doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Nji Sri: Een liefde in de binnenlanden
Amsterdam: H.J.W. Becht, 1903


[138:]

't Scheen ook, alsof hare veerkracht langzaam verdween; alles vatte ze even zwaar op.
Na afloop der muziekles zat ze soms roerloos, somber voor zich uit starende voor de piano, de ellebogen onder 't hoofd, en verdiepte zich in twijfel, of hare moeite ooit zou beloond worden, of ze die jonge Barbaarsche wel ooit hare Westersche denkbeelden en idealen zou kunnen inprenten.
Met geweld rukte ze zich los, sloeg haar muziekboek op en zwaar en luguber klonk de Beethoven'sche sonate Pathétique door de avondstilte, zacht en droevig stierven de laatste accoorden weg als een klagende doodenzang.
Voor 't eerst na lange rust werd de Bajadere met een zucht weer voor den dag gehaald, doch het slanke meisjesfiguur vorderde weinig. Het extra blad, waarop eene mislukte lijn opnieuw werd beoefend, was, zonder dat zij 't wilde of wist, binnen kort met allerlei fantastische figuren bedekt: een aapje op de achterhanden staande, met nieuwsgierig voorgebogen hal, een sluimerend kindje, dan was 't een mannenkop met stout profiel, de spottende mond half verscholen achter den korten puntbaard.
Met hoogrood gelaat hield ze de los heengeworpen schetsen op een afstand omhoog, om ze met wijdgeopende stralende oogen te bekijken. Daar klonken voetstappen door den tuin. Snel frommelde ze het blad tot een bal en wierp het onder de tafel, als iemand die op heeterdaad op een gemeenen streek is betrapt.
Ze stond op en keek naar buiten.

[139:]

De kontroleur en zijn vrouw, beiden in deftige avondkleeding, met handschoenen aan!
"Goeden avond!" riep Lien. "We komen eens vragen of je mee gaat een visite maken, ginds." Ze wees met de oogen naar den overkant.
Marcella lachte.
"Bij den Assistent! Dat zou nu mijn laatste gedachte zijn. "
"Je weet toch, dat hij logés heeft?"
"Ja, van morgen zag ik menschen in den tuin, een heer en eene dame, meen ik."
"Juist, gisterenavond zijn ze gekomen."
"Neem toch plaats!" Marcella schoof een paar wipstoelen bij.
"Dankje, we zijn een kwartiertje vroeger van huis gegaan met 't idee, dat je nog even tijd had, je te kleeden. Ga je nu heusch niet mee? 't Is de Resident van Cheribon met zijn vrouw. 't Zijn nog oude vrienden van den Assistent. Hij kwam als kontroleur veel bij de familie Lafontaine aan huis. Mevrouw is hier voor herstel van gezondheid. Onlangs bij de feesten werd de zaak al beklonken. De Resident zou metéén verlof vragen, want 't is nog eene vrij jonge vrouw. Die kon bij zoo'n onbestorven weduwnaar toch niet alleen gaan logeeren. Toe ga nu mee!"
"Ja, ik zou 't maar doen," zei de kontroleur. "U kunt nooit weten, hoe zulke lui u hier in Indië nog eens van nut kunnen zijn

[140:]

Marcella schudde lachende het hoofd.
"'t Moeten toch charmante menscchen zijn," pleitte Lien. "Mevrouw is zeer muzikaal. Herinner je je niet, die mooie blondine op 't laatste bal, met dat prachtige kleed van vieux rose pluche, nog al laag gedecolleteerd? En bij den watertocht droeg ze zoo'n vreemd pompadour kostuum van gebloemde foulard zijde en een rooden Rembrandthoed met zwarte struisveeren. "
"O, ja! Ik ben aan haar voorgesteld, ze zat tegenover mij bij 't souper."
"Dus je bent niet over te halen?"
"'t Spijt me inderdaad! Doch wel bedankt voor de attentie!"
De kontroleur en zijne vrouw stonden op.
Marcella vergezelde hen tot aan den voet der trap.
"Kijk eens!" riep Lien. "vVat eene schitterende verlichting! Daar rijdt de familie van de Kaboepatèn ook juist door de poort. Hm! In hun galawagen! Hoe vindt je, dat ik er uit zie, Marcella? Dat is nog mijn crême'tje van den watertocht!"
"Je ziet er keurig uit."
"Ja, wat ik zeggen wilde. . . ."
"Kom je nu eindelijk, Lien?" vermaande de kontroleur.
"Als mijn vrouw eenmaal op haar praatstoel zit, dan kunnen wij ons gemak wel nemen."
Marcella lachte beiden toe. Nog even bleef ze staan, tot het echtpaar in de duisternis verdwenen was, dan keerde ze naar haar plaats terug, raapte het ver-

