doorzoek de gehele Leestrommel
Dé-Lilah: Mevrouw Klausine Klobben op Java (deel 2) Utrecht: H.Honig, 1899
[[176:] ACHTSTE HOOFDSTUK. SOERABAJA. DE OEDJONG. DE STADSTUIN. PASSER TABÉAN. PASSER ROMBENGAN. GRESIK. OP REIS NAAR LA WANG EN MALANG. SINGOSARI.
Zoo was ik dan eindelijk in mijn geliefd Soerabaja of de Krokodillenstad aangekomen, zoo genoemd, omdat het op de kust van dit soort van dieren wemelt. Soerabaja is wel niet de mooiste, maar toch zeker de levendigste en de gezelligste stad van geheel Java. Batavia en Semarang dijn wel is waar ook zeesteden, hebben ook groote wegen en zijn ook door spoorwegen met het binnenland verbonden, zoodat men aldaar op markten en pleinen groote bedrijvigheid aantreft; maar noch te Batavia, nQch te Semarang ziet de bezoeker zooveel fabrieksnijverheid, als te Soerabaja en vooral aan de oevers van de Kali Mas. Niet alleen Europeanen, maar ook duizenden inlanders, waaronder zeer bekwame, werken er in de fabrieken van particulieren en van het gouvernement Men heeft er smeden en meubelmakers, goud- en zilversmeden, enz., en deze ambachtslieden bewonen er heele kampongs. Vooral aan den "Oedjong," de wijk, die het dichtst bij de reede is gelegen, is het een en al drukte. De "Oedjong" is eigenlijk een stad op zich zelf. Er zijn scholen, en men heeft er eene eigene sociëteit, Modderlust genaamd, een naam, dien zij vóór twintig jaren met eere droeg; want men zag er toen niets anders dan modder. Na dien tijd is er veel
[177:]
aanslibbing gekomen en heeft men er een park aangelegd met banken, waarop men kan zitten en vanwaar men een mooi uitzicht heeft op de reede en het tegenoverliggende eüand Madura, met de dessa Kamal, waarvan men de roode daken der huizen duidelijk kan onderscheiden. De reede ligt zeer gunstig: groote stoomschepen kunnen er binnenkomen, en zonder het minste gevaar kan men aan boord gaan. In dit opzicht heeft Soerabaja veel boven de andere hoofdplaatsen van Java voor. Den eersten avond den besten gingen we met ons drieën naar den "Oedjong." Het was heldere maneschijn, en onze kossong zoo noemt men de vierwielige wagens te Soerabaja, gewoonlijk bouwvallig en vuil, ofschoon wij het nog al vrij goed getroffen hadden - met twee oude paarden bespannen, sjokte en ratelde voort, eerst door het Chineesche en later door het Arabische kamp, de roode brug over, voorbij de passer Map, die eenig te Soerabaja is, en zoo over de Willemskade, langs de kali Mas, waarin honderden bootjes, schuitjes en prauwtjes op 't water wiegelden. Toen kwamen we voorbij het fort Prins Hendrik, dat tegenwoordig voor gevangenis is ingericht en waar ook de beruchte hadji-vrouw gevangen zit, die de vrouw van den assistent-resident van Bantam vermoord heeft. Verder kwamen we voorbij een groot aantal matrozenkroegjes en herbergen, die aan een Europeesche havenstad doen denken en daarna aan de fraaie gebouwen en werkplaatsen, die tot het marine-etablissement behooren. Dicht bij de rivier " de zoogenaamde kleine Boom. Hier stapten we uit en gingen voorbij Modderlust naar het nieuw aangelegde park en verder naar het drijvende Droogdok. Heel dicht bij de zee zetten wij ons op eene bank neder en hadden een verrukkelijk gezicht op de straat met hare menigte Madureesche prauwen, die door hare zonderlinge stuurstoelen en fraai beschilderde voor- en achterstevens zeer de aandacht trekken Ook klinkt het gezang der roeiers alleraardigst te midden der nachtelijke stilte. We konden duidelijk de Maleische woorden verstaan, die echter met een sterk Madureesch accent werden uitgesproken: "Orang tambangan makan timpik. Over 't algemeen zijn de Madureezen een mooi menschenras. Kloek en slank gebouwd, hebben zij intelligente gezichten. Vooral de Madureesche vrouwen zijn zeer mooi. Jammer maar, dat ze er zoo vreeselijk vuil uitzien. Heur
[178:]
