Aleid (ps. Beata van Helsdingen-Schoevers): 'Krasjes en Praatjes'. In: Bataviaasch Nieuwsblad, 7 februari 1914
De nieuwe Mouwen Fijn, gracieus, luchtig, smeeïg, vleiend... ik geloof niet, dat ik tot een precieze beschrijving kom, al zette ik deze reeks ook voort. De nieuwe mouwen... neen het is niet een vorm, die ik u geven ga. Ma foi, non! wéér is tegenwoordig een vorm voor? Waar regelen, waar men zich aan houdt? Ik vraag u, houden onze moderne componisten zich aan de regelen van de aloude harmonie en het contrapunt? Schilderen onze kleurkunstenaars volgens hetgeen groote voorgangers vaststelden? Wordt er ergens anders dan in de Comédie Francaise gehouden aan de tradities der tooneelspeelkunst? Wij laten ons immers op geen enkel gebied meer grondregels voorschrijven wij onderzoeken zelve, zien zelve, concludeeren zelve, doen niets meer op gezag. Wij leven in een tijdperk van rebellie, hartgrondige principiëele rebellie. "Waarom zóó, en niet anders?" is onze lijfspreuk geworden. Mouwen weet ge 't nog? dienden om menschelijke armen te bedekken. En er zijn wel tientallen van jaren voorbij gestreken, dat tante Betje, om "bij" te zijn met de mode, alleen telkens de mouwen aan haar zwartzijden trouwjapon had te veranderen. En als de grootste gebeurtenis uit tante Betje's leven had plaats gehad in den tijd van de mouwen van 1 meter 50 omvang, dan was dat nog heel voordeelig, want dan viel er allicht nog een lapje voor een mutsje of een reticule'tje af. Maar nu is dat alles niet meer van onzen tijd. De seizoenen, die nu voorbij huppelen, denken aan geen trouwjaponnen, en soms zelfs aan geen mouwen meer. Mouwen, die dienden om armen te bedekken het lag in de lijn van onzen tijd, dat hij met groote rond-open oogen als een speelsche nieuwsgierige cupido vroeg: waarom? En hij gooide alle zedige zwartzijden mouwen over het balkonhekje, en hij keek ze lachend na, hoe hier en daar een enkele ze nog krampachtig te grijpen poogde, en hoe weer anderen een booze grimas tegen hem trokken, en nog anderen zich afwendden maar hij lachte altijd maar zijn vroolijkste onschuldigste kinderlach- en hij vond het vanzelfsprekend, dat ten laatste toch iedereen deed, wat hij verkoos. De mouwen dienden dus niet langer om te bedekken. Ze zijn er nu voor de versiering, voor de volmaking der silhouet, voor de veraangenaming. Alleen maar daarvoor. En iedereen zocht zich een passende, een geliefkoosde, een bewonderde mouw uit, ze behoefde heel niet gelijk te zijn aan anders dergelijke versieringen. En ziedaar! Fijn, gracieus, luchtig... ik zeide het al. De kimonomouw is de baanbreekster geweest voor het beginsel, dat nu de mouwenmode beheerscht. Want één ding is volkomen interdit: de mouwen het air te geven van afzonderlijk ingezette stukken. Zij behooren uitvloeisels te zijn van het corsage, stof-aanhangsels, die over den arm op de meest ongezochte en ongedachte wijze worden aaneen-gedrapeerd en losgelaten. De kimonomouw is dan ook onovertrefbaar en onverdringbaar voor eenvoudige en daagsche kleeding-pongeuetie en batistblousetjes bijvoorbeeld. Hiernaast komt de korte kimonomouw met een aangezet onderstuk, dat halverwege den bovenarm schijnt voort te sprujten uit het bovendeel. Maar altijd zoo, dat den schijn van "aangezet" vermeden wordt, zelfs al bestaat hét onderdeel uit een andere stofsoort! Zonder een spoor van plooi of rimpel, in gelijken vorm groeit de ondermouw als een voortzetting uit het bovendeel. De aanzetting gelijkt een versiering, een biais of een band, of een rijtje parelen. Dan heeft men de lange mouw, eng en toch in draperie, die eenzijds van den pols openvalt over een luchte kant-volant. Ook deze mouw komt uit het corsage voort, en blijft geheel ononderbroken over heel haar lengte. Ook geliefd om haar mooie natuurlijke sierval zijn de lange rechte mouwen, die aan den pols met enkele fronsjes want de mouw is heel smal-gevangen zijn in een afboording van lint met een tulleruche. Heel lang zijn deze mouwen-abnormaal lang , wen ge zoo uw morgenkleed ziet hangen in de kast in levenlooze onberoerdheid. Maar de draagster geven zij "chic" en ronding van gebaar, en zachte lijnen. En dat is de charme van deze heel eenvoudige mouw. Het spreekt vanzelf, dat al deze mouwen zijn gemaakt van zachte, floue stoffen met een goede plooival, maar dat is de eisch, die men tegenwoordig aan alle stoffen stelt. Voor de meer gekleede costumes is er de fichuvorm, die laag over de armen vallend tegelijk de armbedekking