Nji Sri: Een liefde in de binnenlanden Amsterdam: H.J.W. Becht, 1903
[176:]
Ze waren door het met pijnlijke zorg onderhouden tuintje aan het paviljoen gekomen. Oena had goed opgepast, alles zag er ordelijk en gezellig uit. De toekan kebon had de lampen opgestoken. "Wat woon je hier allerliefst!" riep Adèle de trap op vliegende. "Mogen wij even binnenkomen? Kijk eens Frans, die prachtige palmen! En wat tieren die boomvarens hier goed! Alles staat hier vol chevelures; de grond onder de overhangende varen blaren is er meê bezaaid. 't Is, alsof je in een priëel zit! Nu begrijp ik, waarom je altijd zoo naar huis verlangt! Laat ons nu je heele heiligdom eens zien, Marcella ! We zullen je niet lang ophouden. O 't is snoezig, dat poppenhuisje!" Marcella leidde hen overal rond. Opnieuw kwam de Residentvrouw in extase over de pendopo. Aan alle zijden door hooge potten met bloeiende rozen omgeven, beschaduwd door grootbladerige klimplanten, de geurige aroy djember, die zich weelderig van pilaar tot pilaar slingerden en uitziende op een stil erf met hooge vruchtboomen, die een groene wand tegen de prozaïsche witte muren der bijgebouwen vormden, voelde men zich hier, afgesloten van de wereld, als in een asyl van vredige eenzaamheid. Een klein gebeeldhouwd djatihouten buffet, een etenstafel, een gebloemde divan, een met gemakkelijke kussens belegde stoel met eene hanglamp van cuivre poli, wier rose gracieus geplooide kap een reusachtige, kostbare vlinder
[177:]
geleek, vormden het smaakvolle, doch eenvoudige ameublement. "En nu de slaapkamer in, U mag wel binnen komen, Resident!" "Wat een goddelijk nestje!" riep Adèle. Alles was hier wit. Wolken van sneeuwige tulle omgolfden de vergulde stijlen van het ijzeren ledikant en waren met wit satijnen rosetten terug gehouden. De ramen waren eveneens met deze souple, doorschijnende tof behangen. Tegenover het bed stond een witsatijnen rustbank; de sampiran, die de deur maskeerde, was van Japansch wit verlakt, met malle goudlijsten omrand hout, de witzijden binnenvakken waren met gouden vogel en waterriet bizar beschilderd; de waschtafel vertoonde 't zelfde maaksel. Eene ampel van melkwit glas, waarop fijne gouden arabesken waren gestrooid, hing van 't plafond neer, terwijl over de rottangmat een donzig alcatief van een za hten roomtint lag uitgespreid. "Ik dacht, dat wij er op Cheribon een vorstelijk slaapvertrek op nahielden!" zei Adèle, tot haar echtgenoot gewend, "doch zoo iets tooverachtigs .... " "'t Is exquis!" stemde de Resident toe. "Heeft de Adhipati dat alles zoo ingericht?" "Over 't geheel ja, op deze kamer na. Die witte meubels heb ik uit een ]apaansche toko van Batavia laten komen. Het pluche alkatief heeft Papa mij uit Europa meegebracht, toen ik nog bij de familie Beelaarts was. "
[178:]
"O 't is eenig!" riep Mevrouw en liet hare blikken in extase nog eens door de kamer dwalen. "Wat hebben we u opgehouden!" zei de Resident. "U was van plan om nog iets na te zien voor morgen. Neem 't ons niet kwalijk!" Marcella deed hare gasten uitgeleide tot aan de tuinpoort en na een minzamen handdruk nam ze afscheid van hen. Den volgenden morgen stond Marcella, zooals gewoonlijk, op den uitkijk, om den kleinen Njo Van den Heuvel op te vangen, die dagelijks in den slendang van zijn baboe tètèk (min) de alloon-alloon voorbij kwam. Het kind kende haar en lachte haar al van verre toe. Ze nam het op den arm, kuste het, dartelde met hem door den tuin, liet schelkleurige bloemen, een bos sleutels, een blinkenden armband voor zijne verrukte oogen dansen. Zijne poezele handjes grepen begeerig naar 't speelgoed en hij kraaide 't uit van pret. "Katoeeangen pranto," [Het ontbijt staat klaar!] berichtte Oena. "Kadieu, si loedjoe tè!" [Kom hier. lieverd!] vleide de min. De ondeugd huilde en stribbelde tegen, toen de goedige, weldoorvoede dessamin hem wilde overnemen. Eindelijk lukte 't haar, den luidschreeuwenden brandal in de slendang te boeien en ze holde met hem den tuin uit.
