willem, mijn zoon!" klonk hare stem, half trotsch, half verwonderd, en zij drukte mij aan haar hart. Slechts eenige seconden had die ontmoeting geduurd en voor de gespannen verwachting der vele gasten om de ronde tafel was het niet meer dan een levendig tooneel van een gelukkig wederzien. Toch had de omhelzing mijner moeder den scheidsmuur, die onwillekeurig tusschen ons was verrezen, niet weggenomen en dit zou ook niet spoedig geschieden, want in het volgende oogenblik riepen de plichten der gastvrijheid mijne ouders weer naar hunne gasten, die zich haastten ons te overstelpen met hunne gelukwenschen. Ik werd aan allen voorgesteld en horode gedurig namen noemen, die ik op hetzelfde oogenblik weer vergat. Mijn stiefvader voerde mij thans naar een jong meisje, met een eenigszins donker uiterlijk, een massa gitzwart haar, en in wier bruine oogen reeds een groote mate van ongeduld te lezen was. "En dit is mijne dochter Suzanna," zeide mijn stiefvader, haar voorstellende, "maar voor ons en ook voor u heet zij Santje." "Dan mag ik u ook broeder Willen noemen, niet waar?" zeide de bevallige creoolse, terwijl zij, door den glimlach die zich om hare kleine volle lippen plooide, haar mooie witte tandjes liet zien. Ik drukte mij de aangeboden hand en dankte mijn stiefzuster voor haar vriendelijk welkom. Toch was ik dien avond alles behalve op mijn gemak in het schitterende gezelschap dat mij omringde, en zal dientengevolge ook wel geen innemende indruk gemaakt hebben. Zeker werden de vele vragen, die mij gedaan werden, dikwijls zeer verward en onvolkomen door mij beantwoord. Ik zag mijne nieuwe zuster Suzanna aan eene vriendin allerlei ondeugende opmerkingen toefluisteren, merkbaar aan het tintelen van beider levendige oogen en het half ingehouden lachen, dat zij met waaier en zakdoek
[206:]
trachtten te verbergen, en begreep terecht het voorwerp van bespreking te zijn, terwijl mijn verlegen figuur onder de nkruisblik dier pikante oogen er niet beter op werd. Een oogenblik had mama gelegenheid mij naast zich te roepen, maar na eenige woorden werd zij weder door het verschijnen van nieuwe gasten in beslag genomen. Met een vriendelijken glimlach en hoofdknik gaf zij mij voorloopig mijn afscheid; hare manieren imponeerden mij zoo, dat ik mij onwillekeurig met eene buiging verwijderde, als stond ik voor eene vreemde gastvrouw. Eindelijk waren alle gasten vertrokken; nauwelijks was het laatste rijtuig weggerold, of een aanvallig meisje van omstrekes twaalf jaar, dat blijkbaar om een hoekje van de voorgalerij eens poolshoogte genomen had, ten einde, toen de lucht zuiver bevonden werd, hare plannen ten uitvoer te brengen, trad naar voren en vlijde zich tegen mijne moeder aan. Het was Laura, mijne halve zuster, het eenig kind uit het tweede huwelijk mijner moeder. "Dit is uw zusje, Willem," zeide mama, terwijl zij zich met een gezicht waarop enkel moederweelde te lezen stond, over haar bevallig dochtertje boog en haar de weelderige bruine krullen van het voorhoofd streek. "Kom liefje, moet gij uw broeder niet goedendag kussen." Maar Laura, die mij reeds lang nieuwsgierig had opgenomen, scheen haar veilig plaatsje niet te willen verlaten, zoodat ik toen voor het eerst opmerkte, wat mij later nog dikwijls opviel, dat indische kinderen zeer verlegen zijn. Ik ging dus naar haar toe; het bevallige kind, even oud als het jongste meisje van het gezin pas in Holland verlaten, mijn verklaarde lieveling, trok mij bijzonder