Melati van Java: Johan's Avontuur. Een vertelling uit Indië Baarn: Uitgeversmaatschappij E.J. Bosch Jbzn, 1922 (1890)
HOOFDSTUK V.
In den eenen hoek van de schoolkamer had Johan zijn kastje met speelgoed staan; zijn stal, waarin houten paardjes stonden en een soort van wagenkamer, waarin hij zijn rijtuigen bewaarde. De andere hoek was voor Mimi en haar poppen bestemd; zij had er verscheidene, groote en kleine, mooie en leelijke. Eenige waren als deftige dames gekleed met sleepjaponnen, anderen hadden het oostersch négligé, de sarong kabaya aan, kleine meisjes waren in baadjes gekleed, een zag er zelfs uit als een hollandsch bakerkindje. Mimi had heel veel orde op haar zaken; terwijl de
[30:]
afdeeling van Johan er altijd even slordig en rommelachtig uitzag, was alles bij haar netjes en keurig gerangschikt. "Nu, daarvoor is zij ook een meisje," antwoordde Johan, als iemand hem op dit verschil opmerkzaam maakte. Haar poppenledikantje met de fijne, witte gordijnen bevond zich tegenover het bruin geverfde kastje, waarop een kleine pendule en twee vaasjes stonden, welke zij dagelijks met versche bloemen vulde; eenige poppenstoeltjes waren gerangschikt om een klein tafeltje, dat een klein serviesje droeg; een kookfornuisje met blinkende potjes en pannen stond achter een gordijn: in een woord, het was er alles even keurig en netjes. "Bij Jo lijkt het wel een karbouwenstal," zeide zij minachtend en wilde nooit toestaan, dat haar poppen bij hem op visite kwamen. Het regende buiten heel erg en 't was Zondagmiddag: de kinderen hadden dus vrij van leeren. Mimi was bezig een van haar poppen aan te kleeden en Jo was met Mingoe aan het tollen. 't Ging vrij wild toe en Mimi zeide bits: "Ik wou, dat je onder de galerij ging spelen; mijn Clara is niet wel en wil wat slapen."
[31:]
"Dat zal Cara niet hinderen, als wij tollen, zij heeft toch maar porseleinen ooren," antwoordde Johan. "In plaats van nu met mij te spelen, ben je weer met dien naren javaanschen jongen bezig," pruttelde Mimi. "Och wat, jij kunt niet eens tollen." "Neen, dat kan ik ook niet en ik wil 't ook niet kennen, maar ik wou zoo graag keukentje spelen!" Jo's oogen schitterden. "Hè ja, dat is wel aardig!" "Omdat jij den boel wilt opeten, niet? Maar je moet mij helpen koken, vóór dat je mee mag eten! Mingoe, haal je mij wat areng [Houtskolen.], wil je?" Daar was Mingoe dadelijk toe bereid; en als een echt klein vrouwtje begon Mimi al haar benoodigdheden voor den dag te halen. Zij had een keukenkastje met laadjes er in, waarop etiquettes geplakt waren, die vermeldden wat in elk laadje bewaard werd: suiker, meel, notemuskaat, kaneel, kruidnagelen, gort, puddingpoeder, rozijnen, krenten enz. enz. Het kookfornuis werd aangemaakt en brandde spoedig, dat het een lust was; de jongens hadden het gedaan. "Wat zullen we nu maken?" vroeg Mimi.
[32:]
"Poffertjes!" riep Johan uit. "O neen, dat is veel te lastig, daar moet ik eieren bij hebben, en mama slaapt, dus kan ik ze niet vragen." "Blanc-manger!" [Een Franschen naam voor een soort pudding.] "Die moet blijven staan om koud te worden en dan duurt het te lang. Weet je wat, ik zal pannekoeken bakken met krenten er in." "Neen, dat smaakt niet, maak liever een pudding!" "Och wat, met je pudding! Een pudding daar heeft men niets mee te doen; die zet men maar op. Pannekoeken worden gebakken." "Maar dan geen krenten er in!" Mimi gaf toe, zij maakte het beslag en Johan en Mingoe moesten alles aandragen. In het begin ging alles goed, totdat zij begon te bakken, want een volleerde kookster was onze Mimi nog niet. Het beslag zat te vast aan de pan en de pannekoek wilde er in zijn geheel niet uit. Mimi werd er knorrig door, te meer daar de jongens er op zaten te vlassen en telkens als er een schraapje los kwam begeerig de handen uitstaken, om er iets van machtig te worden. "Neen, zoo kan ik niet bakken, als jullie onophou
[33:]