Nadat het ontbijt afgeloopen was, wandelde Marcella in afwachting van Dengkil's komst, langzaam op en neer onder de waringins. De praedjoerits trokken "'t goeèr hop skodèr" in den pas voorbij. Nagel, de pijp in den mond, slenterde gemoedelijk achteraan. Mevrouw Lafontaine stond in sarong en kabaya met loshangend haar in den tuin en wenkte haar buurmeisje vrienendelijk goeden morgen. Daar schreden twee Inlandsche vrouwen over de alloon-alloon, met groote njiroes afgesneden bloemen beladen. Angstig keek de Residentsvrouw naar alle kanten om, dan beduidde ze de beiden, hun vracht langs een binnenweg naar achteren te brengen. Een gevoel van pijt, van afgunst, bekroop Marcella. Zelfs, de bloemen moesten dienen, om den verjaardag van haar vriend op te luisteren. Allen mochten hem belangstelling toonen, zij alleen moest van verre staan en wachten. Zie" daar stapte hij juist zooals altijd over den weg naar 't kantoor. Hij liep met zijn gewonen, vluggen pas als iemand, die altijd haast heeft, het hoofd ietwat gebogen. Doch eer hij binnentrad, keerde hij zich eensklaps om, spiedde naar de overzijde en zwaaide groetende zijn dienstpet. Ze bloosde in blijden schrik en liep haastig den tuin in. In den vooravond op het bepaalde uur had de pianoles
[180:]
plaats. Het was een heele toer, om het kind bij al die drukte aan haar taak te houden. Door de portière klonk het gegons van stemmen, vermengd met schel gelach. Achter hen waren wel een half-dozijn bedienden bezig, eene lange feesttafel te dekken. Ze liepen fluisterend heen en weer, schoven met tafels; en stoelen, men hoorde porcelein en glaswerk rinkelen, een zacht bedwelmende geur van groen en bloemen doortrok de pendopo. "Soeda! Daar slaat het half acht!" zuchtte Marcella, en hielp Dengkil hare muziekstukken samenzoeken, die op de piano verstrooid lagen. Een brief viel op den grond. Ze raapte hem op. Een mailbrief, nog ongeopend, het adres met weifelende, doch beschaafde vrouwenhand geschreven. Ze legde hem op de piano terug, sloot het deksel en ging naar voren. Bij de portière bleef ze nog even staan. "Kom Dengkil!" "Ik ben maloe! Er zijn zooveel menschen in de voorgallerij. Mag ik door de achterdeur gaan? Daar staat Mas Wiria al op mij te wachten." "Goed! Slamat tidoer!" Met vasten stap liep Marcella door. De gastheer ging haar te gemoet. "U bent jarig vandaag, mijnheer Taets? Mag ik u insgelijks geluk wenschen?" Na een haastig: "Dank u!" schoof hij een wiptoel in den kring naast mevrouw Lafontaine. Het duurde een
[181:]
heelen tijd, voordat Marcella iedereen had begroet. Er was een heel gezelschap bij elkaar. Behalve de Regent en de Rhadenajoe zaten daar alle Europeesche ingezetenen van Soekawana, zelfs de zoutpakhuismeester en commandant Nagel waren gekomen, om het hoofd van plaatselijk bestuur hunne gelukwenschen aan te bieden. Buitendien waren er nog een massa onbekenden. Een paar spoorwegingenieurs, de adjunct-inspecteur der kultures, eenige kontroleurs en aspiranten der meer afgelegen districten, het echtpaar Van Dale van het naburige Tjiseroepan en de rijke Westhoven, die op de terugreis van zijne uitgestrekte rijstlanden in 't Indramajoe'sche zijn ouden sobat eens was komen opzoeken. "U doet mij toch ook de eer aan, hier te blijven dineeren, freule De Bogaerde?" zoo wendde de jarige zich terloops tot MarcelIa, die links van den landheer gezeten, in een druk gesprek met dezen gewikkeld was. "Heel graag!" "'t Gaat hier in de binnenlanden heel gemoedelijk toe," schertste de planter. "Eene jonge dame zit aan tafel bij een alleenloopend heer." De toekan sepen hurkte in de deuropening met een servet over zijn schouder en kuchte. De Asistent stond op. "Mag ik u allen verzoeken?" Hij bood mevrouw Van Dale, de echtgenoote van zijn buurman en kollega den arm en leidde haar naar de pendoppo. De overigen volgden zijn voorbeeld.
