Nji Sri: Een liefde in de binnenlanden Amsterdam: H.J.W. Becht, 1903
[151:]
Ze nam pruilend weer plaats, terwijl hij bedaard naar achteren ging, om zijne bevelen tot aanspannen te geven. Eenigen tijd later reed de Mylord met de Batakkers voor. Marcella nam afscheid. Taets wenschte zijne logés tegelijk goedennacht. Hij hielp haar bij 't instappen, dan fluisterde hij den koetsier nog haastig eenige woorden toe. Deze boog zich hoog op den bok, tot zijn gebieder neer, en knikte. Dan rolde de wagen den tuin door, langs de rechter zijde der alloon-alloon, doch zonder voor de tuinwoning stil te houd n. "Halt! Wj zijn 't huis al gepasseerd!" riep Marcella lachende. "De koetsier schijnt te droomen!" Doch de Assistent bleef bedaard zitten en de koetsier reed het heele vierkant om en sloeg dan met eene wijde bocht den grooten weg van Tjiperak in. "Eureun!" [Houd stil] riep Marcella opspringende. Taets legde zijne koele hand op haar schouder. "Ga even zitten. Die man handelt volgens mijne orders!" "Dat is toch àl te .... " "Bedaar, Marcella! Ik heb met je te spreken! Al lang heb ik een gelegenheid afgewacht, om je te zeggen, wat mij op 't hart ligt. Vertrouw mij! Als je er op staat, laat ik dadelijk omkeeren. Wil je mij aanhooren?"
[152:]
Ze knikte toestemmend. Met kloppend hart, vol angstige verwachting en toch met een jubelend geluksgevoel in 't hart keek ze in haar schoot. Het was een heerlijke tropennacht, haast al te koel na dien onweerstorm. De hemel was rein, met duizende tintelende sterren bezaaid, de wassende maan dreef in 't hooge luchtruim en hulde alles rondom in een wazig schemerlicht. "Hier is een chale!" zei hij, een zacht weefsel om, hare schouders leggende. "'t Is frisch van avond!" "Ziezoo!" vervolgde hij, terwijl hij vlug tegenover haar ging zitten en den elleboog op zijn knieën geleund, zich diep tot haar neerboog. "Je begreep toch, dat ik met je weigering een tijd geleden geen genoegen zou nemen. Het moest eerstdaags tot eene uitspraak tusschen ons komen, ondanks je afwerende koelheid. Van 't eerste oogenblik, dat ik daar gind op den bergweg van Goenoeng Sètan je mooie, trotsche gestalte zag, wist ik, dat wij beiden twee menschen van 't zelfde slag waren." "Zoo!" stoof ze op. "Ja, Marcella ! En 't zelfde heb je ook gevoeld." "Neen! ik niet! Dat is verbeelding!" Glimlachende keek hij in haar verontwaardigd gezicht. "En toch is 't zoo, al zou je 't hondermaal willen ontkennen. Wij behooren bij elkaar, Marcella!" "En wat is uw bedoeling?" vroeg ze fier zijn blik trotseerende.
[153:]
"Moet ik je dat nog zeggen? Een meisje van een verheven levensopvatting, onafhankelijk van karakter, hooguitblinkende boven allen, zooals Marcella de Bogaerde, nadert men niet met eene laffe liefdesverklaring. Dat verwachtte je ook niet van mij, ander zou je hemel en aarde bewogen hebben, om terug te keeren. Ook zou eene jonge dame uit den fatsoenlijken stand die volgens ouderwetsche degelijke begrippen er naar streeft, eenmaal vrouwen moeder te worden, mijn voorstel bevreesd van de hand wijzen .... Je weet, ik ben getrouwd, Marcella. 't Was eene dwaling. Mijn vrouw is niet kwaad, we hebben nooit twist gehad, doch ze verveelde mij. Den heelen dag dat onbeduidend gebabbel te moeten aanhooren, altijd gereed te staan, om geliefkoosd te worden, als men overkropt is met geestelijken arbeid en dan die drukte om een hoedje, om een geschil met de meid, ik werd er zenuwachtig, korzelig van. Kort en goed, ik maakte er een eind aan en ondanks haar tegenstribbelen, zette ik 't door, dat ze in Holland bleef. En nu schijnt ze zich in haar lot te schikken." Marcella bleef somber voor zich uitstaren. "U oordeelt hard," wierp ze eindelijk tegen. "U schijnt weinig geduld te hebben!" "Geduld ? Neen, dat bezit ik hoegenaamd niet! Een mensch wordt er mee geboren, is 't niet? En waarvoor dient zoo'n leven naast elkaar, zonder eenige sympathie? Beter flink ineens den knoop doorgehakt!"