[141:]

kreukte papier op en scheurde het in kleine snippers.
Daarna bleef ze wippende achterover zitten, den blik opgeheven naar den nachtelijken hemel, waar millioenen sterren flikkerden.

"'t Was jammer, dat je er gister avond niet was!" zei de kontroleursvrouw op hare ochtendwandeling even aanwippende. "'t Was er in-gezellig! Mevrouw Lafontaine had zoo graag nader kennis met je gemaakt. Ze hield zooveel van muziek, zei ze. 't Was jammer dat mijnheer Taets geen piano had! Ik geloof, dat we hier nog wat rameh-rameh te wachten hebben, want Mevrouw vond 't erg stil op Soekawana. Ik wou dat je eens hoorde, hoe de Assistent met haar om springt. Niets eerbiedig tegen een Residentsche! Ik weet, dat ik mij meer zal doen gelden, als mijn man eens Toean besar is. Ofschoon, ik moet bekennen, tegenover een man als Taets moet men voortdurend op z'n qui vive zijn. Ik gevoel me nooit op mijn gemak met hem. 't Is toch geen zonde als men van een gezellig praatje houdt, een nieuwtje of zoo. Ik zat Mevrouw Lafontaine 't een en ander over Soekawana te vertellen. Een tijdlang zit hij er bij en doet, alsof hij niets hoort en ineen werpt hij een enkel woord er tusschen, of hij kijkt je even aan, je weet wel, met zoo'n ironischen blik, dat je heele pleizier weg is. En op 't bureau is 't tegenwoordig ook een saaie

[142:]

boel! Niemand mag een woord spreken den heelen ochtend. Allen zijn in doodsangst, als hij opkijkt. Nooit is er zoo'n dienstklopper .... Doch als men van den duivel spreekt. . . . Ik maak mij uit de voeten! Adieu!"
Marcella stond nog aan den ingang, een tak van pas afgesneden Malmaison-rozen in de hand, toen de zwaar belasterde recht op haar afkwam.
"Mag ik u een oogenblik lastig vallen?"
Met een koele buiging wees ze naar de voorgallerij.
Het was nauwelijks een kwartiertje nog voor 't begin der lessen;achter de neergelaten lajars stond de tafel met boeken en schrijfgereedschappen klaar. De kaart van Java was met spelden aan de lajar bevestigd.
Zij wees op een stoel.
"Ik kom met een verzoek!" zoo begon hij. "Zou u mij de piano voor een maand willen afstaan? Mijne logée, mevrouw Lafontaine, zal zich op 't stille Soekawana allicht gaan vervelen en wat muziek zou eene geschikte afleiding voor haar zijn. Ze had u zelf om deze gunst willen vragen. Daarom verzocht ik den kontroleur gisteren, u tot eene visite over te halen, doch u hadt er geen zin in, hoorde ik."
"U weet, de piano is mijn eigendon niet. Als de Adhipati 't goed vindt .... " antwoordde zij, slechts op zijne eerste vraag achtslaande.
"Die heeft zijn toestemming al gegeven!"
"Zoo? Zonder mij te kennen? Nu, dan was uw bezoek ook overbodig!"