[182:]
"Tegenover mij, Westhoven!" fluisterde hij den vriend toe, die met zijne dame, freule De Bogaerde, naar een plaats zocht. Alles schaarde zich rondom de lange tafel, zooals 't viel, zonder inachtneming van rang en stand. Slechts terloops sprak een bevriend clubje haastig onder elkaar af, om bijeen te blijven. De tafel was keurig gearrangeerd. Mevrouw Lafontaine was een poosje te voren ongemerkt naar achteren gegaan om de laatste hand aan de versiering te leggen. Men zag hier geen slordig, samengeflanst servies, geen goor, halfversleten damast, zooals men dit bij een celibatair verwachten zou. Alles blonk je tegen. Het licht der kroonlamp spiegelde zich in 't zilver en kristal, overal geurden bloemen. In 't midden, juist tegenover den gastheer en zijn vriend prijkte eene kostbare pièce de milieu, met allerlei soorten van vruchten en la France rozen gevuld, waartusschen trillende takjes van Adyanturn waren gestoken die in gracieuse golvingen over den uitgeschulpten zilveren rand neerhingen. Het menu was rijk, de wijnen overvloedig. De toon van het zonder voorafgaand ceremonieel bijeen vergaard gezelschap geanimeerd en toch zonder luidruchtige vrijpostigheid. Het bleek den gastheer geen lastige taak, zijne buurdames te onderhouden. Mevrouw Van Dale, zoowel als de echtgenoote van den Resident van Chenbon waren vroolijke praatsters. Een lachje, eene los heen-
[183:]
geworpen spotternij waren voldoende, een vloed van nieuwe schertsen uit te lokken. "Mag ik je eens zien, Westhoven!" zoo begroette Taets met opgeheven glas zijn vis-à-vis. Meteen schoof hij het hooge, met bloemen en vruchten gevulde gevaarte ietwat ongeduldig op zijde en terwijl de vriend den wijn aan de lippen bracht, vloog Taets' blik achter den gevulden kelk snel en heet naar Marcella en drong haar diep in 't hart. De planter was met zijn buurdame niet tevreden. "U drinkt niet? In 't geheel niet? Een goed glas wijn houdt in Indië lichaam en ziel bij elkaar." Doch toen bij 't dessert de champagne in de glazen bruiste, en allen van hun plaatsen opstonden, om op de gezondheid van den jubilaris aan te stooten, drong deze met gebiedenden oogopslag er op aan, dat Marcella zich niet onttrok. Driemaal schonk hij den breedrandigen kelk vol, 't was half schuim, wel is waar, doch zij, schier willoos, door zijn blik geboeid, bracht het prikkelende vocht aan de dorstige lippen. Ze voelde zich mat en duizelig en toch schonk het bewustzijn, dat haar vriend, die dit heele gezelschap beheerschte, daar tegenover haar zat, dat zij zijne stem hoorde, zijn blik voelde, haar eene ongekende zaligheid. Gelukkig werd de maaltijd niet al te zeer gerekt. Het dessert, vruchten op brandewijn, geglaceerde amandelen, confituren en vanille-ijs werd vlug achter elkaar rond gediend.
[184:]
De dikke zoutpakhuismeester werd van het ongewone wijngenot al ietwat los van tong. De gastheer stond op. "Willen wij in de koele voorgallerij nu een kop koffie drinken?" vroeg hij zich tot zijne dame neerbuigende en bood haar den arm. Nauwelijks was het gezelschap daar op gemakkelijke wipstoelen neergevallen, om van het copieuse maal een weinig te bekomen, of het rijtuig der Van Dale's reed voor. Haastig kwamen de bedienden van achteren met de gevulde kopjes. Al staande dronk het echtpaar de koffie. Het was halfelf geworden en de tocht naar Tjiseroepan op geaccidenteerd terrein, duurde haast drie uur. Dat was het algemeen sein tot opbreken. Nog gauw een glaasje sopi manis op de valreep en dan opgestapt. De Assistent hield niet van late samenkomsten, dat was bekend en de wijn en het lekkere eten had de meesten loom en slaperig gemaakt. Marcella was een der laatsten, die vertrok. Eerst bood de gastheer zijne logé's den nachtgroet, dan geleidde hij haar naar de overzijde. "Over een kwartier kom ik terug!" fluisterde hij haastig aan den voet der trap en keerde zich om. Oena kwam slaapdronken naar voren gestrompeld. "Je kunt gaan, ik zal zelf wel sluiten!" De oude ging aarzelend heen.