[154:]
"Je begrijpt, Marcella," ging hij na een korte pauze voort, "dat er eene vriendschap bestaat, die een man ons niet geven kan. 't Is vriendschap en liefde tegelijk! Mij zweeft een heerlijk, zalig, en tegelijk bovenzinlijk verbond voor oogen, dat niets gemeen heeft met de alledaagsche begrippen, die de wereld nu eenmaal aan den omgang tusschen man en vrouw hecht. Ik weet, dat je besloten bent, om niet te trouwen. Daarom sta je boven je geslachtsgenooten, die hunne heele jeugd op niets anders bedacht zijn, dan om eene wettige gemeenschap te verlangen, en later opgaan in de zorgen voor huishouding en kinderen. Hun vrouwzijn is levensdoel. En bereiken ze dit doel niet, dan is hun geluk verloren. En jij, die de mannen aan je voeten ziet liggen, versmaadt het huwelijk! Jij streeft naar hoogere idealen! Ik heb dien armen duivel, Van der Goes beklaagd, toen hij mij zijn leed toevertrouwde, en toch juichte ik over je weigering. Want in 't tegenovergestelde geval zou je voor mij verloren zijn geweest!" "Waarom?" vroeg MarcelIa. "Ge zegt, dat ons verbond niets met het alledaagsche gemeen heeft!" "Geen enkele band mag je aan een ander kluisteren. Mij moet je alleen toebehooren!" "Nooit!" riep ze uit na wanhopigen zielestrijd. "Ik wil vrij blijven!" Hij lachte. "Maak je niet ongerust, kind. Wij zijn beiden vrij! Elk oogenblik kun je den band verbreken, die ons
[155:]
boeit. Doch dat zal nooit gebeuren! Steeds zal eene geheimzinnige macht ons tot elkaar trekken! En ben je tot nu toe vrij geweest? Was je in je eenzame vrijheid niet rampzaliger, dan ooit? Loochen het, als je kunt! Ik wil 't je gaarne bekennen, dat ik verteerd werd door een ongedurig verlangen, om met je vereenigd te zijn. Ik trachtte mij te verzetten. Doch niets hielp! Mijn werk leed er onder, ik was zenuwachtig en abnormaal. Overal zweefde je lichte gestalte, je heerlijk gelaat mij voor oogen!" "En als ik nu leelijk was geweest?" Weer vloog een glimlach over zijne trekken. "Dan was mijne keuze nooit op je gevallen! Mijn aesthetisch gevoel verlangt evengoed bevrediging als mijn geest. Je kunt mij alles geven. Onze vriendschap zal zich koesteren in een vertrouwelijken ruil van gedachten, een zacht vrouwenhart zal mij verkwikken, als ik moe en ongeduldig ben van de beslommeringen des leven, doch ook zal mijn oog zich laven aan je schoonheid, ik wil mij bedwelmen in bovenaardsche lust." Zijn geestdriftig dwepen oefende eene zoete bekoring uit. "En wat zal de wereld zeggen?" wierp ze aarzelend tegen. "De wereld! Marcella, die vraag stelt mij teleur! Is je vriendschap rein en verheven in eigen oogen, dan heb je ook den zedelijken moed het oordeel der menschen te trotseeren. Doch onnoodig zullen wij
[156:]
ons niet aan de kritiek der wereld blootstellen. Onze schatten zullen we zorgvuldig verbergen, alleen in stille vertrouwelijke uren zullen we onze ziel voor elkaar blootleggen. Doch laat nimmer eene valsche schaamte je terughouden als het zijn moet, openlijk voor je hooge principes te strijden!" Hij had hare hand gegrepen. Voortdurend waren zijne doordringende in de schemering fel glanzende oogen strak op haar gevestigd. Ze hield de hare neergeslagen en toch voelde ze dien blik, die haar geheele zijn doordrong. De wagen had eene wijde bocht beschreven, langs de door donkere oevers overschaduwde, zacht kabbelende rivier, lang sombere arènboschjes en terrasvormig opstijgende rijstvelden. Daar, op den terugweg lag het zwart geteerde koffiepakhui als eene reusachtige doodkist op den kalen heuvel, door enkele schrale boomen omgeven. Nog een zwaai en de wagen vloog langs den uitgestorven passer. "Wil je de mijne worden, Marcella? Geheel de mijne?" vroeg hij met aandrang, haast fluisterend. Ze bleef zwijgen. "Marcella." Haar boezem hijgde. "Nu niet, morgen zal ik u antwoorden!" stiet ze zenuwachtig uit. "Neen! Niet morgen! Vandaag nog moet het klaar zijn tusschen ons!"
