doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Marie C. van Zeggelen: Aan de kruiswegen
Amsterdam: J.M. Meulenhoff, 1922
Meulenhoff's kleine boeken van grote schrijvers)


[134:]

JAVA-TEMPEL.

Tusschen de heuvelen, die golven in het land van Midden-Java, waar grillig het Menoreh-gebergte haar toppen opsteekt, ligt als een heuvel zelf, goud door de zon beglansd, de Boroboedoer. Zij is de tempel, die als een klok de asch van Boeddha dekt, die langs zijn muren en terrassen het heilige verhaal der Ramayana in zijnen steen bewaart.
Van lava werd zij opgebouwd. Door vromen en geloovigen uit Hindoetijd voltrokken, door kunstenaars tot een gebed gewijd, een tempel was zij voor den pelgrim die van verre kwam en rust zocht voor zijn ziel, want deze heuvel, stad van gangen, nissen, koepels, naalden, klokken, van rijk versierde muren, stille

[135:]

beelden, zij kringt en kringt al hooger in ronden ommegang op voetstuk van een anderen vorm, die zes en dertig hoeken heeft, en deze ommegangen doorschreed de pelgrim alle. De laagste dicht bij de aarde gaf hem de vrome beelden van de offering van bloemen die men heilig noemt, dan gaande langs de Boeddhabeelden, beschaduwd door de nissen waar zij stil verzonken rusten, de beenen vroom gekruist, de handen geheven, beklimt hij d'eerste trap, die in een poort haar opgang heeft. Daar boven rijst de Makarakop, een grijnzend masker met gesperde oogen en open bek, waaruit de lotosknoppen vallen en aan zijn zijde is 't als glijden naar omlaag de naga, slangen wier koppen aan den voet der poort gelijken op de muilen van den olifant, het heilig dier dat wijsheid brengt. En als de trappen hij beklommen had, zag daar de pelgrim heel het leven in beeld gebracht van Boeddha den koningszoon, die in

[136:]

een lusthof eens geboren, zijn jeugd in weelde leefde en dan, door levens treurnis tot zelfinkeer gebracht, tot kluizenaar werd. Sakya moeni later de verlichte was de groote denker tot de menschheid weergekeerd.
Daar waar de ommegang tot cirkel wordt, verheffen zich de beelden, grooter dan de menschen, de stille grijze beelden in diep hooge nissen. Gezeten zijn zij op het lotoskussen, die, naar het Oosten met de linkerhand geopend in den schoot, de rechter met den rug naar buiten op de knie, zij roepen d'aarde tot getuigen van hun innerlijke rust; die naar het Zuiden 't gelaat gekeerd, met de rechterhand geopend is de zegenbrengende, en naar het Westen waar de zon des avonds zinkt daar liggen beide handen op elkaar geopend, de duimen met den top elkander rakend.
Dan waar de Boeddha zich ten noorden wendt, heeft hij de rechterhand geheven, doch rustend op den voet. Hij is vrij

[137:]

van alle vrees. "Abhoya". Wanneer de pelgrim die allen nu voorbij gegaan was, en ook den ommegang gevolgd had, waar de gelukzalige Boeddha heerscht, het beeld dat met geheven handen door duim en wijsvinger een ring vormt, het beeld dat boven alle sferen is en daarom in een klok rust, stoepa weer genaamd, een klok die open is door openingen daarin aangebracht die ruiten zijn, dan nadert eindelijk hij de hoogste trap die hem naar 't hoogste voert, de groote Boeddha, maar onzichtbaar door groote stoepa; hij is de Leuara de machtige, volmaakte, en daarom ongeziene door de wereld, maar de pelgrim weet dat zijn aangezicht gekeerd is naar het Oosten, vanwaar het licht komt, en dat zijn handen zijn de aarde tot getuigen roepend.
Als hier de pelgrim rust, den weg afziet dien hij gegaan is langs cirkelweg en hoekendoolhof, langs moeilijk trap gewelf, waar de Makara's grijnzen

[138:]

naar den armen kleinen mensch, dan richt hij het hoofd op en de wereld ligt aan zijn voet, de heuvelen en de lucht, de verre hooge bergen die uit de nevelen stijgen van den morgen.
Zoo is de Boroboedoer voor ieder die langs zijne ommegangen stijgt een wijdingstempel. Zij is de groote schat die Java bergt, het woord dat van verlossing spreekt en rust, bewaard uit Hindoetijd, en deze rust van hemel is te veroveren alleen door Bhoemisparça, de aarde tot getuigen roepend, de rust van hemel en aarde beide.
Des avonds als de zon zinkt, wordt de Boroboedoer een gouden stad, de beelden in hun nissen en hun klokken aan den Westkant vangen 't laatste licht.
En 's nachts als maneschijn door de ommegangen licht, is zij een blanke sprook, een wonderstad. . .
In vroegen morgen is zij 't schoonst, dan stijgt zij uit de dampen van den ochtend gelijk de bergen rond haar, en dan vuurt

[139:]

de zon haar schallend koper in de diepe nissen en doet de schaduwen verglijden in een blauwen gloed, dan laait het Oosten om en in den tempel met zijn heilig vuur, en steekt de lichten aan in zijne nissen, aan zijn naalden, koepels en geheven stoepas, als riep het heel de moede menschheid naar de heuvelenreeks van Midden-Java, die de schat bewaart.


inhoud | vorige pagina | volgende pagina