[185:]
Marcella viel op den divan neer en liet het hoofd in beide handen zakken. Hare gedachten warrelden door elkaar, ze voelde een angstigen druk op den borst. Eensklaps sprong ze op. Een jubelend opademen, daar gloorde een herinnering door de benevelde zinnen. Ze liep een paar maal op en neer. "Neen, 't gaat niet! Neen, neen!" Ze zei 't bijna hardop. Zou ze 't huis sluiten, het licht uitblusschen? Neen! Door zulk kleingeestig wantrouwen zou ze zijner onwaardig zijn! Waren zij beiden niet na·verwante zielen, die het stoffelijke hadden afgestroopt? Reeds kraakte het poortje, haastige gedempte tappen naderden. Met twee sprongen was hij de trap op en hield hare beide handen omvat. "Marcella!" riep hij met gesmoorde stem en keek haar lang en diep in 't gelaat. Onwillekeurig hield ze de wimpers neergeslagen. Haar hart klopte, ze had wel willen vluchten. "Zie mij aan, Marcella!" In laaiende gloed lichtten hare blikken hem in 't halfdonker tegen. "Heb je mij niets te zeggen? Of denk je, dat ik mij met zoo'n koel ceremonieel woordje laat afschepen?" "Veel, veel geluk!" fluisterde ze. "Geluk door jou! Zonder jou geen geluk meer, Marcella!" fluisterde hij terug. "Wat ben ik blij, dat die drukte achter den rug is! "@aar zullen we gaan zitten?" Hij keek zoekend rond.
[186:]
"Ach, blijf niet hier! Als iemand ons een zag! 't Is al zoo laat! Neen, doe 't niet!" "Wat? Wïl je mij dadelijk wegsturen ? Misgun je mij dat genot op mijn verjaardag? Den heelen dag heb ik mij op dit oogenblik verheugd. Gisteren, na mijn thuiskomt van Tjipitjoeng heb ik den halven nacht zitten doorwerken om van avond vrij te zijn. En moet ik nu weggaan?" Marcella's smeekende blik bleef treurig op hem gericht. "Daarover moet je je heen zetten, kind! Zulk kleingeestige vooroordeelen raken ons niet. Overigens hebt je niets te vreezen! Je nestje ligt zoo tusschen boomen verscholen, dat niemand ons van buiten ziet en ten overvloede laten wij hier in dit hoekje de lajars neer en plaatsen de lamp aan de overzijde. Zoo! ... Desnoods hadden we in 't donker kunnen blijven, doch ik moet je gezicht zien, Marcella! Ik moet mij bedwelmen aan je heerlijke schoonheid! Zie, jij gaat hier op den divan zitten, omwuifd door de neerhangende veeren der pakoe-tiang. Een weinig meer achteruit! Zoo valt het licht juist op je profiel! Mag ik nu tegenover je op dien gemakkelijken stoel plaats nemen?" Marcella deed lijdzaam alles, wat hij vroeg. Ze zat loom tegen het kussen geleund. Hij volgde elke nuanceering in hare bewegelijke trekken. Daar, in het donkere hoekje, in de schaduw van de forschontwikkelde, geweivormige hangers van eene hertshoornvaren was van zijn
[187:]
gestalte haast niets te zien. Zij ontwaarde alleen de flauwe omtrekken van zijn hoofd en de felglanzende donkergrijze oogen, die haar met tooverkracht geboeid hielden. "En heb je nog geen berouw van je stout besluit, om zoo tegen alle wetten der convenance in, met een man vriendschap te sluiten? Weet je, dat je mij nu al je gedachten, al je wedervaren moet toevertrouwen?" Ze knikte hem toestemmend, liefderijk toe. "Je bent vroeger eens verloofd geweest, niet waar? Vertel me een, waarom werd dat engagement verbroken?" Ze verzweeg hem niet. "Zoo! Dat is al bijna zeven jaar eleden? Waarom ben je tot nu toe vrij gebleven? Ben je het leed nog