haar kammen ze bijna nooit, hare sarongs en hare broeken dragen ze zoolang, totdat ze in flarden van haar lijf vallen. De mannen dragen spanbroeken, die ze om hunne beenen naaien. Daarin gaan ze baden, en zij trekken ze nooit uit, voordat ze heelemaal versleten zijn, en dan schaffen ze zich een ander kleedingstuk aan, even nauw en strak als het voorgaande. Ook houden ze ontzaglijk veel van bonte kleuren. De voornaamste karaktertrek bij hen is zeker de jaloezie. Deze hartstocht speelt bij hen eene groote rol en beheerscht hen heelemaal, vooral als ze niet nuchteren zijn; want zij bedrinken zich gewoonlijk aan "toewak." Dagelijks hebben er moordtooneelen plaats, zoodat de politie te Soerabaja meer dan ergens anders veel te doen heeft. Steeds zijn het Madureezen, die aan 't vechten zijn, en dan mag men zich wel afvragen: "Ou est la femme?" Ze zijn zeer vlug met hun kris. Opvliegend en driftig van aard, trekken zij dit wapen dadelijk, en zonder verder na te denken, steken zij het hun tegenstander in 't lijf. Behalve dezen gevaarlijken hartstocht zijn het flinke menschen, ijverig en gewillig. De meesten werken hever met Madureezen dan met Javanen; want geen vracht is hun te zwaar, geen werk te veel. Kijk echter maar niet naar de vrouwen; want reeds het zien daarnaar is gevaarlijk. Als de Madurees met zijne vrouw uitgaat, dan moet zij voor hem uit loopen en danvolgt hij haar. Wee haar, als iemand haar een lonkje durft geven, of als zij zich mooier durft kleeden dan anders: een weinig bedak meer of een roosje in 't zwarte haar wekt reeds zijn argwaan, en bij voorbaat slaat hij zijn hand aan zijn kris, die hij steeds in zijn gordel draagt De Javaan echter laat, in 't volle bewustzijn, dat hij heer en meester is, zijne vrouw achter zich loopen. Hij is zoo jaloersch niet Den volgenden dag ging ik met mevrouw Gebnardt zoo heette de dame, waar ik logeerde naar de verschillende passers. Het trok mijne aandacht, dat zij gekleed uitging; want op Tava is het de gewoonte niet, dat men 's morgens om zeven uur al gekleed op straat komt Vooral op MiddenTava is men in dat opzicht zeer liberaal en zag ik er zelts dames, in sarong en kabaja gekleed, met den spoortrein reizen Maar te Soerabaja is men, wat dit punt betrert, Europeesch stijver dan te Batavia. Daar zag ik toch zoovele dames in de groote toko's in sarong en kabaja, en
[179:]
dat hoe? In groot baltoilet aan 't hof van Koningin Victoria kan men niet zoo halfnaakt te voorschijn komen, als velen dat te Batavia doen, in een diep gedecolleteerd onderlijfje en daarover niets anders dan een zeer dunne gazen kabaja met dito kant, zoodat men de lichaamsvormen duidelijk kan zien. En dat niet alleen vrouwen, van wie men zoo iets zou verwachten: neen, zelfs dames uit de haute volee, gezeten in haar met satijn bekleede coupé, bespannen met prachtige paarden, kleeden zich aldus en gaan zoo naar de grootste toko's om er hare boodschappen te doen. In dit opzicht is het te Soerabaja anders. Des morgens vroeg ziet men niemand meer en négligé op straat Li de toko's en bij de modistes komen de dames in keurig wandeltoilet met hoed en voile en handschoenen aan. Ja, dit wordt zelfs zoover gedreven, dat ik op de vischpasser eene dame zag met handschoenen aan, die daarmede visch betastte. Of ze diezelfde handschoenen later weer gebruikt heeft om er mee naar een concert te gaan, weet ik niet. Als dit het geval geweest is, dan had zij zeker niet noodig om odeur op haar zakdoek te doen. Mevrouw Gebhardt droeg een smaakvolle matinée, en ik trok maar een peignoir aan, en zoo togen we 't allereerst naar passer Glap, een passer, die waarlijk eenig mag heeten en zoo genoemd wordt, omdat het er een tiental jaren geleden erg donker en somber was. Nu echter is er een nieuwe loods gekomen en ziet het er alles vroolijk en levendig uit Eenig is deze passer, omdat men er alles kan krijgen, wat men maar bedenken kan: schoenen, sloffen, ijzerwerk, sloten, papier en enveloppen, pennen, handdoeken, manufacturen, kortom, alles is daar te koop en tegen spotprijzen. Daarbij is 't alleraardigst om die drukte en die beweging eens gade te slaan; want natuurlijk zijn er velen, die iets noodig hebben, en dus ziet men er niet alleen Europeanen en Indo's, maar ook inlanders en andere vreemde Oosterlingen. Wij gingen van den eenen verkooper naar den anderen Mevrouw Gebhardt kocht handdoeken en ik kousen voor Jan, zoo ook papier, enveloppen en sloten. Boven de passer Glap vindt men de kantoren van notarissen en advocaten, en dus kan men of gaan procedeeren of inkoopen doen, zooals men maar wil. Van passer Glap gingen wij naar passer Pabean, de markt, waar men levensmiddelen kan koopen. Er was
[180:]