aan. Oogenblikkelijk stak Laura mij hare rozenlipjes toen, waar ik een hartelijken kus op drukte. "Bah!" zeide zij met een vies gezicht na die operatie, "wat prikken je knevels," waarop allen, ik zelf niet het minst, hartelijk lachten. "Ik moet mijne excuses maken," zeide ik den kleinen kring rondziende, "dat ik mij zoo dadelijk na een zeereis aan u allen heb vertoond, zonder mij eerst op te knappen, maar..." "Dat is werkelijk je schuld niet," haastte mijne moeder te antwoorden. "Maar, Willem, je zult je nu wel wat willen verfrisschen voor wij aan tafel gaan, niet waar? Kom, laat mij je dan je kamer eens wijzen." "Maatje, mag ik dat doen?" vroeg Laura eensklaps zeer bereidwillig, mij reeds medetrekkende. "Neen, Laura, gij blijft hier; mama zal Willem wel terecht helpen," klonk haar vaders stellig bevel. Mijn zusje scheen een bedorven kindje. Zij wierp zich pruilend in een der wipstoelen, zette hare voeten op de hoogste sport, zoodat hare knieën op gelijke hoogte kwamen met haar voorovergebogen hoofd, naam een der couranten van de tafel en verborg haar ontevreden persoontje geheel achter het opengevouwen blad papier, terwijl zij met haar stoel in een vlug en driftig tempo ging hobbelen. Intusschen stak mama haar arm door den mijnen en wij verlieten de voorgalerij. Door een aantal galerijen en zalen, die mij den indruk gaven dat het huis een paleis was, kwamen wij door een overdekte gang in de bijgebouwen, waar mijne kamers waren. Met welgevallen zag ik het eerste ruime, luchtige vertrek rond, dat, hoewel zeer eenvoudig, toch geriefelijk was ingericht. "Wij hebben u deze kamers toegewezen, omdat wij die vrijer vonden dan een vertrek in het hoofdgebouw. Zie, deze deur komt uit in eene kleine voorgalerij, die gemeubeld is, en waar gij dus alleen en ongestoord uwe vrienden kunt ontvangen; deze kamer hier naast is uwe slaapkamer. Ik hoop dat alles naar uw zin is, Willem." "Hoe zou het niet, mama," zeide ik glimlachend, "ik heb nog nooit zulke mooie ruime kamers bewoond." "Nu, wees er dan gelukkig in, mijn jongen," zeide mijne moeder, terwijl zij mijn hoofd met hare beide handen naar zich toetrok en mij een kus gaf. Dezelfde inlander die mij aan boord geholpen jad, vertoonde zich in de deuropening en maakte helaas een einde aan ons eerste tête-á-tête, want hem ziende zeide mijne moeder: "Ik zal u nu alleen laten; Sidin moet u bedienen toydat wij een anderen jongen gevonden hebben. Tot straks dus." Geheel verfrischt door een bad en na groote zorg aan mijn toilet te hebben besteed, verscheen ik in de achtergalerij waar de familie zich juist aan tafel zette. Mij werd eene plaats aangewezen naast mama en Suzanna, terwijl Laura tegenover mij, tusschen haar beide ouders in zat. "Zien mijne knevels er nu beter uit, zusje?" vroeg ik, Laura toeknikkende, die mij weer terdege opnam. Laura streek met haar handje langs haar vaders gezicht en zeide lachend: "Neen, je moet niets hebben, net als papa; dat is prettiger om te zoenen, hè Santje?" Santje bloosde en zei ietwat scherp: "Nonsens, Laura, zulke kinderachtigheden zijn goed voor kleine meisjes zooals gij." "Wel," zeide ik, "Santje, ik hoop toch, dat nu gij zelf mij zoo hebt genoemd, ik ook in alle rechten en voordeelen van een broer mag treden." Santje maakte een afwerend gebaar en wierp haar hoofd koket achterover, wat haar allerliefst stond. Mama scheen zich met onze woorden te vermaken. Ik begon mij reeds wat beter op mijn gemak te voelen. Het gesprek vlotte zeer