niet te boven of ben je verstandiger geworden?" "Verstandiger?" "Ja. Als ik je wel heb begrepen, vervalt met een eventueel huwelijk je geheele pretentie .... " "Wat dacht je?" viel ze hem toornig in de rede, "dat ik ter wille van het geld .... " "Bedaar, lieveling! Ik vroeg 't alleen om je eens boos te zien! Met dit woeste gebaar ben je haast nog verleidelijker dan met je fier, maagdelijk madonna-gezicht!" Marcella was opgestaan. "Als je mij niet voor altijd wilt verliezen, moet je nooit meer zulke dingen zeggen! Beschouw je mij als je gelijke, of als een onnoozel kind, dat slechts tot je vermaak dient? Zeg?" "Ga nu maar kalm zitten, Marcella!" gebood hij bijna
[188:]
streng. "Ik weet, dat je geen berekenende egoïste bent, doch in je edele verontwaardiging heb ik je ideale principes beter leeren kennen, dan na eindeloo philosofeeren! Doch ik merk, dat ik tegenover je op mijn qui-vive moet zijn. Bedenk, 't is mijn verjaardag! Daar mag ik toch wel op eenig geduld rekenen? Ook heb ik nog een geschenk te goed. Eigenlijk twee! Je hebt met tact gehandeld, den dag te ignoreeren. Wat hoeven we onnoodig opzien te baren! Ik heb hier als bestuursambtenaar een zeker prestige op te houden .... " "En ik als vrouwen opvoedster nog meer!" "Ja zeker! jij ook!'t Was misschien onverstandig van mij, je van morgen zoo van verre te groeten. Doch ik kon niet anders. Die dag moest met een zonnestraal aanvaard worden." Een dankbare glimlach straalde hem tegen. "Nu moetje mij een grooten wensch vervullen, Marcella! Schenk mij je portret! Die lange uren, die ik op mijn tournées doorbreng, die ik in mijn werk verdiept zit, in mijn rusttijd, als ik moe ben en somber gestemd, heb ik troost en opbeuring noodig. Toe, geef 't mij?" Ze stond op en ging naar binnen. Eenige oogen blikken later kwam ze terug en overhandigde hem eene photographie. Hij liep naar de overzijde, waar de lamp stond en beschouwde ze lang en aandachtig. "Sprekend!" riep hij in extase. "Wanneer heb je 't laten maken?"
[189:]
"Zoowat twee jaar geleden, eer ik naar Indië vertrok." "Je bent nog niets veranderd. Juist zoo, in dat feestkostuum, was je dien avond op 't bal champêtre?" Liefkozend rustte zijn blik op het tot de lamp opgeheven beeltenis. Eindelijk keerde hij langzaam terug. "Wat zag je er in dat wit-glinsterende kleed dat je mooie hals onbedekt liet, betooverend uit, Marcella!" "Spreek toch niet altijd over zulke uiterlijkheden!" "Dwaas kindje, dat je bent! Men kan toch niet de ziel alleen beminnen en het omhulsel verachten, waardoor die ziel zich aan ons openbaart. Vergeef mij! Als ik je langer ken en aan je gewoon ben geraakt zal ik niet meer over zulke uiterlijkheden spreken." Hij had de photographie in een kleine portefeuille geborgen en deze in den borstzak gestoken. "Dag en nacht verlaat je mij nu niet meer!" glimlachte hij en drukte de hand vast op 't hart. Ze stond daar verward, met gloeiende wangen onder de spitsuitloopende kantachtig uitgespreide blaren van den varenboom. Hij was weer op zijn stoel neergevallen. "Kom eens hier, Marcella!" Hij greep hare hand. "Nu 't tweede geschenk, het offer van je vriendschap! Eergisteren sprak je er van, om naar Batavia te gaan en al die feesten bij te wonen. Zeg, kind! Zou je om mijnentwille hier willen blijven?" Zij keek hem glimlachende aan.