vormt. Van tulle bijvoorbeeld; overplooid door gepailleteerde tulle, vallend tot kort boven den elleboog, saamgehouden midden op den boezem. Of de openvallende mouwen met een spang op den schouder tezamen genomen, bloot latend heel de ronding van den schouder en den bovenarm,* soms iets lager weer samen gespangd. Of ook: de armbedekking van paarlen in fichuvorm, paarlen in snoeren uitstralend van onder de midden-boezemsiering, vallend in steeds wijder rijen van even onder de schouder, over den opperarm, tot waar de armbuiging is. En de "manche mitaine", die als een doorzichtig foudraal, als een nevel, sluit om den blanken mooigelijnden arm van boven tot onder, waar om de smalle pols zij, charme van het onvoorziene! sluit met een rand bont! Maar deze nevelmouw heeft met al haar aansluiting en afvorming, één naad: die een voortzetting is van den corsage-zijnaad, onder aan dus. En in dien naad zit het geheim, de tooverkunst van de couturières... De mode heeft zich niet willen houden aan één soort sier, of zelfs maar aan wat eertijds in een bepaald tijdperk werd gedragen. Ook ontleende zij niet aan slechts een volk. Zij ging electrisch te werk is het niet juist passend in ons tijdsgewricht? zij nam van Japanners en Perzen en leende uit de tijden van alle Lodewijken en alle denkbare Napoleons. Zoo treffen wij dan nog: mouwen "a la juive" (wijde openvallende puntmouwen) empire pofmouwtjes heel klein en heel kort, pagode-mouwen, wijde Japansche mouwen, als vleugels, de kleinere, a l'á aile d'ange geheeten, de Louis XV mouwtjes met meerdere strookjes, omvangen door een coquet fluweel bandje met juweelen gesp. En de gratie van keizerin Êugénie's japonnen manifesteert zich naast de meest escotische vormen. De zeer gekleede robes, "du soir" is de vakterm, hebben geen mouwen. Of bijna onzichtbare. Van ragfijne stof een draperie, wier zijn men slechts onderkent door het afzettende randje pareltjes. Of een andere "soupcon" van een mouw, die alles eerder doet dan dekken, die alleen raffineert het bekoorlijke lijnenspel. De gedecolleteerde robe heeft ook vaak het lichtrose tulle mouwtje van tien of vijftien centimeters breedte, dat het air heeft van te hangen aan een bretelle van zwarte tulle afgezet met skunks, hermelijn zibeline, of aan een sier van Chantilly, die langs de ronding van den schouder zich naar achter voortzet. Handschoenen en armringen zijn in blakende gunst door dit gemis aan mouwen. Handschoenen, zóó lang, dat zij zelfs de kortst denkbare mouw ontmoetend nog in rimpels rond den arm zich vleien. Armbanden smal en soupel, parelen op platina draad, gourmettes van goud of platina met edele steenen als geplaveid, of met doorschijnende emails. Ringen van git en van venetiaansch geslepen glas, eenvoudige achttiende eeuwsche smuk van lint of tulle door metalen barette-- geregent en daarnevens, altijd, de portebonheur, de gladde gouden cirkel, zonder eenig ornament ziedaar de meestgedragen armversieringen.
Een moderne Echarpe De lichte écharpes zijn erg in den smaak. Ze staan ook aardig en jeugdig en geven de draagsters bevalligheid. En practisch zijn ze, ook zelfs in Indië, voor koele avonden. Ik zal er u daarom een te maken beschrijven, die heel effectvol is, en weinig moeite vraagt. Want dit is een hoofdvereischte voor iets eigen-te-maken: weinig moeite. Leeken in de kleeding-kunst moesten zich nooit wagen aan ingewikkelde of technische zware werken, de resultaten zijn toch altijd maar povertjes in spijt van alle vriendelijk geschonken bewondering! Nu dan. De écharpe is van witte grondstof, wit geribd velvet, witte zijde ook wel. Men kiest breede stof: 80 cm., en neemt daarvan vijf meter, die men dubbel legt. verkeerde zijden op elkaar, zoodat er een écharpe van 250 cm. lengte en 80 cm. breedte ontstaat. Men kan tusschen deze twee lagen al of met voering brengen, maar altijd van heel soupele stof. Nu maakt men een 10 cm. breede niche van zwart, velvet of zijde, in den tint tète de nègre, en zet die langs één der lengtezijden van de écharpe. Dat wordt de onderzijde. In de bovenzijde worden, in het midden eenige breede platte plooien gelegd om den mantelvorm erin te krijgen. Dan ook langs deze zijde de ruche van zwart, terwijl de saamgenomen plooien in den nek worden bedekt met een enormen zwarten strik. Gij ziet: het is vrij eenvoudig. En de resultaten zijn boven verwachting. Alleen: goede grondstoffen nemen. Klungels leveren nooit iets goeds!
inhoud | vorige pagina | volgende pagina