[157:]
"Laat mij tijd, om mij te bedenken!" "Waarom mij langer kwellen! Zie mij aan, Marcella! Eenmaal moet het toch gebeuren! Maak mij gelukkig! Wees mijn vriendin, mijn geliefde! Mijn alles!" Hij keek haar half gebiedend, half smeekend met een teeren, hartstochtelijken glimlach aan. Vast hield hij haar hand omkneld. Magnetisch voelde ze haar blik door den zijne aangetrokken. Ze moest de oogen opslaan. Als donkere vlammen lichtten zij hem tegen. "Ja!" zuchtte ze als bevrijd. "Noem mij bij mijn naam ! Weet je hoe ik heet? ' "Fokko!" "Ik wist, dat je mijn naam kende! Den eersten dag dat ik je zag, wist ik ook, dat jij Marcella heette. In de Passanggrahan vond ik een snippertje papier, waarop die naam geschreven stond. Het moest je naam zijn! Zoo rein, zoo fier, zoo mooi! Marcella!" prevelde hij zachtjes, als tot zich zelve, toen de wagen voor den tuin op de alloon-alloon tilhield. Hij sprong er uit, reikte haar de hand en geleidde haar zóó door den donkeren tuin tot aan de trap. "Goeden nacht, Marcella!" Hij drukte een zachten kus op haar hand en keerde terug. Oena kwam van achteren gesneld met een lichtje in de hand. "N geus, Oena! Ga maar heen! Ik zal mij zelf wel
[158:]
redden." En metéén sloeg ze de slaapkamerdeur achter zich dicht. De kus had haar doortrild als een elektrische schok. Ze drukte hare lippen op dezelfde plek, en met een juichkreet zonk ze achterover op haar bed. Ze duizelde. Had ze alles inderdaad beleefd? Was 't geen droom? Had hij, de trotsche, geniale, haar tot zijne vriendin uitverkoren? Was het mogelijk, dat zij sedert den eersten dag hunner kennismaking het voorwerp van zijn denken en verlangen was geweest? En was zij wel waardig, die hoog verheven plaats te bekleeden, die hij haar had toegedacht? Alles doorleefde ze nog eens, ze herhaaalde elk woord, dat hij had gesproken. Ze zag zijn bleek, hartstochtelijk gezicht, zijne gloeiende fascineerende oogen. Met bonzende slapen en wijdgeopende oogen staarde ze in de duisternis. Nu was ze gelukkig! Nu wist ze, dat hij de waarheid sprak, dat haar ongedurig verlangen, hare vlagen van melancholie, haar haken naar afleiding, dat dit alles slechts moest dienen, om dien eenen grooten wensch, dien ze zich zelf niet wilde bekennen, te onderdrukken. Daar sloeg het twaalf uur buiten. Ze sprong op, en stak licht op. Dan sloot ze het huis, ontkleedde zich en vlocht haar lang zwart haar. Een bleek, maar gelukstralend gezicht lachte haar uit den spiegel toe. Eindelijk legde ze zich ter ruste, doch 't duurde lang, eer ze den slaap kon vatten. Allengs verwarden
[159:]
zich hare gedachten en met een glimlach op de lippen sluimerde ze in.
De morgenzon die in de twijgen van den mangaboom speelde, wierp dansende schaduwen op de klamboe van Marcella's bed, toen deze ontwaakte. Ze vloog overeind. Oena gluurde achter de sampiran. "Hoe laat is 't?" "Acht uur, Djoeragan." "Is Rhaden Dengkil er al? "Ja, ze zit vóór te wachten!" Marcella sprong uit 't bed, liep naar de badkamer, kleedde zich haastig en liep naar voren. Oena bracht bezorgd een glas melk en een stuk bebieka. Met geweld trachtte Marcella hare gedachten te verjagen. Met lust en ambitie begon ze hare taak. Alles cheen haar nu zoo licht, haar geduld was onuitputtelijk. Ze wist hare vragen zoo te tellen, dat de antwoorden dadelijk volgden. De kleine zag een paar maal verrukt tot haar op. "Vandaag heb je je best gedaan, Dengkil!" Het kind pakte gelukkig boeken en chriften amen. "Moet ik van avond weer pianospelen in de Gedong?" vroeg zij bij 't weggaan. "Natuurlijk! " Met eene zekere beklemming, gepaard met koortsachtig verlangen zag MarcelIa den avond tegemoet.