[143:]

"Eene beleefdheid, eene formaliteit, als u wilt! En mocht u eene lange interruptie van 't muziekonderwijs ongewenscht achten, dan zal 't mij eene eer zijn, als u de lessen ongehinderd ten mijnent komt voortzetten. "
Nog voordat zij tijd vond, om zijn aanbod met eene besliste weigering te beantwoorden, was hij opgestaan.
Op de trap ontmoette hij Dengkil, met haar klein gevolg. Het prinsesje werd met een achteloozen hoofdknik begroet. Haasig liep hij regelrecht naar 't naburige kantoor, want juist klonken acht slagen van de gardoe.
Het kostte Marcella moeite, om zich over haar ontstemming heen te zetten. In hare ondergeschikte betrekking was zij tot dusver steeds de gezaghebbende geweest. Ze had er eene eer in gesteld, hare plichten hoog te houden, nooit terwille harer afkomst ontzien te worden.
Het krenkte haar, dat de Regent zoo laf gehandeld had. En terwille van Dengkil speet het haar ook, dat die autocraat voetstoot zijn zin had gekregen, want hare kleine vorderingen zouden door die lange pauze grootendeels weer verloren gaan.
Nog denzelfden ochtend werd de piano weggehaald.
Tegen den avond had Marcella zich gebaad en gekleed en zat slecht gehumeerd in hare voorgallerij. De kentering met haar wispelturig weer noodzaakte haar den laatsten tijd vaak, van het dagelijksch rijtoertje afstand te doen. Ook heden trokken zich pikzwarte wolken samen boven het koepeldak der missigit.

[144:]

Eene sombere stemming lag loodzwaar op haar gemoed.
Daar rolde een lichte Mylord over de alloon-alloon en hield voor hare woning stil.
Een deftige Inlander sprong van de achterplank en snelde vooruit, om het bezoek aan te kondigen.
Na eene wijle stapte de Rhadenajoe uit.
De visite begon met wederzijdsche informaties naar de gezondheid. De bezoekster scheen er veel belang in te stellen, of de berichten van den HoogEd. Gestrengen Heer De Bogaerde gunstig luidden, of Dengkil'svorderingen tevredenstellend waren.
Eindelijk kwam de Rhadenajoe op haar eigenlijke doel los.
"Djangen ambil mara!" [Neem 't niet kwalijk.] zoo begon ze. "Of njonja besar de piano een poosje mocht leenen? Ze had er gisteren zoo op aangedrongen, Kandjeng toean Assiten had er ook om verzocht. Doch als zij er tegen op zag, Dengkil aan de overzijde les te geven, dan zou de Adipati eene nieuwe piano bestellen."
Marcella was verzoend. Neen, dàt hoefde niet! Alles zou wel geschikt worden. Of de Rhadenajoe Dengkil over een half uur wilde zenden. De pianoles zou van avond nog doorgaan. Dadelijk zou zij een boodschap naar den Assistent zenden, of er soms belet was.
Toen Marcella tegen halfzeven voor 't eerst de trap van het welbekende huis overschreed, kwam haar alles

[145:]

zoo wondervreemd en betooverend voor. Doch, voordat zij tijd vond, hare oogen te laten ronddwalen, langs de met blanke beelden en vreemde wapens bedekte muren, kwam de huisheer haar door de zware portière van vieil or brocaat te gemoet en leidde haar naar de ruime pendopo, waar de piano stond. Dengkil volgde bedeesd.
Op 't eerste oogenblik voelde de gouvernante eene zekere beklemming, doch spoedig had zij hare trotsche vrijmoedigheid herwonnen. Om alles wilde ze den schijn vermijden, al of ze hem ontvluchtte. Al was die dame hier niet gelogeerd, toch zou ze gekomen zijn, als de omstandigheden het noodzakelijk maakten. Zijn huis was haar middel tot het doel, verder niets.
Dengkil begon met eene gamma, eene vingeroefening, dat ging wondersnel. Dan volgde eene eenvoudige melodie. De quatre-main, een Schotsch volk liedje, met een paar gemakkelijke variaties, had de kleine nooit zoo goed gespeeld.
Marcella was tevreden. Juist legde ze hare hand op het donkere kopje en keerde het verlegen lachende gezicht met waardeerend hoofdknikken naar zich toe, toen eene blonde, in ruischende lila zijde gekleede dame onder de portier verscheen.
"O, freule De Bogaerde! ' Ze kwam vlug op haar toe.
"'t Spijt mij, dat u om mijnentwil zoo'n soesah hebt! Ik ben erg in mijn schik over de piano! Doch 't was volstrekt mijne bedoeling niet, om zoo indiscreet te

