doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Aleid (ps. Beata van Helsdingen-Schoevers): 'Krasjes en Praatjes'.
In: Bataviaasch Nieuwsblad, 5 september 1914


De Kaboutermannetjes
De kinderen van een kennis kwamen er mee aan; ze zagen er uit, alsof ze zoo uit Elsa Beskow's Zweedsche kabouterboek waren weggeloopen. Het waren dan ook kleine Zweedjes, de kabouters! 2e kwamen uit bet land, waar de rivieren "Elfen" heeten, en waar de menschenvingers handige vlugge dwergjes zijn en zoo maar uit niets iets maken kunnen.
De kleine Zweedjes waren niets geweest dan resten wol van Grootmoeders stramienwerkjes. Ja, en die lagen daar nu toch maar zoo zielig zich te vervelen in de groote oude kamferkist — totdat in dat land van Andersens sprookjes een tooverstafje en een lichtstraaltje te zamen in de donkere geheimzinnige koffer gedrongen waren, en toen — één voor één kropen de kabouters er uit Niels en Ole en Karen, en toen Björn en Else en Ingeborg en Fritjof. . . .
Hun belletjes tinkelden en ze lachten, lachten... dat ze weer in de wijde gouden wereld kwamen, ze keken met hun kleine zwarte streep-oogjes nieuwsgierig naar de kindertjes, in wier blijde warme handjes ze lagen, en de mannetjes schudden hun witte baarden, en de vrouwtjes haar lange vlechten dansten op haar rug...
Welk kinderbartje popelt niet om ook zoo'n sprookjeskabouter uit de groote kamferkist? En 't is toch heelemaal geen heksenkunst, dat van dat tooverstafje en die zonnestraal.
Er zijn maar tien kleine vlugge feetjes bij noodig, tien knappe ijverige vingers... en Otemoe's wolletjes.
De kindertjes van een kennis kwamen er mee aan, en zij zetten me de heele kabouterkolonie voor me op tafel te defileeren... in rood en blauw en grijs en wit zaten zij schelms te grinneken op het groene laken van m'n schrijfbureau.
En toen heb ik Niels en Ingeborg opgepakt en goed bekeken, en den anderen ochtend vroeg beeft mijn kleine boy zijn staaldraadmatras haast doorgetrappeld van vreugde, want over de ijzertjes aan het voeteneinde keek Asger met z'n witte baardje in z'n blauwe pak en glimlachte "goeden morgen!" Zoo uit het kabouterboek gestapt.
En terwijl nu Asger voor me zit, schrijlings op het mahonieklokje, en zijn vrouwtje Viola met haar vioolblauwe rokje en de roode blouse tegen het vaasje staat — zal ik u vertellen, hoe ge u de verrukkelijke kabouterfamilie maken kunt — met Otemoe's wollekleurtjes en tien ferme vingers.
Geen al te dikke wol moet ge nemen, niet veel dikker dan bijv. onze stopwol.
Dan uit een briefkaart een stukje van 8 bij 10 c.M. geknipt en hierover met de kleur wol, die ge voor de kleeding van Vader kabouter gebruiken wilt, 80 maal over de lengte gewonden. Deze 80 draadjes worden boven te zaam gebonden en onder in twee maal 40 draden gedeeld en elk der beide strengetjes vastgebonden door een draad; in de lussen te stekken en de twee eindjes met een stevig knoopje te verzekeren. Nu gaat het kaartje er uit en ge hebt kabouters romp, waaraan reeds de twee beentjes.
3 Centimeter van onderen af begint men de strengetjes van 40 draden stijl naar beneden te omwinden met roode wol, heel gelijk, dat worden de kousjes 1 Onder even het draadje gehecht en van roode warme lak de schoentjes aan de uiteinden gekneed.
Klaar zijn beenen en voetjes.
Nu het hoofd. Anderhalve centimeter van boven begint men met roze wol te winden. De eerste twee of drie keeren haalt men stijf aan — de hals — verder windt men niet stijf naar boven toe, heel gelijk, hecht boven en steekt met behulp van een naald een recht vertikaal steekje midden op het gezicht, dat niet te strak wordt aangehaald, want de neus moet wat relief hebben, is het niet?
Met de zwarte wol en de naald nu de twee oogjes gemaakt en met roode het mondje.
Voor de armpjes nu het kaartje van zooeven, in de breedte overwonden met wol 25 keer, de beide eindjes van het strengetje vastgebonden, deze uiteinden een klein stukje omwoeld met roze wol — de handjes — en het geheele strengetje dwars door de romp, vlak onder het hoofd gehaald en met een klein steekje verzekerd.
Nu komt de haakpen er bij te pas en maakt een centuurtje van roode wollen kettingsteekjes, afgemaakt met 2 kralen.