[160:]
Toen ze met Dengkil de breede, met dwergpalmen bezette trap overschreed, stond een bediende juist boven op de ladder, om de kroonlampen in de voorgallerij op te steken. Ze ging door. Alles was stil. In de achtergallerij was 't bijna donker. Vlug snelde de toekan sepen tee, om de kaarsen aan de piano op te steken. De les begon. Ze hoorde geen ander geluid, dan Dengkil's zachten aanslag der toetsen. Hoogstens dat een jongen haastig voorbij leed, hier en daar iets verschikte .... Ze waagde het niet, zich om te keeren. Met een zucht van verlichting sloot ze eindelijk de piano en blies de kaarsen uit. De pendoppo was verlicht, de bedienden kwamen juist van achteren, om de tafel te dekken. Daar knarste wielengerol door den zandweg van den tuin, stappen weerklonken en met veel drukte ruischte mevrouw Lafontaine naar achteren. "Gelukkig vang ik u nog bijtijds op!" riep ze al van verre. " Wat hebt u mij gisteren beloofd? Kom meê, kind," wenkte ze Dengkil. "Voor aan de trap staan een paar menschen, om je af te halen. Zeg de juffrouw maar goeden nacht, die blijft vooreerst nog hier!" "Zoo, " vervolgde de levendige dame, toen ze de kleine aan den magang had overgeleverd. "Nu gaan we nog een poosje piano pelen. 't Is pas halfacht! Na
[161:]
den eten musiceeren we desnoods ook nog een poosje. We behoeven ons immers niet zoo streng aan onze afspraak te houden! Of bent u moe? Niet? Nu laten we dan beginnen! Hier is muziek! U zult ze gemakkelijk van 't blad spelen, naar alles wat ik gehoord heb, te oordeelen. Hier heb je de Ouverture van Fidelio en daar die prachtige aria uit de Tannhäuser. Dat is de Hochzeits-marsch! Kies maar!" Ze begonnen met de Ouverture. Marcella speelde de tweede partij. Nog hoorde men de beide heeren een poosje in de voorgallerij praten, dan verklonken hun voetstappen naar verschillende richtingen. De dames speelden voort. MarcelIa was de doceerende. Dit moe t meer crescendo, dal meer sustenuto gehouden worden. "Neen, dat moeten we nog eens over doen!" Mevrouw Lafontaine liet zich leiden. "Dat gaat heerlijk!" riep ze ten slotte in de handen klappend. "Zoo vast in de maat! Men merkt, dat je gewoon bent op de bovenhand te letten. Doch nu moeten we voorloopig uitscheiden. 't is bij achten! Hier gaat alles op de minuut! Hij is uit z'n humeur, als men te laat aan tafel gaat. O, 't is een ongemakkelijke!"fluisterde ze lachend, terwijl ze de boeken dichtsloeg. "Kom mee naar voren en drink een glas port. Ik heb dorst gekregen, ik moet een kleine opwekking hebben." In de voorgallerij was 't nog leeg.
[162:]
Juist kwam de huisheer van achteren met een pak papieren onder den arm. Op dit oogenblik trad de Resident uit eene deur, die in de binnengallerij uitkwam. "Goeden avond, freule De Bogaerde! Dat was een heerlijk uurtje! Ik zat in mijn kamer voor de open deur in mijn luierstoel te droomen. Ik heb bepaald bij dat concert genoten!" Marcella stond aan de trap geref!d om te vertrekken toen de Assistent groetende nader kwam. "Wilt u vertrekken?" vroeg hij onverschillig."Wij hadden gedacht, dat u hier bleef dineeren?" Reeds had ze een excuus op de lippen, doch een enkele blik, half gebiedend, half smeekend deed haar besluit wankelen. "Als 't niet indiscreet is ..... " Ze aarzelde even. Gisteren had Oena een uur lang het eten warm gehouden. Hij scheen hare gedachten te raden. "Ik zal uw factotum een boodschap zenden. Ik zal er bijvoegen, dat u vroeg naar huis komt van avond." De logés lachten. Dat was weer een typische zet van hem, om haar zoo onbewimpeld te zeggen dat hij niet van langgerekte avondvisites hield! Ze gingen aan tafel, paarsgewijze, geheel in de vormen, zooals den dag te voren. Vlak tegenover den gastheer was voor haar gedekt. Hij had dus hare toestemming als een stilzwijgende conditie beschouwd. Marcella's opgewektheid stond lijnrecht tegenover
[163:]
hare innerlijke onrust. Hij was nog zwijgzamer dan gisteren. Een poosje scheen hij uit zijn afgetrokkenheid te ontwaken. Toen hij met den Resident over de wenschelijkheid van het verplichte kultuurstelsel in dispuut trad. De andere bestuursman pleitte voor 't behoud der vroegere instelling. "Het moet ons streven zijn," zeide Taets, "den Inlander intelligenter, vooruitstrevender te maken, wij mogen niet om zuiver egoïstische beweegredenen hem als eene levenlooze machine exploiteeren. Het druischt tegen alle humane grondbeginselen in, om den man te beletten, de vruchten van zijn arbeid op de voordeeligste wijze naar eigen goeddunken aan de markt te brengen." "Het oude stelsel heeft ons schatten opgebracht, amice!" wierp de Resident tegen; "we zullen zien, wat jullie modernen tot tand brengt. De Inlander is als een kind. Al hij niet aan 't werk wordt gezet ligt hij liefst op den rug en kijkt in de zon. Als wij die lui niet exploiteeren, dan doen de Chineezen 't!" De Assi tent lachte nijdig. "Mooie theorieën! Zeer humane theorieën! Ik stel, anders doet 't een ander!" "Amice, wat drijf je weer door! Mijne bedoeling is alleen ..... " "Houd nu op met die vervelende koffie!" bromde de Residentsvrouw. "Jullie bent bepaald amusant van avond! Vertel mij liever eens, Taets, of je tournée naar Telagaperak nog altijd op aanstaande week vastgesteld is!"