een menigte visch te krijgen, allemaal van de heerlijke, beroemde bandèng, die in vijvers langs de zee geteeld en in menigte gegeten wordt. Het is dan ook een van de lekkerste vischsoorten en zeer geschikt voor de rijsttafel, ofschoon zij een massa graten heeft. Soerabaja is voor den gastronoom het land bij uitnemendheid. In de eerste plaats, omdat men er het heerlijke vleesch van Madureesche ossen kan krijgen en in de tweede plaats door de bandèng. Daarbij komt nog de petis, en wel de beroemde petis van Sido-Ardjo, die zoo verrukkelijk lekker bij eene echte Indische rijsttafel smaakt. Ook gebakjes zijn, behalve te Djokja, nergens zoo lekker te krijgen als te Soerabaja. Vele Indische dames hebben daarvan een bestaan en maken niet alleen gebakjes, maar ook lekkere zuren en saucijzen, die zij tegen een zeer billijken prijs aan de deur laten verkoopen, zoodat men zich de moeite niet behoeft te geven om 't een en ander zelf klaar te maken. Toen we thuis kwamen, verblijdde de heer Gebhardt ons met het bericht, dat er eerlang in Concordia, de sociëteit van Soerabaja, een bal zou worden gegeven ter eere van een Aziatischen vorst, die Soerabaja met zijne echtgenoote en verder gevolg zou komen bezoeken. Ook zou er een feest zijn in den Stadstuin en een concert worden gegeven door St-Cecilia, het muziekgenootschap te Soerabaja, Mevrouw Gebhardt, die nog een heel jong vrouwtje was, verheugde zich er kinderlijk op en begon nu al voor haar toilet te zorgen. Ik zelf vond het ook heel aardig; want zoo'n Aziatisch vorst op een Europeesch bal te zien moest wel de moeite waard zijn. Den volgenden dag gingen we dus samen naar de tokos, in de eerste plaats naar die van Prottel, die prachtig is en niet voor den toko "Eigen hulp" te Batavia behoeft onder te doen. Daarbij vergeleken, zijn de toko's van Medan met veel meer dan gewone schuren, zoowel wat het inwendige, als wat het uitwendige aangaat Het is bepaald oogverbhndend al die luxe en die pracht te zien, welke daar is uitgestald; en betrekkelijk is alles zeer goedkoop. Wij kochten veeren, linten, kanten en handschoenen. Ik nam alleen een paar handschoenen. Verder gingen we naar de modiste, die ook een zeer smaakvollen winkel heeft, waar men van alles voor het toilet kan krijgen. Ik had gelegenheid om het nieuwe gebouw van justitie
[181:]
te bewonderen, dat er vlak naast staat. Het is er een drukte en levendigheid van belang: wagens, kossongs en dos-a-dos rijden er door elkander, en de tram gaat onophoudelijk heen en weer. Zoo liepen wij toko in toko uit, totdat we natuurlijk honger en dorst kregen en mevrouw Gebhardt mij inviteerde om naar Grimm te gaan, een grooten koekebakkerswinkel, tevens restauratie, insgelijks in het centrum der stad. Wij deden ons aan taartjes en geprepareerd vanille-ijs te goed en togen daarop belast en beladen naar huis. Den volgenden dag bracht ik een bezoek aan 't kerkhof te Pénélé, dat echter bij lange na niet zoo mooi is, als de doodenakker te Batavia. Er is in 't geheel geen lommer, en de weerschijn van de zon op de gewitte of marmeren steenen deed onze oogen zeer. Ook zag ik er slechts weinig werkelijk mooie monumenten. Evenals te Semarang, heeft men ook te Soerabaja een bovenstad, het zoogenaamde Simpang; maar deze is niet zoo fraai als de Bodjongsche weg en maar half zoo breed. Mooie huizen zijn er wel vele; maar de ligging laat veel te wenschen over. In de benedenstad heeft men ook nog huizen uit den ouden tijd, namelijk met verdiepingen. Deze benedenstad heeft veel overeenkomst met de stad Semarang: de huizen zijn er ook naast elkaar gebouwd zonder voorerven; alleen zijn de wegen er breeder, en is het er niet zoo onuitstaanbaar warm. De werkelijk groote schaduwzijde van Soerabaja is, dat men bij de huizen in de benedenstad geen goed drinkwater heeft. Men moet het water, dat uit de bovenstad wordt aangevoerd, bij picolans koopen. Artesische putten zijn er niet. Dit is misschien wel de reden, waarom er te Soerabaja doorloopend cholera heerscht. Voordat ik verder ga, wil ik eerst mededeelen, hoe ik de dochters van Adolf Beyer vond, die bij eene tante in den Gatottan, eene straat te Soerabaja, woonden. Op zekeren morgen reed ik in een akossong naar de weduwe Hilckes, die in de bewuste straat woonde. Het was een klein huisje met een zeer net voorerfje. Toen ik de voorgalerij binnenkwam, zag ik, dat een slank figuurtje hard wegliep. Dadelijk verscheen eene statige matrone van ongeveer vijftig jaren, in sarong en kabaja gekleed en met een lorgnet op. Achter haar kwam hetzelfde slanke figuurtje, dat pas voor mij was weggeloopen.
