Annie Foore: De koloniaal en zijn overste (dl.1) Den Haag: Thieme, 1879 (eerste dr.1876) (Guldens-Editie no.123)
[68:]
IX.
La vanité nous rend aussi dupes que sots. FLORIAN.
Gibraltar of, zooals de inboorling het noemt, Gib, met zijn purperbloesems en rotsgevaarten, lag reeds verre; de Elwine stoomde voorwaarts met- volle kracht; de zon scheen vroolijk en de zee was effen. Onder de passagiers was het alles couleur de rose. Men amuseerde zich niet alleen met de herinnering aan het drietal dagen, dat zoo prettig was doorgebracht, maar men genoot meer en meer van de genoegens, die de gezellige omgang bij nadere kennismaking aanbood. 's Morgens groette men elkaar op de hartelijkste manier; 's avonds zat men zeer laat op in vroolijke groepjes; deze vond genen alleraardigst, gene vond dezen allerliefst; de heeren wandelden gearmd het dek op en neer, soms uren lang; de dames zaten onderling te fluisteren alsof de grootste geheimen verhandeld werden; diensten werden bewezen, boeken en andere zaken geleend; men was onuitputtelijk in beleefdheden, in vriendelijke glimlachjes, in hartelijke dankbetuigingen. De kapitein werd gelukgewenscht met den "goeden geest" aan boord. Hij glimlachte even. "We praten daar nog wel eens over als Batavia in het gezicht is!" zeide hij, en toen hij zoo fijntjes lachte, lachten verscheidenen van de oudgasten mede.
[69:]
Die oudgasten waren over het geheel veel minder toeschietelijk dan de nieuwelingen; ze schenen zich voorgenomen te hebben alle intimiteiten te vermijden; ze praatten weinig, sliepen veel en lazen voortdurend, maakten geregeld hun partijtje, lieten zich zelden overhalen om laat op te blijven en hielden hun opinie over de medereizigers geheel voor zich; een zeer onvriendelijk gedrag, dat niet weinig ergenis gaf. Intusschen was men reeds gewoon geraakt aan de vaste en geregelde leefwijze aan boord. Ten acht uur, als het ontbijt weggenomen en er voor niemand meer iets té verkrijgen was, - behalve voor Bugg, die met hofmeester en kellners op den meest vriendschappelijken voet stond, - werd er gelezen, brieven geschreven, wat genaaid, gehaakt of geborduurd tot tegen een uur of elf de bel voor het luncheon luidde. Na het luncheon kwam een lange tijd, waarin vrijwat werd afgegeeuwd; men moest toch tot vijf uur toe zich trachten te amuseeren, zoo goed zoo kwaad het ging. De heeren slaagden hierin vrij wel met de hulp van whist en quadrille, van romans en middagdutjes, van bittertjes en cognacjes, maar de dames . Zij hadden veel minder hulpmiddelen, want de meesten lazen niet en speelden niet; nu aanmerkingen te maken over elkaars uiterlijk en toilet, wordt op den duur wel wat vervelend, terwijl de stof begint te ontbreken in een kleine omgeving, waarin weinig voorvalt. Mevrouw Belmberg scheen zich dan ook aan die zware proef liever niet bloot te stellen; haar meesttijds somber en bewolkt gelaat, werd na het tweede ontbijt zelden meer gezien, en eerst tegen etenstijd kwam zij wederom te voorschijn; ook Clara bleef het grootste gedeelte van den dag in haar hut. Geen wonder dat de horloges op die lange middagen herhaaldelijk uit ceintuur of vestjeszak te voorschijn gehaald, met stille verzuchtingen weer weggeborgen wer-
[70:]
den; - geen wonder dat het diner, hoe weinig genot het dan ook wèl beschouwd aanbood, als een aangename, afwisseling werd tegemoet gezien. Gewoonlijk haastte men zich, zoodra het was afgeloopen, wederom naar boven, zoowel om van de benauwde, lucht in het salon bevrijd te worden, als om op het dek door op en neer te wandelen zich de zoo noodige beweging te verschaffen. Hun, die eenig gevoel bezaten voor natuurschoon wachtte elken middag een prachtig schouwspel. Er is toch wellicht geen grootscher tafereel denkbaar, da; in volle zee de zon te zien ondergaan; dien schitterenden vuurbal te midden der rozeroode en vergulde wolken, die haar omgeven, hoog boven de blauwe zee; dan den gouden sluier, waarin ze zich dichter en dichter hult, langzaam met haar te zien wegzinken in den Oceaan, wiens zachte golvingen schijnen te blozen van zoet verlangen naar de in het purper getooide bruid - alles, de lucht,de zee, de wolken, gloeiende op het oogenblik dat de bruid wegzinkt in de armen van haar eeuwig geliefde, - waarlijk men behoeft dichter, schilder, noch dweper te zijn om dat in verrukking gade te slaan! Ternauwernood hadden de wolken en golven hun veelkleurige tinten verloren, of ze werden overgoten met dien liefelijk en zilverschijn, die meer en meer helder en zuiver wordt, naarmate men het zuiden nadert. Soms ook kwamen de fonkelende sterren den onbewolkten hemel verlichten; maar aan menigeen kwamen maanlichtglans noch stergeflonker zoo schoon voor als die donkere nachten, wanneer de blauwe zee werd opgeluisterd door het onverklaard natuurverschijnsel van de gloeiende phosphorstrepen, de gouden en zilveren vonken, die, als zoovele lichtende punten, heen zweven om de toppen der golven en, nu hier dan daar, een vurig lint door de wateren vlechten.