[164:]
"Zeker!" "Dan gaan wij mee, niet waar, man? Ik moet dat prachtige meer eens zien en den krater moet ik bestijgen! Ik ga de Residentie niet uit, als ik die beroemde streek niet bezocht heb." Voor de eerste maal viel Taets' blik snel en heet op zijn vis-à-vis. "Neen, Mevrouw!" zoo wendde hij zich dan glimlachende tot zijne buurvrouw. "Zulke uitstapjes zijn niets voor u! Eene primitieve passanggrahah met vunzige kamers, een vermoeiende weg naar boven. Daartoe behooren andere zenuwen dan de uwe. Een groot gezelschap, alle mogelijke luxe, een gezellig pic-nic! Om de natuur is 't u toch niet te doen!" "Daar heb je dien naren man weer!" mopperde ze, doch ze schikte zich lachende. Na afloop van 't diner ging het gezelschap naar de voorgallerij. "Wilt u nu al vertrekken?" vroeg mevrouw Lafontaine. "U bent zeker bang, dat u anders naar huis gezonden wordt. Dus de piano schiet er van avond bij in! Doch drink eerst een kopje koffie!" "Aan al die dingen doet freule De Bogaerde niet!" zei Taets. "Ik wed, dat vele dames minder last van hun kwalen zouden hebben, als ze niet den heelen dag de ééne prikkeling na de andere behoefden. Mag ik u dan even naar huis geleiden, freule ?" Ze nam afscheid. Hij bood haar zwijgend den arm.
[165:]
Zwijgend stapten ze door den tuin. Voortdurend voelde ze zijn blik. Onder de donkere waringin legde hij zijne hand op de hare. Eene rilling liep haar door de leden. "Zoo! daar zijn we!" stiet ze eindelijk verlicht uit. In de voorgallerij wierp de met geelzijden kap behangen lamp een vertrouwelijken schijn over de kleine, met groen en bloemen getooide veranda. "Adieu!" zei ze, hem van de bovenste trede de hand reikende. Hij hield hare hand vast. Met een stralenden glimlach keek hij tot haar op. Haar gezicht scheen in hare verwarring dubbel lieflijk. "Adieu, Marcella!" fluisterde hij. Nog hielden zijne vingers de hare omklemd, terwijl zijn oog wachtend aan hare lippen hing. "Nu?" "Goeden nacht, Fokko!" "Slaap zacht, mijn kind! Je ziet bleek, vandaag, je mooie oogen staan vermoeid. Met opzet bracht ik je vroeg naar huis. Je hebt een onrustigen nacht doorgebracht, is 't niet? Mij ging 't evenzoo! Ik heb tot 's morgens wakker gelegen. En toch was 't een zalige nacht! "Wat is 't hier een gezellig nestje!" Zijne oogen dwaalden over het door overhangende varen overschaduwd zitje. "'t Kost mij eene heele overwinning, om mij los te
[166:]
rukken! Doch een ander maal haal ik de scha weer in. Eerst moet je goed uitrusten. Mijn vriendin moet bloeien als een roos! Goeden nacht, kind!" Hij liet hare hand los, wenkte haar nog eens toe en verdween achter de donkere rozenstruiken. "Ik ga slapen, Oena. Blusch de lichten uit en sluit het huis." "Loh! En 't is pas negen uur! U liet mij toch zeggen, het licht voor op te steken!" "Massa!" "Soengoe! De Assistént bracht de oppas er van Kandjeng toewan boodschap. " ,,'t Is waar ook! vroeg gaan slapen." Doch ik heb mij bedacht. Ik wil vroeg gaan slapen."
