M.C. Frank: Leonore's huwelijk. Nederlandsch-Indisch verhaal Leiden: D. Noothoven van Goor, 1879
[176:]
Acht lange en bange dagen zijn verstreken, en nog is Leonore in 't hótel wachtende op haar man, dien Georg Günther heilig beloofd heeft terug te brengen. Uit Berlijn heeft zij eerst een telegram, daarna een brief ontvangen van haren vriend; beide bevatten 't zelfde bericht: "hij is reeds vertrokken, doch ik volg hem op de voet." luidt het éene; de andere geeft uitvoeriger verslag van de ontdekkingsreis, en de verzekering, dat de gezochte hem niet ontgaan kan; doch hij schijnt allerlei zijsprongen te maken op zijn reis, en daarom duurt het zoo lang. Doch moed gehouden; het kan niet lang meer duren of hij vindt Gérard, en dan brengt hij hem "grande vitesse" bij haar, al moet hij per extra-trein reizen, en dan zal alles goed worden, dan kunnen ze opnieuw gelukkig zijn... ." Zóo schrijft de goede, ruwe George; hoopvol en bemoedigend, zoo opgeruimd mogelijk en in zijn goedhartigen ijver om haar troost en geduld te geven, spreekt hij tot haar, als tot een bedroefd kind. Leonore glimlacht, terwijl tranen uit haar oogen vloeien; zij leest en herleest dien brief en beelden van teruggevonden geluk en vrede komen op voor haar geest: indien 't eens waar
[177:]
werd; indien wij, hereenigd, 't verleden begraven, - gelukkig leven konden!" En zij vouwt de handen, slaat de oogen op naar den blauwen hemel en zendt een innige bede naar omhoog, doch dán, dan daalt daar hoopvolle blik neer en beschouwt de vermagerde, doorschijnende handen, en zij zucht: "de handen eener doode. Neen, ik wil niet van geluk droomen; schenk mij de macht om hem te overtuigen, dat ik, onwetend misdeed, dat ik, misleid, hem beleedigde, en dan, laat mij gaan in vrede. O God! laat ons dán eerst scheiden!"
inhoud | vorige pagina | volgende pagina