[182:]
Ik stelde mij voor en vertelde haar, dat ik hier kwam om aan de dames de groeten van haar gevangen vader en broeder over te brengen. «Komt u van pa?" vroeg het slanke figuurtje, en ik bewonderde het heldere stemgeluid en het allersnoeperigste gezichtje, dat bij het figuurtje behoorde. "Ja," zeide ik. "Annette! Meta!" schreeuwde de jonge dame, "komt eens gauw hier!" Intusschen was ik gaan zitten en al spoedig in een druk gesprek met mevrouw Hilckes gewikkeld. Weldra kwamen de andere jonge meisjes, Annette en Meta, aanloopen, en ik moest erkennen, dat het een drietal was om te stelen. Ik kon mijne oogen niet van die engelachtige, lieve gezichtjes afhouden, met hun ovaal, hun blond en bruin, en de prachtige blauwe oogen. Zij leken allemaal op hun vader: zóó had Adolf Beyer er uitgezien, toen hij nog jong en met mij geëngageerd was. Doch waarom daaraan te denken? Ik behoefde er geen spijt van te hebben, en die tijd was reeds lang voorbij. Zij overstelpten mij met vragen omtrent haar vader. Zij toonden de grootste liefde en belangstelling in zijn ongelukkig lot en schenen naar zijne vrijheid te verlangen. Arme jonge kinderen, zoo mooi, zoo jong, en toch feitelijk zoo ongelukkig! De oudste, een meisje van 22 jaren, was aan eene Fröbelschool werkzaam en kort geleden door een schatrijken ouden heer ten huwelijk gevraagd. Zij had hem echter bedankt, en dat pleitte voor haar karakter; want die oude man was natuurlijk slechts door hare verblindende schoonheid bekoord. Arm meisje! Zij beminde een knappen jongen, die bij den handel werkzaam was, en ook hij had haar lief; maar zijne ouders wilden hunne toestemming tot een engagement niet geven, omdat zij de dochter van den veroordeelden Adolf Beyer was. Zoo wreekt de schuld des vaders zich op het kind. Het beeldig mooie Madonnagelaat van dit meisje had dan ook eene zeer zwaarmoedige uitdrukking. Aandoenlijk was het, den weemoedigen trek om den fijn besneden mond te zien. Hare zusjes schenen het niet zoo te gevoelen : zij waren ook ettelijke jaren jonger. De tweede verdiende iets met het geven van pianolessen. Zij scheen een zeer vroohjk kind te zijn; want zij lachtte en praatte onophoudelijk, en ieder oogenblik vertoonden zich dan allerliefste kuiltjes in iedere wang.
[183:]
Ik vertelde niet, dat ik Adolf Beyer reeds van vroeger kende; want dan had ik immers ook moeten zeggen, hoe hij mij behandeld had. Ik verzon slechts het een en ander en zeide, dat ik hem toevallig had gesproken; en zoowel tante als dochters geloofden mij dadelijk. Wij brachten een allergezelligsten ochtend met elkaar door, en toen ik heenging, moest ik beloven, nog eens terug te komen, voordat ik voorgoed van Soerabaja vertrok. Den volgenden dag zou ik een uitstapje naar Gresik doen, en mevrouw Gebhardt zou met mij meegaan. Heel vroeg stonden we op en reden met een kossong naar de kali Mas, waar altijd kleine stoombootjes klaarliggen, die naar Gresik gaan. Men kan ook den grooten postweg nemen; maar over zee is de reis veel gemakkelijker. Het is ongeveer een uur stoomens door de straat van Madura, en eindehjk legt de boot aan het havenhoofd aan. De heele kust bestaat zoo wat uit kalkrotsen, en deze kalk is zóó los, dat men er leksteenen van vervaardigt, de beroemde leksteenen van Gresik. Ook wordt er nog een geelachtig witte kleisoort aangetroffen, waarvan vloersteenen gemaakt worden. Achter de stad verheft zich de heuvel Giri, waar, zooals wij hoorden, Soenan Giri begraven ligt, een der oude vorsten of priesters, waaraan de Javanen een zeker bijgeloof hechten, als zou hij een kris gehad hebben, die wonderen kon doen. Wij wandelden van de reede naar het plein, waar de meeste Europeanen wonen, en begaven ons toen naar het hotel. Veel valt er van Gresik niet te vertellen. Vroeger was deze stad een residentie op zich zelf, maar in 1826 is zij bij Soerabaja gevoegd. Er zijn daar ook enkele druipsteengrotten; maar de ingangen daartoe zijn zoo nauw en 't wemelt er zoo van vleermuizen, dat wij maar besloten, er niet in te gaan, te meer daar ik al zoovele fraaie druipsteengrotten had gezien. Wij gingen alleen maar een wandeling doen door het Chineesche kamp en later door het kamp der Arabieren, waarvan het te Gresik wemelt. Des middags om twee uur keerden we met hetzelfde bootje naar Soerabaja terug. Den volgenden dag was het Zondag en gingen we een wandeling doen naar Soerabaja's beroemden stadstuin, die werkelijk eenig op heel Java is, evenals Grimm de beste restauratie van Java mag genoemd worden.