De les was den volgenden ochtend afgeloopen. Daar stond Oena met een overdekte njiroe op de trap der pendòpò. Behoedzaam nam ze het servet op. "Zie, wat mooie groenten Rhadenajoe Anom weer gestuurd heeft! Slada en ketimoen! Zal ik dat voor van avond klaarmaken met gebakken aardappelen en prekadel kodok?"
[167:]
"Ik zal niet thuis eten!" "Astagah! Drie avonden achter elkaar! Gaat u weer naar de Gedong?" "Ik zal niet thuis eten!" herhaalde Marcella met gefronste wenkbrauwen. Oena had de groenten buiten op een hoekje van het bordenrek neergezet. "Poenten noen! Als ik van avond niet behoef te koken, zou ik dan verlof mogen hebben, om mijne dochter op Kartamana te bezoeken? Ze is pas bevallen en nu zou ik .... "Tjitjing! [Stil!] Ga maar!" "Ja, 't is vijf paal ver, ik zal pas tegen middernacht thuis kunnen zijn." "Zorg dan, dat je er morgen ochtend bijtijds bent." 't Was, of 't van zelf sprak, dat Marcella aan de overzijde bleef dineeren. Na afloop van de pianoles kwam mevrouw Lafontaine met een vaart naar achteren gestoven. "Taets laat vragen, of je mee gaat toeren," riep ze vroolijk. "Hier heb je een doekje, 't is frisch buiten, doch een heerlijke temperatuur en al vrij licht van de maan. Dat was een uitstekend idée van hem! Kom mee naar voren! Aanstonds zal de wagen aangespannen zijn en je weet, hij houdt niet van wachten." Ze stapten in. De dames in 't fond, de heeren op de voorbank. De vurige paarden vlogen lang de stille met matten zilverglans overgoten wegen. Mevrouw Lafontaine had voortdurend het woord. De
[168:]
Assistent leunde achterover alsof hij met zijne gedachten ver van 't tegenwoordige was. Marcella's blik was van 't gezelschap afgekeerd en rustte op de snel wisselende tafereelell aan hare rechterzijde. Zij huiverde, hare handen waren steenkoud. "Wat ben je stil, Marcella!" riep de Residentsvrouw haar toe. "Ik mag je toch wel zoo noemen? Ik heet Adèle. Al ben ik een paar jaar ouder, zooveel zullen we niet schelen, wel? Zeg eens, hoe oud ben je eigenlijk? Ik zou 't niet durven vragen, al je mij niet zoo jong leek." "Raad eens!" Ze keek Taets even aan. "Achttien!" riep mevrouw Lafontaine. "U denkt, dat freule De Bogaerde u tot belooning ook straks vier à vijf jaar zal schenken?" lachte de Assistent. "Je spotternij is geen kompliment voor Marcella." "Denkt u, dat alle vrouwen even kleingeestig zijn? Niemand wil ouder dan twintig schijnen! In mijne oogen staat een vrouw van drie en twintig pas op het toppunt van schoon ontwikkelde rijpheid." "Dat tref ik!" zei Marcella, "Den 20sten October wordt ik drie en twintig!" "Dat had ik niet gedacht!" riepen beide echtgenooten, als uit één mond. "Ik wel!" meende Taets. "Hare geheele persoonlijkheid duidt op eene volmaakte harmonische ontwikkeling. Haar gezicht met de gevoelvolle lijnen zou aan geen onrijp kind kunnen toebehooren. "
[169:]
"Daar drijft de voormalige kontroleur Taets weer boven!" lachte de Resident. "Die had een scherp oog voor de vrouwen!" Een haast onmerkbaar glimlachje speelde om Taet's mond, snel wierp hij een triomfantelijken blik op het reine profiel, schuin tegenover hem. Ineens trok hij zijn horloge uit. "Die Orang is vijf minuten te laat!" bromde hij. Met een stouten draai reed de landauer den tuinweg in. Dadelijk leidde de huisheer zijne dame naar de pendopo waar alles verlicht was en twee heldergekleede jongens bij de gedekte tafel gereed stonden, om te bedienen. Het tweede paar volgde. "Vertel mij nu eerst," vroeg mevrouw Lafontaine toen allen plaats hadden genomen nogmaals, "waarom je zoo stil was." "Ik stil? Misschien was 't, omdat ik over papa's brief nadacht, dien ik van middag ontvangen heb?" "Toch geen slechte berichten, hoop ik?" "N een, alles gaat uitstekend! Sedert een week is papa met zijne vrouw weer op Batavia terug." "Hoe gaat het met mevrouw De Bogaerde? Ik hoorde dat uw papa om harentwil een tijdlang in 't gebergte vertoefde." "Dat is zoo! Nu gaat het haar veel beter. Doch voor hands heeft de dokter volmaakte rust voorgeschreven. Ze gaat niet uit en ontvangt ook niet."