goed, ofschoon het alledaagsch bleef en wij, naar het scheen, met opzet intimiteiten vermeden. Mij werden onophoudelijk vragen gedaan en ik moest veel vertellen van het leven en de menschen aan boord; vooral de meisjes intereseerden zich er bijzonder voor. Het diner bestond uit louter europeesche gerechten, aan het dessert kon ik dan ook niet nalaten op te merken: "Ik dacht dat men in Indië altijd rijst at en had me er reeds eenigszins op geprepareerd voorzichtig te zijn bij het proeven van al die vreemdigheden." Susanna, dadelijk bereid den spot te drijven met elk mijner flaters, lachte ondeugend en zeide: "Wacht maar, ge zult er elken dag nog genoeg pleizier van hebben." "Dat zal ook wel, want een rijsttafel is een van mijne lievelingsgerechten." "Ge zeidet toch dat de gerechten je vreemd waren?" "O ja, de indische natuurlijk. Maar tante gaf mij dikwijls, als zij eens tracteeren wilde, rijst, die wij dan aten met vleesch en wat zuur." "O mama en dat noemt hij eene rijsttafel," zeide mijn stiefzuster schaterend. "Ge zult nog andere ondervindingen opdoen, dat beloof ik u." "Het is waar ook, Willem," vroeg daarop mijne moeder, "hoe maakt het uwe tante Doorman?" Deze vraag maakte mij zeer welsprekend en gaf aanleiding dat ik mij uitputte in allerlei lofspraken op het mij zoo lieve gezin, zonder veel te letten op de uitdrukking der gezichten van het die mij omringden. Mijne moeder had eerst toegeluisterd met den aangenamen beleefden glimlach, die, zooals ik reeds in den loop van den vaond had opgemerkt, bijna voortdurend haar gelaat sierde als zij in gesprek was, en die haar den naam had doen verwerven van de "vriendelijke mevrouw van Hagen." Langzamerhand echter verdween de lach, zij boog het hoofd, zoodat het in de schaduw der lamp kwam en verfrommelde zenuwachtig haar servet tusschen de slanke vingers.
[207:]
Hoe kon ik in mijne onervarenheid vermoeden, dat een moederhart, reeds jaren jaloersch op den invloed, dien anderen op de vorming en het hart van haar zoon hadden, het grievend zou vinden, dienzelfden zoon, sedert een paar uren reeds terugg e z i e n doch niet terugg e v o n d e n, met een ongeveinsde hartelijkheid te hooren uitroepen: "O, ik ben tante alles verschuldigd en ik heb haar lief als eene moeder!" Ik althans merkte niets en vond er alleen genoegen in eens lang en breed te kunnen vertellen van menschen aan wie ik van ganscher harte gehecht was. "Ik draag hunne portretten altijd bij mij; wilt u ze eens zien?" zoo besloot ik mijne opgewonden rede en gaf mijne moeder de portretten van tante en hare oudste dochter. Mama's onverschillige blik gleed over Lotje's beeld, waarop zij het zonder eenige opmerking naast haar bord neerlegde. "Mama, laat mij nu eens zien, hoe zoo'n echt hollandsch meisje, zoo'n toonbeeld van alle degelijke huishoudelijke deugden, zoo als Willem zich uitdrukt, er wel uitziet," klonk Suzanna's spottende vraag. "Vindt ge niet, mama," zeide ik, toen mijne moeder het portret van tante Doorman in handen nam, "dat zij een lief moederlijk gezicht heeft?" "Ik weet het niet, Willem," klonk het koel, "je weet, ik heb haar nooit gezien. Een onbeduidend gezicht." Eer ik nog het onaangename gevoel, dat er bij dat antwoord in mij opkwam, kon onderdrukken, klonk het ironisch aan mijne andere zijde: "Wat een bol blozend gezicht; ze had stellig pas oud-hollandsche pannekoeken gebakken, toen zij gefotografeerd werd; wat zedig gladgestreken coiffure, en welk een eenvoudig japonnetje met een