[184:]
Iedereen is dan ook lid van den Stadstuin, en de contributie bedraagt maar één gulden per maand, zoodat iedereen dit wel kan bekostigen. Men ziet er des Zondags dan ook iedereen, klein en groot, rijk en arm; men wandelt er heen en weer, zijne kennissen aansprekende en naar de muziek luisterende. Men gaat aan tafeltjes zitten en bestelt er vanille-ijs of andere gefrappeerde dranken, en men bekijkt en bewondert het publiek, dat er heen en weer wandelt. Om zeven uur gaat men onder de tonen van een heerlijken wals van Waldteuffel heen en begeeft zich dan naar de restauratie van Grimm, waar een menigte andere wandelaars reeds hebben plaats genomen, en men bestelt daar taartjes of andere lekkernijen. En de prijzen zijn zóó billijk, dat zulke onschuldige genietingen voor niemand onbereikbaar zijn. De muziek te Soerabaja is zeer goed, en als er des Woensdags op een avond met helderen maneschijn Straussconcerten gegeven worden, dan wemelt het er ook van bezoekers. Een eigenaardigheid van Soerabaja is ook de passer Rombengan. Mevrouw Gebhardt en ik besloten, er eens heen te gaan, doch niet des morgens, maar des middags om drie uur. Het is onbegrijpelijk, wat daar al niet te krijgen is, en alles tegen spotprijzen. Een heele inboedel, zooals meubelen, bedden, serviezen en glaswerk, is er te koop, en alles tegen een derde van den gewonen prijs. Ook gouden horloges en andere goudwerken lagen er uitgestald; kleeren, zooals gemaakte broeken en jassen, hingen er te koop. Het zijn meest allemaal Madureezen, die hier verkoopen, en er is zeker veel gestolen goed bij; want hoe zou 't anders mogelijk zijn, alles zoo goedkoop weg te geven? Ik zag er dan ook de ergste galgetronies, en al zingende bieden zij hunne waren aan, begeleid door een harmonica, die zij onophoudelijk in- en uittrekken. Iets verder zagen we een kleerenstalletje; maar 'twas geen oude-kleerkoop, die dat verkocht, doch ook een Madurees. Tot onze groote verbazing zagen we daar alle mogelijke heerenkleederen hangen, een lange gekleede jas, een dito vest en broek, een demi-saison en wat al niet meer? In een hóek hing iets van witte mousseline en cachemire en witte kanten. Ik ging er wat dichter bij staan om 't nauwkeuriger te
[185:]
bekijken, en lieve lezeressen, wat denkt ge wel, dat het was? Zoo waar als ik Sientje Klobben heet, het was een compleet bruidscostuum, bestaande uit een rok met sleep, eene blouse, een sluier van tule en witte satijnen schoentjes er bij. Ik was zóó verstomd, dat ik vol verbazing in de handen sloeg en zeker een menigte woorden van verwondering uitte. Als dat nu niet echt Indisch is, dan weet ik het niet. Een bruidscostuum op passer Rombengan! En terwijl ik, nog één en al verbazing, daarnaar sta te kijken, pikerende en nadenkende, welk figuurtje dat éénmaal gekleed kan hebben, en welke roman daaraan verbonden is want zeker moest er iets romantisch aan zijn, anders zou dat kleed daar niet hangen terwijl ik aan alle mogelijke bijomstandigheden denk van een verlaten bruidje enz. en niet luister naar de onaangename, hards klanken der harmonica of naar de eentonige stem van den Madurees, die niets anders laat hooren dan: "Pakéan pengantèn sepoel ol roepia!" (Bruidscostuum voor tien gulden) roept een andere koopman mij toe: "Als mevrouw soms wil gaan trouwen, dan is het voor haar zeer geschikt." Woedend keer ik mij om en sta vlak tegenover den Madurees. Ik ben echter zoo wijs om niets te zeggen; want ik zie nog juist bijtijds, dat er een groote kris in zijn gordel steekt Ik trilde echter van kwaadheid over dat gezegde van dien bpafalen kerel. Mevrouw Gebhardt was al lang vooruit en kocht juist voor een halven gulden een blauw geëmailleerde pan, die anders anderhalven gulden kost Ik kocht een mooien kop en schotel voor Jan, wit met rose bloempjes en een deksel voor slechts veertig centen, benevens een dozijn Rodgers messen voor twee gulden. In den wagen vroeg ik aan mevrouw Gebhardt, of zij het bruidscostuum had gezien en wat zij daarvan dacht "Wel, het zal uit de Krembangan zijn," zeide zij. "Zooals je weet, trouwt men er in Indië maar op los. Of men eene vrouw kan onderhouden of niet, dat komt er dikwijls weinig op aan, en later komt de misère, dan gaat alles naar den lommerd. Zóó zal het ook wel met het bruidscostuum gegaan zijn: eerst naar den lommerd en later op vendutie, waar het tegen een spotprijs door den een of anderen liefhebber wordt gekocht met het idee om 't weer met een klein winstje van de hand te doen. En zulke dingen zijn gewild ook. Ik wed, dat het er morgen niet meer