[170:]
Adèle glimlachte veelbeteekenend. "O, ik begrijp al! Maar dat treft ongelukkig met de feesten die er met de installatie van den nieuwen Gouverneur-Generaal op handen zijn." "Dan zal ik als mevrouw De Bogaerde fungeeren!" "Jij, Marcella? Ga jij voor die gelegenheid naar Batavia? O hoe heerlijk! Vind je dat nu geen goddelijk vooruitzicht?" "Och ja! Ik geef eigenlijk niet veel om feesten. Doch toen Papa hier was, heb ik 't hem vast beloofd en in zijn brief dringt hij er nog eens op aan, dat ik overkom. Bij al die officieele partijen moet hij 't bijtijds weten, om de noodige schikkingen te kunnen treffen." "Dus denkt u werkelijk te gaan?" vroeg de Assistent snel. "Natuurlijk!" "Bespottelijk!" voer hij uit. "Ik begrijp niet, hoe uw vader zoo iets aanhalen kan! Zoo'n lange en vermoeiende reis als dame alleen!" Zijne oppositie tergde haar. "Die reis? Daar draai ik geen hand voor om. Bijna twee jaar geleden heb ik de groote zeereis wel alleen ondernomen." Hij zweeg, doch aan 't zenuwachtig schikken en verschikken der glazen naast zijn bord, en aan den toon, waarop hij den toekan sepen om eene kleinigheid afsnauwde, kon men merken, dat de aan geen tegenspraak gewende autocraat ontstemd was.
[171:]
De wereldsche dame, die geheel in feesten en toiletten opging, moest van de installatie het fijne weten. "Hoe benijd ik je, Marcella!" riep ze met emphase. "Heb je al de noodige toiletten?" "Ik zal er mij niet druk om maken. Mijn baljapon van onlangs is nog zoo goed al nieuw." Ja wat stond die magnifiek! Ik heb nooit zoo iets gedistingeerds gezien! En het maskerade-kostuum?" "Dat bezit ik gelukkig ook nog. Ik zal 't eerstdaags eens voor den dag halen. Ik hoop tenminste dat het nog presentabel is." "Wat stel je voor? Och toe, vertel ons dat eens, als 't niet indiscreet is .... " "Eene Spaansche danseres!" "Ach!" "Dateert je kostuum nog van een vroeger feest?" "Ja, even voor mijn vertrek naar Indië, toen ik met Papa in den Haag woonde, was er een groot bal costumé bij den Spaanschen gezant, nog familie van ons. Voor die gelegenheid heb ik een Spaanschen nationalen dans ingestudeerd. En ik geloof, dat ik nogal succes van mijne moeite heb gehad." De Assistent leunde achterover in zijn stoel en stiet een korten schorren lach uit. "O vanitas vanitatum!" "Me dunkt, t is een rol voor u geschapen !" riep de Resident, het meisje naast hem bewonderend van ter zijde aanziende.
[172:]
"Je moest ons een groot genoegen doen, Marcellal Een vreeslijk groot genoegen!" riep de Residentsvrouw opgewonden. "Nu?" "Kun je raden, wat ik bedoel?" "Je die kleeren eens laten zien?" "Je bent er bijna! Neen, ik durf 't haast niet vragen. Zou je je wel eens willen verkleeden en den dans voor ons uitvoeren?" "Die wensch is nog wel te vervullen!" "Morgen avond dan! Ja? Beloof je het?" "Goed!" zei ze glimlachende. Ze stonden van tafelop. "Wij blijven nog een sigaar rooken, niet?" zoo wendde Taets zich tot zijn gast. Adèle stak vertrouwelijk haar arm door dien van Marcella en wandelde neuriënde met haar naar voren. "Kom, wij loopen nog een eindje door den tuin. 't Is zulk een heerlijke avond!" zei ze haastig haar kopje koffie leegdrinkende. Juist wilden de dames de trap afdalen, toen de Regent hen tegemoet kwam. "Is Kandjeng toewan thuis?" vroeg hij na eene zwierige begroeting. "Ga even melden, dat de Adhipati vóór is!" gebood de Residentsvrouw den toekan sepen, die op 't punt stond het blaadje met het koffieservies terug te halen. Onmiddellijk verscheen de Assistent.