staand kraagje dat bijna haar oorlelletje schrijnt, en geen ander ornament dan een broche, stellig laatste smaak, hè?" vroeg het nufje, wier eigen ruig kapsel uit ontelbare wederspannige krulletjes bestond en wier uitgesneden kleedje lang niet zedig tot aan haar oorlelletjes reikte. "Zeker wel;" antwoordde ik eenisgzins warm, "Lotje heeft een zeer goeden smaak en alles kleedt haar elegant." "Dat wil ik gaarne gelooven; zoo degelijk en huishoudelijk, hè?" zeide Suzanna droogjes, en eer ik het verhoede kon het portret der moeder in handen nemende, zeide zij vergelijkend: "Gerust! men zou zich in die twee vergissen; twee druppels water. Ik heb nooit eene dochter zóó op hare moeder zien gelijken. "Dat is het fijnste kompliment dat ge de dochter van zulk een moeder geven kunt," zeide ik ziedend, maar al te goed haar spottende toon opmerkende en mij haastende de portretten weer in handen te krijgen. Ik was werkelijk boos, alsof ik zelf beleedigd was en begreep het luide lachen mijner moeder niet, over de zoogenaamde geestigheid harer stiefdochter. Juist wilde ik mijne gehoonde heiligdommen weer in mijne portefeuille bergen, toen eene kinderhand mijn arm tegenhield, en Laura de portretten bekijkende, eenvoudig zeide: "Wat hebben ze beiden lieve vriendelijke oogen en ik vind ze niets leelijk." Eere uwe vlugge opmerkingen en uw nog kinderlijk onbevooroordeeld hart, lief zusje! Met den klank uwer reine kinderstem veroverdet gij stormenderhand mijn hart en nimmer heeft een broeder in zoo korten tijd een zuster lief gekregen als ik mijne kleine Laura. Mijn stiefvader had zich reeds bij het begin van het dessert verdiept in de brieven die hem gebracht waren en niets bemerkt van de gisting om hem heen. Thans gaf mama door op te staan het teeken dat het diner geëindigd was, terwijl haar echtgenoot zeide: "'t Is waar ook. Lankhorst. Het spijt ons dat wij u dezen avond alleen moeten laten, maar wij moeten absoluut naar de bruidsreceptie van de dochter van een onzer oudste vrienden. Je begrijpt, daar kunnen wij moeilijk van thuis blijven, en ge hebt stellig geen lust mede te gaan?" "Werkelijk, ik voel me wat moe en wil liever, als u het goed vindt, mijne kamers opzoeken." Met twee vingers mijne hand aanrakende, de manier van mijn stiefvader om een handdruk te geven, en na een vluchtigen kus van mama, - Laura en Suzanna hadden zich reeds weggespoed - nam ik afscheid en zocht mijne vertrekken op. Sidin was mij gevolgd. Hij ontstak het gaslicht, bracht de couranten en zette een karaf met wijn en een koker met sigaren op de tafel, waarna hij beduidde verder mijne bevelen te zullen afwachten, doch ik gaf hem zijn afscheid. In volle waarheid, ik verlangde alleen te zijn. Met groote schreden liep ik het vertrek op en neer, eene gewoonte als mij iets hinderde. Ik was in een ontevreden, mokkende bui. Welke ongepaste opmerkingen hadden ze gemaakt op menschen die ik liefhad. Heette dat soms hartelijk, mij te ontvangen in een huis vol gasten, mij te behandelen als een vreemde, en dan nog den eersten avond na mijn komst uit te gaan, omdat de dochter van een oud vriend in hare bruidsdagen een partij gaf! Ei. was de terugkomst van een zoon, die zestien jaar afwezig was, dan ook geen familiefeest! Neen, dan was het in huize Doorman toch anders; oom en tante, Lotje of hare overigen broeders en zusters zouden er nooit aan gedacht hebben uit te gaan, den eersten dag van mijn terugkomst in den huiselijken kring, na eenigen tijd afwezig te