[186:]
hangt. De een of andere nonja Krembangan zal het wel koopen om er in te trouwen." "Heb je niet gehoord, wat die brutale kerel tegen mij gezegd heeft?" vroeg ik. "Neen!" antwoordde zij. "Dat ik 't maar moest koopen, als ik soms wilde gaan trouwen." Mevrouw Gebhardt begon luidkeels te lachen. "Ja, lach jij er maar om," zeide ik nijdig. "Ik houd niet van die familiariteiten van inlanders." "Maar, lieve mevrouw Klobben," zeide zij. "Dat moet je zóó niet opvatten. Hij heeft dat zoo kwaad niet gemeend. "Waarom zou een inlander zoo iets niet mogen denken? Vooral een Madurees weet immers niet beter, en bovendien vind ik dat een compliment; want volgens hem ben je nog jeugdig genoeg om aan een huwelijk te denken." "Nu, 't is wat moois," bromde ik. "Jan had het eens moeten hooren. Ik geloof, dat hij zich een bult zou hebben gelachen." Intusschen waren wij de straat genaderd, waarin de sociëteit staat. Reeds in de verte zagen wij een grooten oploop van menschen. "Wat is er te doen?" vroeg mevrouw Gebhardt aan den koetsier. "Taoe!" zei deze op de gewone lakonieke Javaansche manier en reed maar door. Wij hoorden geschreeuw en gegil, en 't was er zóó vol, dat de wagen er bijna niet doorheen kon. Beiden waren we natuurlijk erg nieuwsgierig, wat dit standje wel te beteekenen had. Maar nimmer zal ik het tooneel vergeten, dat wij nu aanschouwden. Het was walglijk om aan te zien, en ik gevoelde, dat alle kracht mij begaf en dat ik flauw dreigde te vallen. Twee inlanders lagen op den grond, omringd door een menigte politieagenten en ander pubhek. Ook de schout was er bij, die zijne orders gaf. Bij den éénen man hingen de darmen uit den opengesneden buik, en voor de rest zag men niets anders dan rauw vleesch en bloed. De andere had een kris in 't hart gekregen en was reeds een lijk. Men wachtte op brancards, die hen naar de stedelijke verbandzaal zouden overbrengen. Natuurlijk waren het weer Madureezen, en even natuurlijk was de oorzaak van dit moordtafereel een vrouwenperkara. Dit hoorden we eerst later van den heer Gebhardt, die de heele geschiedenis irt kleuren en geuren wist te vertellen. Des middags
[187:]
om drie uur stierf de gewonde ook, en zoo waren er twee Madureezen minder op de wereld. Geheel verbijsterd waren we intusschen verder gereden, en ik voor mij stapte met knikkende knieën uit den wagen. Het moordtooneel had op mij een ontzettenden indruk gemaakt. Mevrouw Gebhardt was flinker en gaf mij direct eau de cologne op mijn zakdoek en wat Hoffmandroppels te drinken. Zij had zulke tafereelen wel meer bijgewoond; want te Soerabaja, met dat opvliegende Madureesche volk, zijn zulke dingen aan de orde van den dag. Voordat de feesten begonnen, die ter eere van den Aziatischen vorst zouden gegeven worden, zou er nog een tiental dagen verloopen, en aangezien ik te Soerabaja niets meer te doen had en er verder niets te zien was, wat ik niet al gezien had, besloot ik om eerst maar verder den Oosthoek in te gaan, te beginnen met Malang. Mevrouw Gebhardt gaf mij een brief mee voor eene familie aldaar, met het verzoek, mij voor een paar dagen te logeeren. Die menschen waren goede vrienden van haar. Ik vond het erg onbescheiden, zoo maar bij vreemden in huis te vallen; maar mevrouw Gebhardt zeide met de haar aangeboren rondborstigheid, dat het niets te beduiden had, en dat die menschen zoo allerhartelijkst en gastvrij waren, dat ze mij zeker met open armen zouden ontvangen. Bij eene familie te logeeren was in allen gevalle toch prettiger en gezelliger, dan in een hotel te gaan, meende zij, en dat was ik volkomen met haar eens. Ik ging dus met den sneltrein naar den Oosthoek, slechts een klein valiesje meenemende, genoeg voor een tiental dagen. Wij gingen weer naar Sido-Ardjo terug, dat tusschen de kali Mas en de kali Porrong ligt. Hoewel het landschap zeer vlak is, is het toch vroolijk en rijk aan afwisseling. Om de beurt ziet men aan weerskanten suikerrietvelden, van tijd tot tijd fabrieken en dan weer sawah's of kampongs. Wat in den Westhoek de kahar ballon is, dat is de kahar peer in den Oosthoek. Het zijn wagens met lange bakken, waarin men uitgestrekt moet liggen. Zij zijn niet bijzonder gemakkelijk en bepaald leelijk. Dan zijn de kahar ballons vrij wat beter en practischer ingericht Aangezien de baan langs den grooten postweg loopt, zag ik er een menigte van dat soort van ongemakkelijke vehikels.
