doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Melati van Java: Johan's Avontuur. Een vertelling uit Indië
Baarn: Uitgeversmaatschappij E.J. Bosch Jbzn, 1922 (1890)


[17:]

HOOFDSTUK III.

Voor ik u verder de lotgevallen van Johan vertel, zal het wel eerst noodig zijn eens te zien, hoe de huizen in Indië zijn ingericht, daar het er zoo heel anders uitziet dan bij ons in Holland.
De huizen dan staan daar meestal niet in straten, maar midden in tuinen, precies zooals de villa's, die gij misschien wel rondom Haarlem, Velp, Zeist enz. gezien hebt; een tuin of grasperk scheidt ze van den weg, waarvan zij door een ijzeren hek of een laag van levend groen zijn afgesloten.
Men komt eerst in een galerij en dan in de kamers; achter is ook een galerij of wel een pendoppo, zooals bij mijnheer Van Schermen het geval was. Keukens, bediendenkamers, provisiekamers, badkamers, vindt men niet in het huis zelf, maar in de bijgebouwen, die zich achter, links of rechts van het hoofdgebouw bevinden; ook zijn hier de stallen, de wagenmaker, de put enz.
De bedienden zijn in Indië zeer talrijk - wat Hollanders het wonderlijkste voorkomt, zij wonen op het erf met hun geheele familie; dikwijls zijn man, vrouw en kinderen bij de heeren van het huis in dienst, maar dikwijls ook alleen de man en de vrouw. Elke familie

[18:]

heeft een eigen kamer met een afdakje er voor in gebruik. Achter al deze gebouwen strekt zich nog bovendien de klappertuin uit; en het was dus wel een groote ruimte, waarover de familie Van Schermen te beschikken had.
Onze Jo dan liep heel treurig met gebogen hoofd en kleine passen achter zijn zusje; hij wist, dat hem niet veel prettigs wachtte. Mevrouw Van Schermen stond aan den ingang van de pendoppo en nauwelijks had Mimi haar moeder gezien of zij riep uit:
"Ma, verbeeld u toch, Jo was aan het nontong [Kijken.] van de topeng zonder sloffen en zonder hoed."
"Met het bloote hoofd in die brandende zon? Maar lieve jongen, dat is immers om een zonnesteek te krijgen. Hoe dikwijls heb ik het je niet gezegd."
"Kom maar eens hier: wie niet hooren wil, moet voelen!" zeide een strenge stem en Jo voelde, dat een paar sterke handen hem aanpakten en een oogenblik later huilde hij heel hard, want zijn vader deelde hem een paar flinke klappen toe. Verder nam deze hem mee naar binnen en bracht hem al zijn tekortkomingen onder het oog. Jo huilde altijd door en een beetje harder nog dan zooeven, toen hij begreep dat hij kamer

[19:]

arrest had gekregen en honderd regels moest schrijven, twee thema's en zes sommen maken, en nog een les uit het hoofd leeren, terwijl hij bovendien aan de rijsttafel geen dessert kreeg.
Het huilen hielp Jo niets, daar gaf Pa niet om zooals Ma, die er zenuwachtig van werd en niet wist, hoe zij hem tot bedaren zou brengen; dus besloot Jo zijn tranen te drogen en zich in zijn hard lot te schikken. Aan tafel had hij natuurlijk weinig te vertellen. Mimi zat heel netjes in haar wit baatje en sprak honderd-uit; zij was zoo vlijtig geweest en zij liep nooit in de zon en zij trok nooit haar slofjes uit, maar Jo kon ze niet aan de voeten houden. Hij ergerde zich aan zijn zuster en 't meest, toen Mimi aan het dessert haar lekker stuk pompelmoes [Indische vrucht.] kreeg en hem telkens schuin aanzag en deed of zij hem wat wou geven: iets, wat volstrekt niet in haar plan lag.
Na het eten ging Mimi heel netjes, zooals het een jongejuffrouw van haar jaren paste, met de pop spelen en Johan kon in de schoolkamer met haar kale muren, waaraan niets hingen dan die kaarten, welke Johan zoo bitter haatte, zijn strafwerk maken.
En daar buiten liet Mingoe zijn vlieger op, en het geitje, dat nu rustig naast de oude geit lag te grazen,