zijn geweest. O, dat was mijne familie, daar mijn thuis, en zoo zou het blijven ook! Ze behoefden hier niet te denken dat ik mij opdringen wilde. Ik had, goddank, eene betrekking waardoor ik van iedereen onafhankelijk was, en zoo gauw mogelijk zoude ik vragen in Atjeh geplaatst te worden. Hier miste mij toch niemand, daar kon ik gelukkig zijn, het vaderland dienen en eer en roem inoogsten. Vermoeid van het heen en weer loopen zette ik mij in een der wipstoelen, met mijn hoofd in mijne hand geleund, terwijl ik mij in weerwil van die laatste troostrijke gedachten toch zeer neerslachtig en eenzaam gevoelde. "Willem, mag ik wat bij je komen zitten, ik ben heel alleen thuis?" zeide eene bedeesde meisjestem, en Laura stond op den drempel der deur. "Zeker," zeide ik, haar naast mij wenkende, "dan zullen wij elkander maar gezelschap houden, niet waar?" Laura kwam nader en leunde tegen mijn knieën. Weer nam zij mij bijzonder op. "Wel zusje," zeide ik, nog geheel onder den indruk mijner sombere gedachten, "houdt ge al een weinig van uw broer Willem?" Laura knikte ernstig. "Weet je," zeide zij, "ik heb je al veel eerder gezien dan jij mij, want ik stond te kijken achter de deur der binnengalerij, en als ik niet geweten had dat jij komen moest, zou ik je niet herkend hebben, ik dacht dat je er heel anders uit zou zien." "Hoe zoo dan?" Laura dacht een oogenblik na, met hare oogen op he tplafond gericht, en haalde toen hare bloote schouders op. "Weet je, mama vertelde veel van je; ze zeide dat je zoo'n zwak en ziekelijk kindje was, en altijd schreeuwde als ze niet bij je was. Hoor eens, dan was je toch een erg lastig kind, en dat ben ik nooit geweest, ofschoon mama bij elke ondeugendheid van mij, zegt: Zoo iets zou Willem niet gedaan hebben. Weet-je," zoo vervolgde Laura, met de noodige minachting in stem en woorden, "ik vond je een naren, flauwen jongen om altijd zoo'n heilig boontje te zijn."
[208:]
"Zoo, dan zult ge het wel niet pleizierig gevonden hebben dat ik kwam." "O toch, ik vond het heel prettig. Weet-je, mama was er zoo blij om," zoo snapte mijn zusje verder. "Zij houdt zoo dol veel van je. Toen verleden jaar het vericht kwam dat je van je paard was gevallen en lang ziek was, heeft ze erg gehuild en was bedroefd, tot jij eindelijk schreeft dat je weer beter was. Toen de brief kwam, dat je nu welhaast komen zou, werd ze o zoo bleek en ging naar haar kamer. Ik sloop haar stilletjes achterna. Mama zat met al je portretten voor zich, en zeide tegen papa: "Als ik allen naast elkander leg, dan vind ik in elk dezelfde welbekende trekken terug, maar vergelijk ik de eerste bij de laatste, dan vind ik hem onherkenbaar veranders. Ach, als zijn hart nog maar hetzelfde is! Ik heb zoo'n bange vrees, dat hij vervreemd terugkomt. Maar papa zeide dat mama zich niet ongerust moest maken. Zoo iets zou nooit gebeuren." Ik boog mijn hoofd en bedekte mijne oogen; een groote dosis zelfbeschuldiging lag in Laura's onschuldig gesnap opgesloten. "O, maar weet-je," vervolgde zij, mij met groote verwijtende oogen aanziende," nu ben je toch al ondeugend geweest. Zooeven was ik in mama's kleedkamer en zij zeide met een bevende stem tot papa: "Zie tge nu wel, dat het waar is wat ik vreesde. Hij hangt met zijn geheele hart aan Holland en heeft geen enkel hartelijk woord voor zijne moeder." "Kom, kom," zeide papa, "'t Is ook zoo lang geleden dat ge elkander zaagt. Laat hem eerst het vreemde overwinnen, dan zal alles wel beter worden."