[188:]
Te Sido-Ardjo heerschte dezelfde drukte en levendigheid. Het was er weer vol van Madureesche petisverkoopers. Wij gingen nu verder naar het Oosten en kregen den ouden Ardjoena met zijne toppen, de Widodaren en de Waliran, te zien. Te Bangil moest ik overstappen op de lijn, die naar Malang gaat. Het landschap werd hoe langer hoe heuvelachtiger, en bij Lawang is men op het hoogste punt gekomen. Ik stapte aldaar af, omdat ik zooveel van dat plaatsje gehoord had, nam een dos-a-dos en reed naar het hotel, alwaar ik mijn rijsttafel wilde gebruiken. Men had mij waarlijk niet te veel van Lawang verteld. Liefelijker plaatsje is er zeker niet te bedenken, zooals het daar aan den voet van den trotschen Ardjoeno ligt, terwijl de beelderige huizen, die op villa's gelijken, op de hellingen van dien berg gebouwd zijn. Het heeft wel eenige overeenkomst met Soekaboemi, ofschoon het niet zoo hoog ligt. Ook hier wonen vele gepensionneerde ambtenaars en renteniers, om hunne oude dagen in dit heerlijk en gezond klimaat te slijten. In 't hotel aangekomen, werd ik door zeer vriendelijke menschen verwelkomd en gaf men mij den raad, den waterval op het particuliere land Alkmaar te gaan zien. Het was niet zoo ver, en ik kon vóór de rijsttafel zeer goed terug zijn. Natuurlijk vond ik dit heel goed. Mijn vriendelijke hospita bestelde een dos-a-dos voor mij. Wij gingen naar een kampong, die, meen ik, Blimbing heet, en van daar moest ik nog ongeveer twintig minuten loopen tot aan den prachtigen waterval, die door de kali Welang wordt gevormd. Een gids, die daar steeds te krijgen is, bracht mij er heen, en eindelijk kwamen wij aan een soort van loodsje, vanwaar men den waterval duidelijk kon zien. Hij stort zich van een loodrechten wand, te midden van een heerlijk begroeide omgeving, in eene ontzaglijke diepte naar beneden en komt in een soort van vijver te recht, waarvan het water natuurlijk steeds in beweging is. Het was een grootsch schouwspel, en het deed mij levendig aan de watervallen in de Preanger denken. Lang bleef ik er niet. Op mijn horloge ziende, bemerkte ik, dat het half twaalf was, en dat het dus tijd werd om naar huis terug te keeren, wilde ik den hond niet in den pot vinden. Ik nam echter nog geen afscheid van Ardjoeno; want we zouden elkander spoedig terugzien. Ik kwam ter rechter tijd te Lawang aan en vond een menigte
[189:]
menschen aan de table d'hôte. Velen van Soerabaja gaan naar Lawang en Malang, om er een kouden neus te gaan halen en wat frissche kracht op te doen. Des middags zoo wat om vier uren stoomde ik verder naar Malang door. Regelrecht begaf ik mij naar de familie, aan wie mevrouw Gebhardt mij een aanbevelingsbrief had meegegeven. Deze familie bestond uit een majoorsweduwe, die daar met twee allerliefste dochters van haar pensioen leefde. Ik overhandigde haar den brief van mevrouw Gebhardt, nadat ik mij eerst had voorgesteld, ofschoon ik eenigszins verlegen met mijne houding was; want ik vond mijn gedrag wel wat vrijpostig en brutaal. Maar ik zeg het nogmaals en nogmaals: naar alle winden zal ik het uitroepen en duizendmaal herhalen, zoodat het door de echo's weerkaatst wordt: "Wat gastvrijheid en hartelijkheid aangaat, is er slechts één Java." Met open armen werd ik ook hier outvangen, ik, de wildvreemde, nooit geziene, nooit gekende, eenzame vrouw. Met de meeste hartelijkheid en vriendelijkheid geleidde. Dora Smits zoo heette de oudste°dochter mij naar mijne kamer, waar een heerlijk frisch bed stond, waarop ik mijn vermoeide ledematen kon uitstrekken. En toen ik ontkleed was en in een gemakkelijker toilet terugkeerde, zat de eerbiedwaardige dame met haar zilvergrijs haar mij in haar gemakkelijken leuningstoel met een lekker kopje thee op te wachten. Hoe rustig en vreedzaam was het in dat lieve huisje, in die koele en frissche atmosfeer, die er te Malang heerscht! Hoeveel aanhankelijke teederheid bestond er tusschen die moeder en die dochters, die slechts voor en met elkander leefden! En hoe goed wisten zij met mij om te gaan! Met hoeveel kieschheid en tact konden zij mij op mijn gemak zetten, zoodat ik direct alle verlegenheid van mij afwierp en een gevoel had, alsof ik ze al jaren lang had gekend. Dien dag dacht ik niet meer aan uitgaan. Het was er zoo huiselijk en zoo gezellig, en we hadden zooveel te praten, dat het in een ommezien acht uur werd, en dus tijd om te gaan eten en daarna te bed te gaan. De nacht was zeer koud. Ongeveer om twee uur werd ik wakker, bibberende en klappertandende van de kou, zooals te Garoet, hoewel Malang niet zoo hoog ligt als Garoet Ik kon mijn wollen deken best gebruiken, en na deze over mij heen te hebben getrokken, viel ik weer in