delijk om mij heen zit te zaniken," zeide zij knorrig. "Och kom!" plaagde Johan, "je kent het toch niet! Toen je ons noodig had, waren wij goed genoeg en nu kan je ons missen!" Mimi kreeg een kleur van de warmte en van de teleurstelling, maar hoe zij ook haar best deed, de pannekoeken wilden niet lukken. De jongens lachten haar een beetje uit, maar toch niet heel erg; doch eindelijk werd Mimi zoo kwaad, dat zij het beslag nam en dat in den stal van Johan wierp. "Daar, nu kunnen je beesten het eten," zeide zij en begon haar fornuis schoon te maken. Ongelukkig had juist het mooiste paardje van Johan, een zwart dier met echt haar, 't meest door het meel geleden. Dit was genoeg om zijn ongelukkige drift, die hij in de laatste dagen zoo goed bedwongen had, weer te doen ontvlammen. Hij sprong op, liep naar Mimi's hoekje en gooide alles omver en zou misschien nog een paar poppen gebroken hebben, als het meisje zich niet huilend voor hem had geworpen, terwijl Mingoe hem tot bedaren trachtte te brengen. Maar hij was een kleine wildeman, niets kon hem meer schelen, en tot overmaat van ongeluk gaf hij zijn zusje, terwijl zij hem trachtte tegen te houden, een duw tegen het oog. Luid schreeuwende, alsof zij ver
[34:]
moord werd, liep Mimi weg, om aan mama haar nood te klagen. Mevrouw zat in haar kamer te lezen; zij was niet heel wel, anders liet zij de kinderen nooit zonder opzicht spelen. Verschrikt sprong zij op, toen zij het luide gegil van Mimi hoorde en daar tusschenin de booze stem van Johan. "Kinderen," riep zij angstig, "wat is er toch weer?" Mimi kwam met de hand tegen het oog gedrukt schreiende aanloopen. "Johan heeft mij een oog uitgestooten." Meer dood dan levend van schrik bracht mevrouw haar dochtertje naar haar slaapkamer, doopte een handdoek in het water en bette het oog, waaraan niets ontbrak. Ondertusschen was ook mijnheer Van Schermen wakker geworden; zijn vrouw bracht hem met een paar woorden op de hoogte en hij ging Johan opzoeken. 't Was een echt tooneel van verwoesting in de kinderkamer. Het fornuis lag onderste boven, de vloer was bedekt met het gestorte beslag, een pop lag met een gebroken hoofd, een van de vaasjes was van het kastje stuk gevallen: het scheen, of een dronken man daar bezig was geweest en 't ergste van alles was Johan,
[35:]
die op den grond lag te spartelen, blauw van drift, terwijl Mingoe hem tevergeefs trachtte te kalmeeren. "Ajo Njo ajo!" ["Kom, jongeheer, kom!"] zeide hij vriendelijk, maar 't hielp niets, en toen de vader binnenkwam, werd het gehuil van het kind nog sterker. Johan werd ernstig gestraft; hij moest dien avond op water en brood zitten achter in de pendoppo en mocht zich niet kleeden. Maar ook Mimi ontging haar verdiende straf niet. Zij mocht dien middag niet met mama mee gaan toeren en naar de muziek luisteren, die op de Passeerbaan [Grootplein in Semarang.] gespeeld werd; zij moest in de voorgalerij blijven zitten en mama bracht haar onder het oog, hoe zij door haar plaagzucht de oorzaak was geworden van de driftige bui van haar broertje. 't Hardste viel het Mimi echter. dat een harer poppen gebroken en haar heele kamertje in wanorde was; dit kon zij maar niet zoo spoedig vergeten. 's Avonds bij het naar bed gaan riep mevrouw Van Schermen haar beide kinderen bij zich. "Je bent beiden zeer ondeugend geweest," sprak zij. "Johan heeft weer toegegeven aan zijn afschuwelijke drift, maar Mimi is er aanleiding toe geweest, en nu heb je elkanders goed moedwillig bedorven. Mimi's pop is gebroken . . . . . . ."
[36:]
"Maar mijn paard!" snikte Johan. "Zeker, dat is heel jammer en 't is leelijk van Mimi geweest, dat zij je paard bedorven heeft, maar dat gaf je geen recht om wraak te nemen. Wraak is heel leelijk, dat weet je wel Johan! Je had mij bovendien beloofd, dat je voortaan je best zou doen, om die booze buien te overwinnen. . . . . . . " "Ja, maar waarom plaagt zij mij dan!" "Jij lachte mij 't eerst uit." "Stil kinderen! stil! Je bent hier niet om te kibbelen, maar om elkander te vergeven. We zullen niet vragen, wie 't eerste en het meeste schuld heeft; maar wel wat elk van plan is te doen, om het kwaad, dat hij gedaan heeft, goed te maken. Johan, je hebt de meeste schuld, je hebt je zusje pijn en groot verdriet gedaan en je ouders ook: wat ga je nu beginnen!" Johan zag zijn moeder even met zijn heldere oogen aan en zeide toen: "Ik zal uit mijn spaarpot een nieuwe pop voor Mimi koopen en ik zal Sidin vragen het vaasje te lijmen." "Heel best, mijn jongen! En Mimi?" Mimi keerde haar hoofdje om, stak den vinger tusschen de lipjes en eindelijk, eindelijk kwam het er met moeite uit: "Ik zal morgen zijn paardje schoonmaken."
[37:]
"Nu, dat is ook goed! Geeft mekaar nu een kus en belooft mij, dat je nooit meer elkander zoo zult plagen." Dit werd gedaan en na haar kinderen te bed te hebben gelegd, keerde mevrouw Van Schermen terug naar haar man, die in de voorgalerij zat. "Er zal toch niets aan te doen zijn, Marie," sprak hij. "Onze Jo moet naar Holland. Er komt hier niets van hem terecht."
inhoud | vorige pagina | volgende pagina