[71:]
Het is heden een maanlichtavond. De passagiers hebben zich, als naar gewoonte, in groepjes verdeeld. Hier in twee dicht tot elkaar geschoven luierstoelen, vinden we het jonge paartje, den verliefden blik nu eens naar de maan, dan op elkaars gelaat gericht; - dáár de heer Vuiste in gezelschap zijner vrouw, die de nare gewoonte heeft van hem altijd bij zich te willen houden, hetzij ze in de hut of op het dek vertoeft; iets verderde Krobsen, nu en dan gestoord in hun gesprek door een gil uit de hut, waar de baboe's tevergeefs alle kracht inspannen om de Njo's [Jongeheer] en Nonna's [Jongejuffrouw] en Adé [Jongste kind] stil te houden; dicht in hun nabijheid een kleinen kring van menschen, zoo als men op iedere plaats, in iedere boot, in elk gezelschap vindt; menschen met wie zich niemand inlaat, en die, na vergeefsche pogingen te hebben aangewend om toegang tot andere kringen te verkrijgen, zich maar bij elkaar aansluiten. Verderop Lina Riethaag, alleen, peinzende en droomende van het ouderlijke huis met zijn geldelijke zorgen en genoegelijke huislijkheid; eindelijk kapitein Scbock in een vrij ernstig gesprek gewikkeld met den beer van Berkesteyn, die, voor dezen avond zijn gewoonte van zich niet te animeeren ontrouw wordt en met veel vuur zijn conservatieve denkbeelden omtrent vrijen arbeid en koffiecultuur verdedigt tegen den gezagvoerder en eenige andere heeren, die een tegenovergestelde meening zijn toegedaan. In een beschut hoekje zit Kitty Stark. Ze ziet er nogal aardig uit in haar lichtblauw neteldoekje, nu de maan, het steenrood harer wangen en rosachtig geel harer krullen een weinig verzacht. Zij is niet alleen; integendeel, haar wordt ook op dit oogenblik druk het hof gemaakt door de drie heeren, reeds vroeger verliefd. Wij zullen het maar rondweg bekennen, - hoewel we vreezen dat bet de sympathie voor de jonge dame
[72:]
niet weinig zal verminderen - Kitty ging naar Indië om te trouwen. Al haar doen en laten, al haar gedachten waren op dit ééne punt gevestigd, en zij was slim genoeg om haar doel te bereiken; want onder haar onbezorgden lach verborg ze een groote mate van berekening. Het zwak van den mensch in het algemeen, maar van den man in het bijzonder kennend, had zij haar veldtocht geopend met het streelen der ijdelheid, die de meeste heeren bezitten, en er zich op toegelegd elk in het bijzonder te doen gelooven, dat ze op zijn gezelschap zeer gesteld was. Nu, noch de heer Halekamp, noch de heer Altens, noch de heer Kreisfeldt had tot dusver reden gehad om zich "l'enfant chéri des dames" te gelooven, hoewel vooral Halekamp zeer geneigd zou zijn geweest om iets van dien aard te denken; dit luitenantje toch was ijdel, nietig en kleingeestig in zoo hooge mate, dat zijn kameraden hem zelfs den rug toedraaiden; Kitty vond hemook niet zeer aangenaam, maar gedachtig aan haar doel toonde zij hem zulks niet. Integendeel. Eens was ze zeer toevallig in de gelegenheid geweest, den heer Augustus Halekamp te bespieden, terwijl hij er geknield lag voor zijn spiegel - een hachelijke positie b.v het schommelen der boot - om ieder haartje van zijn knevel, Iedere oneffenheid op zijn glad gezicht, met groote nauwkeurigheid te onderzoeken, - een onderzoek, dat minstens een kwartier duurde. Toen ze kort daarna opmerkte, hoe het jonge mensoh bij een koude van bij vijftig graden geheel in het wit gekleed ging, omdat dit zijn donker uiterlijk goed stond, had de slimme Kitty het den luitenant zoo spoedig mogelijk laten bemerken, dat ze hem een "ijselijk mooi" man vond. Op zekeren ochtend had ze hem gevraagd: of het niet lastig is, als men zulk een zwaren baard heeft? - hij schoor zich om de veertien dagen; op dit oogenblik zat ze