[173:]
Haastig ging de Regent op hem toe. Men hoorde beiden in den hoek der uitgestrekte veranda zachtjes en ijverig met elkaar discussieeren. Dan liepen ze al pratende de gallerij door. "Wij moeten morgen er heen! Zoudt u niet denken, dat wij er morgen heen moeten?" vroeg Karta Winata onderdanig. "Morgen?" Taets bleef met een ruk staan. "Morgen is 't te laat! Dadelijk zal ik laten inspannen!" "Als Kandjeng toewan van avond nog naar Tjipitjoeng gaat, dat zal Z.Ed. Gestr. mij wel willen excuseeren. Ik zal morgen gaan. Mijn neef de Regent van Tjiamis is overgekomen. Wij hebben eene wajangpartij op touw gezet. De spelers staan in den Dalem gereed, om te beginnen." "Laten ze zonder u maar de wajang vertoonen. U gaat meê! Wij hebben als ambtenaren onze plichten!" De Inlandsche vorst tond een oogenblik met afgewend gelaat te peinzen, eene diepe plooi tusschen de donkere wenkbrauwen. Doch spoedig keerde hij zijn stereotype beleefdheidsgezicht den Westerschen collega weer toe. "Als Kandjeng denkt dat het noodig is, hem te begeleiden, zal ik even naar huis gaan, om mij voor den nachtelijken tocht gereed te maken. Ik moet mij iets warmer kleeden en mijn gevolg oproepen." "Ik kom u binnen een kwartier athalen! Slechts twee personen kunnen meegaan. Ze mogen op de achterplank
[174:]
staan. Mijn oppasser zit naast den koetsier op den bok." De Resident was met zijne brandende sigaar naderbij getreden. "'t Spijt mij!" zei Taets tot zijne gasten gekeerd. "Ik moet naar eene vier paal verwijderde dessa waar de veepest is uitgebroken. Gaat uw gang, Adipati! Geneert u niet!" zoo wendde hij zich tot den Regent. "Koedoe pas ang karetta!" ["Laat den agen aanspannen!"] riep hij den dienstdoenden oppasser toe, die juist de trap passeerde. "Leg mijne dienstpet en de jas met de zilveren knoopen klaar!" beval hij zijn lijf jongen. "Resident, u neemt de honneurs wel bij de dames waar? Om tien uur is uwe taak afgeloopen! Ik weet niet, wanneer ik thuis kom. Met zoo'n besmettelijke ziekte onder de karbouwen valt niet te spotten. Als men niet dadelijk zijne maatregelen neemt, breidt ze zich in een ommezien uit. Zelf is de man! dat is mijn stelregel! Als men in zulke gevallen de zaak aan den inlander overlaat, is men verloren. O, daar hoor ik den wagen al! Adieu!" Eene lichte buiging en hij liep de trap af naar het paviljoen waar zijn werkkamer zich bevond. Vijf minuten later rolde de wagen over het erf naar de Kaboepatèn. "Kom, nu gaan wij nog een uurtje quatre-main spelen!" zei Mevrouw van haar wipstoel opspringende. "'t Spijt mij mevr .... Adèle, ik moet opbreken. Ik
[175:]
heb me nog voor verschillende lessen te prepareeren." "Ach kom! Voor zoo'n bruintje hoef je toch zoo'n omslag niet te maken!" "Juist! Zoo'n kind wil anders behandeld zijn, als een Europeesch !" "O wat ben je overdreven conscientieus, kind!" zei ze, haar half glimlachende, half bewonderend aanziende. "Je bent een vreemd wezen! Men heeft mij niet te veel van je verteld. Wat zou jij je leven kunnen genieten met je buitengewone gaven! En je slooft je af van morgens tot 's avond en begraaft je hier in zoo'n uithoek van de wereld! En ben je nu gelukkig!" "Ja, zeer gelukkig!" riep ze vol geestdrift, met wijdgeopende stralende oogen. Mevrouw Lafontaine trok met een medelijdend lachje de schouders op. "Dus je wilt heusch vertrekken? Kom Frans, dan brengen wij Marcella samen thuis." "Je weet toch, welk een gewichtige dag we morgen hebben?" vroeg Adèle onder weg. "Ik weet 't waarlijk niet!" "Denk eens na! Den 3 den October!" Marcella schudde het hoofd. "Morgen is Taets jarig! Ik herinner mij dien datum nog zoo goed. Toen we op Magellaan woonden, gaf de, familie elk jaar een groote partij op dezen dag, zijne vrouw maakte er altijd zoo'n feest van. Kassian die Louise!"
inhoud | vorige pagina | volgende pagina