Maar het werd niet beter. Wel nam ik mij stellig voor, na Laura's confidenties, van mijne zijde hartelijk en voorkomend te zijn, maar mijne goede voornemens stuitten af op mijn moeders terughoudendheid. Zonder bepaald onhartelijk te zijn, was zij toch een weinig op afstand, zoodat wij niet vertrouwelijk werden en er veel aan onze wederzijdsche verhouding haperde, hoewel het oog van de wereld die koelheid niet bemerkte. Gedurende de eerste dagen was mijne verhouding tot de huisgenooten als die van een intiemen gast, en zoo bleef het geruimen tijd. Mijn stiefvader zag ik alleen op de avonden die ik te huis doorbracht en aan de maaltijden. Hij was altijd even beleefd en voorkomend voor mij, en ik van mijn kant bewees hem de verschuldigde eerbied. Mijn verhouding tot Santje was een eigenaardige. Na onze eerste schermutseling aan tafel hadden wij elkander niet meer op vijandig gebied ontmoet. Wij waren nu zelfs, geloof ik, zeer goede vrienden en mochten elkander gaarne lijden. In de eerste weken had ik echter verbazend veel te lijden van hare plagerijen. Zij trok onmeedogend partij van mijn weinige bekendheid met indische toestanden en gebruiken; ontelbaar waren de "koopjes" die zij mij gaf. Laura was met recht het "enfant terrible" van het gezin. Niets in huis ontging het oog van het scherpziend juffertje en zij flapte alles uit was haar voor de roode lipjes kwam, daardoor vrij wat vroolijkheid, maar soms ook onheil stichtende. Aan haar praatzucht had ik dikwijls te danken dat Santje haar looze plannen verijdeld werden. "Hoor eens," zeide Laura op zekeren avond, mij zeer geheimzinnig ter zijde trekkend, "wees voorzichtig als je van avond in bed stapt. Het bed ligt vol met padidoppen." Een ander maal kwam ik moe en dorstig thuis van een avondwandeling. Met een lieven glimlach reikte Santje, die de honneurs aan de theetafel waarnam, mij een kopje thee aan, en juist wilde ik de geurige lafenis aan de lippen brengen, toen mijn kleine beschermengel mij toefluisterde: "Pas-op, er zit peper en zout in." Maar op een zekeren avond in de opera deed ik een kostelijke ontdekking. Reeds lang had ik bemerkt dat en luitenant, een hupsche kerel, aan mijn bevallige stiefzuster het hof maakte, wat mij van mijn voornemen had teruggebracht voor tijdverdrijf en in alle eer en deugd voor Santjes mooie oogen te gaan "schwärmen." Ik kon er echter niet achter komen of Santje van haar kant haren aanbidder genegen was. Op dien avond echter begon ik lont te ruiken. Ik had eene plaats in de loge gekozen achter haar, en fluisterde haar onverwacht in het oor: "Van Bremen zit in het parterre en ziet telkens met woedende jaloersche blikken naar mij." Santje, geheel onvoorbereid, bloosde allerliefst, en ik fluisterde weêr, toen in de entre-acte mijn kameraad de loge binnen kwam. "Santje, ik zal hier blijven zitten, je beschermen tegen zulk een dolleman, en zorgen dat hij niet dicht bij je komt." Maar Santje was daar lang niet over gesticht, en zeide onvoorzichtig met echt indische heftigheid: "Alsof ik wat om jou geef, onnoozele jongen!" "Neen, meisjelief," zeide ik lachende, "niet zoo onnoozel als je denkt, soms heb ik zelfs helderziende momenten." IK ruilde mijn plaats met die van Van Breemen, en had uit het parterre een heerlijk gezicht op Santjes blozende wangen en fonkelende oogen. Onder het naar huisrijden was zij in het rijtuig ondeugend als altijd, en wilde mij duchtig plagen, maar ik zeide slechts: "Ja, ja, onnoozelen kunnen soms veel zien, zoo zag ik van avond"... maar een kleine hand werd op mijn mond gelegd, en de anders zoo ondeugende stem vroeg nu vleiend: "Och niets, ja?" De bekendheid met Santjes geheim maakte mij dapper en rijk. Eene zinspeling, en Santjes spotzucht was getemd; dus waren de bordjes spoedig verhangen. Ik had nu geen ontzag voor Santje, maar zij voor mij, en zoo behoort het ook tusschen het zwakkere en het sterkere geslacht.
(Wordt vervolgd.)
inhoud | vorige pagina | volgende pagina