[146:]

zijn. Taets heeft alles zoo bedisseld! Wat speelt uwe leerlinge al aardig! Ja 't is verwonderlijk, hoe lenig de vingers van die Inlandsche kinderen zijn."
Aan de achtertrap hurkte een bediende met het bericht, dat de wagen van den dipati vóór was, om Rhaden Dengkil te halen.
"Neem 't mij niet kwalijk Mevrouw, als ik meteen van deze gelegenheid profiteer, om naar huis' te gaan. Ik geloof dat het regent!"
"Zeg Toean Adipati, dat ik voortaan mijn eigen rijtuig ter beschikking zal houden voor Nona besar en Rhaden Dengkil," zoo klonk de stem van den Assistent buiten voor den ingang der pendàpà, en meteen klom hij met een stapel dienstbrieven in de hand de trap op.
"'t Zou al te veel gevergd zijn" zoo wendde hij zich tot zijne logée, "als wij, na de piano geleend te hebben, den man ook nog noodzaakten, zijn rijtuig te zenden."
"Och," lachte zij, "die lui zijn nu eenmaal terwille van ons op de wereld!"
Hij fronste de wenkbrauwen. Marcella werd rood, want hare leerlinge moest alles begrepen hebben.
"Ik denk er anders over, mevrouw!" zei hij. "Wie zoo weinig mogelijk diensten van anderen aanneemt, heeft de grootste macht over hen."
Marcella wilde afscheid nemen.
"U blijft toch nog?" zoo wendde mevrouw Lafontaine zich tot MarcelIa. "U bent mij nog een visite schuldig.
Neen, u mag niet dadelijk heengaan! Niet waar, Taets,

[147:]

freule De Bogaerde is mij nog eene visite schuldig?"
"Iedereen is daarin vrij, meen ik!"
Dat klonk niet zeer aanmoedigend. Marcella bleef.
Eerst werd Dengkil veilig in haar rijtuig gebracht, dat onder het afdak stond te wachten, De kleine hofdame, een paar jaar ouder dan Dengkil zelf, had eene flanellen kabaya meegebracht.
"Madjoe!" [Vooruit!]
Buiten kletterde de regen.
"Zoo!" zei de Residentsvrouw opgewekt. "Nu gaan we naar voren! Ik ben blij, dat u over te halen was! Ik verlangde er zoo naar, nader kennis met u te maken. Onlangs, met de inwijdingsfeesten kon ik u geen oogenblik machtig worden!"
"Doet, alsof u thuis was, Mevrouw!" zoo wendde Taets zich tot zijne logée. "Ik moet mij helaas van uw aangenaam gezelschap dispenseeren. Ik heb nog een massa te doen. Tot straks dus!"
Het was acht uur, eer men er op bedacht was. De Resident had zich eenige oogenblikken later ook bij de dames gevoegd. Het was een aangenaam causeur, een echt gentleman, doch veel ouder dan zijne vrouw. Hij vertelde, dat hij Marcella's moeder nog had gekend. Hij was juist al jong ambtenaar ter beschikking uitgekomen, toen de jonge mevrouw De Bogaerde op Batavia haar entrée in de wereld deed. Nooit hadden