[20:]

blaatte soms zoo erbarmelijk, dat Jo's hart er heelemaal wee van werd. Dat beest was eigenlijk de oorzaak van zijn ongeluk; als Mimi niet zoo had tegengewerkt, toen hij het dier voor zijn tram wou spannen, was hij niet zoo driftig geworden, hij had den wagen niet kapot gesmeten en zou niet zoo boos zijn geworden, Sidin had hem niet meegenomen, hij was niet met bloote voeten naar de topeng gaan kijken en de straf was uitgebleven. Bah! waartoe dienden toch die zusjes, dat waren zulke nare wezens. Wanneer Mimi een jongen was geweest, zou hij er veel beter mee overweg kunnen.
En zoo zat onze Johan te mijmeren met de hand onder het hoofd. Zijn werk vorderde niet veel; het was zoo warm, en de geit blaatte nog maar, altijd door. Papa en mama deden, zooals het de gewoonte is op Java, hun middagslaapje en 't heele huis scheen wel uitgestorven; hij alleen moest daar zitten tobben en 't scheelde niet veel, of Jo begon van medelijden met zichzelf te huilen. Daar werd een hoofd door de reet der deur gestoken en een fijn stemmetje vroeg:
"Hoe gaat het, Jo, ben je goed aan het werk?"
Heel knorrig, zonder op te zien, snauwde Johan:
"Wat gaat jou dat aan? Bemoei je met je eigen zaken."

[21:]

"Ik wou Je wat vertellen, Jo!"
"Ik heb niets met je vertelstels."
"'t Gaat jou toch alleen aan."
"'t Kan me niet schelen."
"Nu, als jij 't hoort zal 't je wel kunnen schelen. Ik wil het je wel vertellen, maar dan mag mijn pop van middag in je tram rijden."
"Dank je weI! Mijn tram mag geen poppen vervoeren; want poppen zijn ook meisjes en ik heb een hekel aan meisjes."
"Je bent erg onbeleefd, Jo; ik heb mijn pop beloofd van middag te rijden en dan zullen we Brebis er voor spannen, ik zal je helpen."
"Ja, nu wil je me helpen, maar van morgen. . . . . ."
"Nu ja, van morgen had ik 't mijn Nonnie nog niet beloofd, dat ze mocht rijden. Pa en ma slapen, zullen wij 't nu doen, Jo?"
Jo zag haar verbaasd aan: hij was wild en ondeugend en kon heel booze buien hebben, maar tot zoo'n ongehoorzaamheid en bedrog van zijn ouders was hij niet in staat.
Hij schudde het hoofd en zeide vastberaden:
"Je bent een valsch spook, Mimi! Tegenover pa en ma hou je je altijd even zoet en braaf en nu wil je mij ongehoorzaamheid leeren; dat staat je niet mooi. Ik

[22:]

moet mijn werk afmaken en als ik 't niet zoo leelijk vond te klikken, dan vertelde ik het aan Pa, wat je mij daar net gezegd hebt."
"Hè, dat is leelijk!"
"Maar nog leelijker is 't, mij van mijn werk af te houden."
"Och kom, jij werkt toch niet!"
"Ik zal wel werken, maar ik heb nog geen trek!"
"Nu, wanneer komt die trek?"
"Als je maar weg bent!"
"Ik wist niet, dat je zoo braaf was. Hè, zoo'n sinjo blakang en dan zoo bang om eventjes van zijn strafwerk weg te loopen!"
"Maar jij hebt niets te doen?"
"Jawel, ik moet zakdoekjes merken, maar daar ben ik gauw mee klaar!"
"Neen, ik doe 't niet! Werkelijk niet!"
"Kom, pa en ma merken het toch immers niet!"
"Foei Mimi, maar de Heer ziet het toch!"
Mimi trok een leelijk lipje.
"Je bent een brave Hendrik. Veel plezier met je werk, en nu zal ik 't je maar zeggen, wat ik gehoord heb, dat zal je nog meer pelzier doen. Je gaat naar Holland!"
"Dat jok je!"

[23:]

"Heusch niet. Ik heb 't gehoord. Pa zei 't tegen ma, dat er niets meer met jou te beginnen was."
"En wat zei ma toen? Ma wil "t zeker niet hebben?"
"Ma antwoordde: Ik ben er bang voor, dat het 't eenige middel zal zijn."
Jo's gelaat werd vuurrood, hij wierp zijn griffel weg en zeide:
"Maar ik wil niet naar Holland gaan, ik wil niet! Dan loop ik liever weg."
"Och kom," tartte Mimi, "je durf toch niet."


inhoud | vorige pagina | volgende pagina