[73:]
hem in den maneschijn te spreken van: "de oogen, die spiegels der ziel!" en de arme Halekamp paste haar gezegde met een welvoldanen glimlach toe op zichzelven, te dom om te begrijpen dat zijn oogen dan alle uitdrukking moesten missen, daar zijn ziel zoo bitter weinig te weerspiegelen gaf. N°. 2 van Kitty's bewonderaars was wederom op eene andere wijze in den "muizenval" geraakt, zooals Kitty het in haar confideflties aan neef Bugg noemde. Hij werd door de overige passagiers zwaar op de hand gevonden - en daarvoor was reden. Na aan de academie te Delft verscheidene jaren te hebben doorgebracht, was hij eindelijk met moeite gesleept door het examen, dat hem tot oost-indisch ambtenaar moest maken; hij meende toen den prijs te hebben gewonnen, maar nauwelijks was hij gedurende en paar maanden in gezelschappen verschenen of het werd hem maar al te duidelijk, wat hij reeds lang vermoed had, dat hij vervelend gevonden werd, en dat hij over zeer weinig dingen kon meepraten. Hij kwam op het denkbeeld zich in de politiek te steken; - dat was een gezocht onderwerp - en drie maanden achtereen woonde hij de debatten der eerste en tweede Kamer getrouw bij. Toen kwam het gewichtige oogenblik, waarin hij het noodig oordeelde een groot blad papier te verdeelen in vakjes; deze vakjes droegen tot opschrift: "Liberalen, Radicalen, Clericalen" en daaronder de namen der Kamerleden, die hij geloofde - men is op dit punt nooit heel zeker - tot die partijen te behooren. De belangwekkende lijst was met zeer veel moeite van buiten geleerd en nu was de tijd dáár, waarin hij van zooveel inspanning partij wilde trekken. Aan boord scheen hem de gelegenheid uitmuntend. Maar, helaas! niet zoodra begon hij aan zijn lijstje, of de heeren veranderden als bij afspraak hun onderwerp van gesprek. Eindelijk, radeloos door zooveel mis-
[74:]
kenning, koos hij Kitty tot zijn slachtoffer. Nu, Kitty zou, al bond men haar drie dagen achtereen voor den grooten mast, het onderscheid tusschen conservatief en liberaal niet kunnen aantoonen. maar, wanneer Altens door de heeren "geschouderd", bij haar zijn troost zocht, zette ze een zeer wijs gezicht, lachte enkele malen flauwtjes, deed de noodige uitroepen en boeide zoodoende den politicus. Bijna was echter hun vriendschap onherroepelijk verbroken geworden. Op zekeren avond, toen de toekomstige Talleyrand ongeveer een half uur had besteed om aan te toonen, dat de "Tor" - hij was zeer sterk in familiare benamingen van groote mannen - eigenlijk geen standbeeld had verdiend, verkondigde eensklaps zeker geluid, dat met recht voor snorken kon gehouden worden, dat zijn hoorderes zachtjes was ingedommeld. Kitty, die door de harde noodzakelijkheid flink jokken had geleerd, sprak het brutaal weg tegen; Altens, die zich de mogelijkheid van insluimeren onder zijn redeneeringen liever niet voorstelde - geloofde haar. Zij waren nog altijd goede maatjes, en de ambtenaar was en bleef bekoord van het meisje, dat zoo goed praten - of luisteren - kon. Dat de derde van het klaverblad, luitenant Kreisfeldt, niet ongevoelig kon blijven voor de roodwangige jongedame, zal niemand verwonderen, wanneer wij hier nog bijvoegen, dat hij kersversch van de academie kwam, zeer veel romans en gedichten had gelezen, en, hoewel hij het tegendeel beweerde, eigenlijk nog nooit andere dames had leeren kennen dan de vrij bejaarde tantes, bij wie hij de vacanties doorbracht.
vorige pagina | inhoud | vorige pagina