[148:]

de lui zooiets gezien! Ze overstraalde allen, als ze een zaal binnentrad.
"U lijkt sprekend op haar!" zoo eindigde hij zijne lofrede.
Haast onhoorbaar door het geplas van den regen, vermengd met het gedreun der donderslagen, klonk als in wijde verte het gebons op het houtblok.
Marcella stond op.
"Wat ?" riep mevrouw Lafontaine. "Wilt u in dit weer vertrekken? Kijk, de heele tuin staat blank!"
"Die paar stappen! En aan mijn toilet valt niets te bederven.... "
De Assistent kwam van achteren.
"Verbeeld je, Taets, de freule wil vertrekken door dit hondeweer!"
"Als u er op staat.... Doch dan laat ik aanspannen!"
"Dat nooit! Alles zou bederven onder dien korten rit!"
"Nu dan moet u geduld hebben! Ik heb den toekan sepen al gelast, een couvert voor u te leggen. Zullen wij dan aan tafel gaan?"
Hij presenteerde mevrouw Lafontaine den arm, de Resident volgde met Marcella.
In de achtergallerij lachte eene smaakvol gedekte tafel, door eene helle lichtkroon bestraald, het gezelschap toe.
De celibatair kon vrijelijk hooge gasten ontvangen.
Het was een uitmuntend maal, de bedienden waren

[149:]

voorbeeldig gedresseerd, alles liep kalm, in volmaakte orde af. Tot 't laatst heerschte er eene prettige stemming aan tafel, ondanks den weinig spraakzamen gastheer.
Het echtpaar hield hoofdzakelijk de conversatie gaande.
Mevrouw ietwat gemaakt, opgewonden, hield niet op, haar buurman door scherts en plagerijen te amuseeren.
Hij bleef gereserveerd. Van tijd tot tijd wierp hij een sarcastisch woord er tusschen, doch voor zijne gasten was hij de oplettendheid zelve.
"Wilt u de koffie vóór hebben, Mevrouw!" vroeg hij na afloop van 't dessert. "Wij blijven nog een poosje napraten bij onze sigaar."
"Je moest mij een pleizier doen, Marcella!" zei mevrouw Lafontaine, "Je moest elken dag een half uurtje quatre-mains met me spelen!"
Ze had onder 't heengaan vertrouwelijk haar arm om Marcella's middel gelegd.
"Dat zou ik gaarne willen, als de piano bij mij aan huis stond. Doch nu ..... "
"Och wat! Ik vind u wel wat te stijf. Nu begin ik toch te gelooven, dat Taets gelijk heeft. Hij zegt, dat u bang voor hem bent!"
Marcella' oogen schoten vuur.
"Heeft hij dat gezegd? Wat een verbeelding! Ik zal hem 't tegendeel bewijzen! Ik zal komen. Maar u weet, den heelen dag ben ik bezet tot Dengkil's pianoles is afgeloopen."
"Laten we dan afspreken, van negen tot tien!"

[150:]

"Goed!"
"Is 't niet te veel van u gevergd? Klokslag tien moet ik naar bed, dat heeft de dokter mij voorgeschreven en Taets staat er onverbiddelijk op, dat ik mij stipt aan dien raad houd. Ik ben hier namelijk tot herstel van gezondheid. Dat zou je niet zeggen, wel? En toch sukkelde ik den laatsten tijd op Cheribon zoo met mijn zenuwen. Ik leed aan slapeloosheid en hier in de koelte ben ik zoo gezond als een visch. Mijn man gaat hier ook vroeg naar bed. Taets zit tot laat in den nacht nog te werken. Ik geloof, hij is blij, dat hij ons vroeg kwijt is! Ik babbel hem te veel! 't Is een autokraat van belang! Doch een ideaal gastheer!" voegde ze er vergoelijkend bij.
Even voor tienen kwamen de heeren naar voren.
"De regen heeft geheel opgehouden!" zei Marcella.
"Ik geloof, dat het laat i sgeworden."
De Assistent keek op zijn horloge.
"Vijf minuten voor tien! Wacht ik zal den wagen laten inspannen!"
"Dat eindje!" weerde MarcelIa af.
"De weg is toch vochtig, en 't is hoofdzakelijk voor de paarden. Ze moeten noodig afstappen. Ik zal u thuisbrengen en rijd metéén een eindje om."
"Dan ga ik mee," riep mevrouw Lafontaine opspringende.
"U blijft thuis, mevrouw! t I zóó tien uur! U kent het consigne!"


inhoud | vorige pagina | volgende pagina