[190:]
een heerlijken, genisten slaap en werd niet eer wakker vóór des morgens om zeven uur. Toen stond juffrouw Dora met een kopje koffie vóór mijne deur. Het spreekt wel vanzelf, dat ik dien dag niet thuis bleef. Ik bestelde een tentwagen en inviteerde de meisjes Smits om met mij mee te gaan en de stad Malang eens door te rijden. Het is een mooi, keurig net plaatsje, vol leven en beweging, dat in welvaart steeds vooruitgaat. Men vertelde mij zelfs, dat er plannen bestaan om de residentie naar Malang over te brengen, omdat Pasoeroean erg achteruitgaat en Malang, wat handel en welvaart betreft, Pasoeroean ver vooruit is. Maar dat zal voorloopig wel bij plannen blijven; want zoo iets kost een massa geld en is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Niet alleen is Malang een zeer bloeiend plaatsje; maar het is er ook hoogst gezellig, en iedereen woont er gaarne. Kort geleden is er een tweede nieuwe sociëteit gebouwd, die nog niet lang geleden voltooid en met groote festiviteiten ingewijd is. Het kampement is er ongeveer hetzelfde als te Magelang, keurig net gelegen, frisch en met een verrukkelijk gezicht op den Ardjoeno aan den eenen en op het Tengergebergte met den geduchten Semeroe aan den anderen kant. De laatstgenoemde berg is echter slechts onduidelijk te zien, en de koffieondernemingen aan zijn voet liggen verscheidene palen van Malang af. De nieuwe lijn van Malang naar Blitar is bijna klaar, en het is dus niet meer noodig om over Sido-Ardjo en Kertosono naar het Westen te gaan. De nieuwe route is zelfs aan te raden, omdat de tafereelen aan die der Preanger doen denken en men er veel afwisseling heeft. Zoo zal Java langzamerhand overal spoorwegnetten krijgen. De alloon-alloon ziet er ook zeer gezellig uit, met de Boepatèn aan den eenen kant en het huis van den assistentresident aan den anderen, hier en daar met overblijfselen uit den ouden Hindoe tijd. Wij gingen even naar het Chineesche kamp, om er sinaasappelen te koopen, die beroemd en heerlijk van smaak zijn. Dicht bij Malang is eene badplaats, die Mendit heet en waar nog vele oudheden te zien- zijn; Br vond het echter niet de moeite waard om er heen te gaan; want wat Hindoeoverblijfselen aangaat, had ik al zooveel interessants gezien. Wat waren die enkele ruïnen en beelden, vergeleken bij
[191:]
den Boro boedoor en den tempel van Loro Djonggrang? Toen ik al het moois van Malang had gezien en ik moet zeggen, dat het een heel aantrekkelijk plaatsje mag heeten, waar de levenswijze tevens zeer goedkoop is reden wij naar den trein, daar wij even een slippertje wilden gaan maken naar de oudheden van SingosarL Het was met den trein niet ver; want Singosari is op één na de laatste halte. De jongste juffrouw Smits had zich aangeboden om met mij mee te gaan, terwijl de oudste naar huis terugkeerde Te Singosari namen we een karretje en reden naar de Tjandi's. Ofschoon het er, zooals ik hier boven reeds heb beweerd, lang niet zoo is als te Prambanan, was het de moeite toch wel waard. De tempels zijn erg beschadigd; maar vele beelden zijn toch nog gaaf gebleven. Ik zag er verscheidene oude kennissen, zooals Genesa en de Nande en verder reusachtige monsters, die aan de poorten de wacht houden, alles van denzelfden grauwen steen vervaardigd. Enfin, ik had er geen spijt van, en hoewel zeer vermoeid, keerden wij toch met voldoening naar huis terug, waar ik nog één dag zou blijven, om den volgenden morgen met den eersten trein weer te vertrekken. Ik had het plan opgevat om van Lawang te paard naar Tosari te gaan, dus dwars door den Tengger. Wel zou dit eene zeer vermoeiende, maar tevens eene zeer interessante reis zijn, zoo midden door de bergen heen. Zooals men mij zeide, had ik er zeven a negen uren voor noodig, dus vrij eentonig en vervelend voor eene vrouw alleen.
Dat kon mij echter weinig schelen: de nieuwe omgeving en de verrukkelijk schoone natuurtafereelen zouden die eentonigheid wel breken.
vorige pagina | inhoud | volgende pagina