Dat ceintuurtje gaat om bet middel.
Van een pluk watten dubbelgevouwen maakt ge nu de baard, de vouwkant wordt om het gezichtje gezet met wit garen. En op het hoofd witte wattenharen.
Een puntmuts moet hij op, natuurlijk van rood of bont, en een belletje aan het eens handje genaaid.... Zei ik 't niet? de wolletjes en tien handige vingers...
Nu het kaboutervrouwtje.
Dat is in eerste beginselen gelijk aan haar man. Alleen in plaats van centuur krijgt zij een rokje om het middel, dat ge maakt door 40 keer een afstekende kleur wol (rood bijvoorbeeld) in de breedte te winden om een kaartje van 15 bij 3 1/2 á 4 c.M. Met de haakpen haakt ge nu de onderrand met losse steken aan elkaar; 2 aan 2 de strengen in één losse steek gegrepen bijvoorbeeld.
Dit is de onderzoom van het rokje. Bovenaan door de lussen haalt ge een draad — het rokkebandje, — en kleedt uw vrouw kabouter in haar warm rokje, door met deze draad om het middel te binden.
Nu komen — ja, damestoiletten zijn altijd bewerkelijk! — de bretelles. Een smal gekleurd bandje, dat ge midden voor op de taille vastnaait.
Het bandje gaat nu over de rechterschouder naar achter, kruis over de rug naar onder de linkerarm, voor langs de rokband onder de rechterarm, weer kruis over den rug, over de linkerschouder en het eindje wordt weer midden voor in de taille vastgezet.
Als de juffrouw zoo ver is, kunnen we spreken van de laatste hand leggen, want nu komt haar coiffure. Van bruine of donkere wol.
Met een naald steken we eerst de in het midden gescheiden naar terzij over het voorhoofd liggende lokken, en later de hangende baren op den rug lange wollussen, die ge daarna doorknipt, en in twee lange tot op het middel reikende vlechten maakt, met een rood wol bandje vastgestrikt.
Op het hoofdje komt een klein plat mutsje van zijde, naar eigen fantasie versierd met zijden lusjes en steekjes.

Daar is vrouw Kabouter ook al.
En de kindertjes? Nu die zijn net als vader en moeder, alleen alles op de helft: de beginkaart is 5 bij 4 c. M., en het rokkaartje 8 bij 2 c.M. bijvoorbeeld. Overigens zijn de meisjes net als moeder, en de jongetjes gelijken vader als druppels water alleen zonder baard en met nog blonde of bruine wolharen, die tot op de schouders hangen.
Het is zulk een aanlokkelijk werkje, die toovenarij van die kabouter-familie uit de wollekist, dat ik u er allen zonder uitzondering reeds mee bezig zie! en als ge eenmaal aan den gang zijt, scheidt ge niet uit en toovert uitgebreide kabouter-kolonies voor uwe kinderen, uw vriendjes, uw neefjes en nichtjes...
En dan komen de huisjes. Het meubilair. De bedjes. O, van alles, de kinderen maken van alles om hun kabouterfamilie geriefelijk te huisvesten en het is niet zulk een gevaarte als een poppenwoning, en ook zijn de kaboutermannetjes zoo klein en zoo licht, dat ze geen rommel veroorzaken, zelfs al zetten ze me de heele familie op mijn schrijftafel. Een vergeten kabouterkind op tafel is lang niet zoo'n sta-in-de-weg als een pop of een beertje. Het ligt geduldig en onbemerkt onder de couranten of gluurt oolijk van achter langs de groene gemberpot onder de zilverdistels door.
En ik wensch uw kleine vriendjes bij voorbaat "prettig spelen"! mijn lezeressen!


inhoud | vorige pagina | volgende pagina