[190:]
"'t Is me volle ernst!" "Welke reden heb je er voor?" "Welke reden? Begrijp je dat niet?" "Neen! Ik blijf hoogstens een week weg. Die tijd is zóó om. Je bent immers van plan, om een tournée naar Tegelaperak te maken! Als we nu eens tegelijk afwezig waren?" Hij zat daar met somber gefronste wenkbrauwen. Zijn rechter voet trippelde zenuwachtig op den vloer. "Je schijnt mij niet te willen begrijpen! Die afwezigheid zou ik nog te boven komen. Al ik je veilig hier op Soekawana weet, ga ik met een gerust hart naar de bergen. Maar 't zou voor mij eene ondragelijke kwelling zijn, je daar ginds omstuwd en gefêteerd te weten, terwijl ik, die het meeste recht op je heb, veraf naar een blik van je smacht!" "Alsof wij een geëngageerd paar waren!" spotte zij. "'t Lijkt haast, of je jaloersch bent!" "Hoe kan je zulke banale woorden gebruiken?" "Ik begrijp anders de ware oorzaak van je vreemde handelwijze niet!" "En al was het zoo, eigenzinnig kind! Al je niet in mijne gevoelens kunt treden, dan ben je ook lauw en onverschillig ten opzichte van mij!" "Ik vat onze vriendschap heel anders op. Boven zulke kleingeestigheden moeten wij ons verheven achten!" "Allemaal mooie theorieën, die in de werkelijkheid
[191:]
geen steek houden. De vriendschap heeft wel degelijk ook hare rechten en eischen. Ik wil je voor mij alleen bezitten! Ik gun je aan niemand! Versta je? Aan niemand ter wereld! sta je inderdaad zoo vast, dat geen liefde in den gewonen zin vat op je heeft, is mijne vriendschap je voldoende, dan versmaad je ook alle wufte vermaken, ver van mij verwijderd. "Denk je dan, dat die vermaken mij toelachen? Luister eens! Ik zal je vertellen, hoe dat heele plan in de wereld is gekomen. Toen mijn vader onlangs hier was, gevoelde ik mij zenuwachtig en ellendig. Hij dacht, dat mijn stil leventje hier mij aan 't tobben had gebracht. Hij was 't, die op mijn bezoek aandrong. Die feesten zouden mij afleiding bezorgen, meende hij. Hij sprak er met den Regent over, mijn vacantietijd, dien ik mij van te voren heb bedongen, tegen den 1den October te doen ingaan. Deze stemde natuurlijk toe. En een vriend van papa, de Hoofd-Inspecteur der Culture, Havelaar, die juist ook voor de feesten naar Batavia reist, zou mij aanstaanden Zaterdag komen afhalen. Je ziet, alles is al beredderd. En op de bal, op de officieele diners vervul ik mama's plaats. Je zult moeten toestemmen, dat ik niet meer terug kan!" "Dat kan je wel, als je maar wilt! Honderd verontschuldigingen staan je ten dienste! Doch ik begrijp je wel! Je wilt flirten, dansen, koketteeren, de mannen het hoofd op hol brengen, zooals je 't dien armen Van der Goes hebt gedaan. Tot er eindelijk iemand opdaagt,
[192:]
wien je de eer van een huwelijk waardig keurt. En ondenwijl ben ik goed genoeg, om je hier den tijd te helpen dooden, om met je te dwepen, te zweven in hoogere sferen. Je hebt iemand noodig die je adoreert, en die je toch op een afstand kunt houden! Ga je gang! Ik bedank voor de kruimpjes, die mij uit genade tersluiks voor de voeten worden geworpen. Alles of niets!" Hij was opgestaan. Zijne oogen schoten vuur. "Kies Marcella!" Hij had de hand ruw op haar schouder gelegd. Vol spanning hing zijn vlammende blik aan hare lippen. "'t Gaat niet!" stiet ze uit. "Ik moet gaan!" Schielijk keerde hij zich om en greep naar zijn pet. "Adieu, schoone vriendin!" hoonde hij met heesche stem. "Vrouwenvriendschap! Dwaas die ik was! Hahaha!" Met haastigen, dreunenden stap verliet hij het huis. Marcella's hoofd duizelde. Ze bracht een vreeselijken nacht door tusschen waken en droomen in. Had ze hem verloren? Het kon niet zijn! Ze wist dat het dan met haar levensgeluk gedaan was. En toch kon ze niet toegeven. Hare heerlijke vrijheid verliezen! Nooit en nimmer! Heel de trotsche aard der Gomez kwam in opstand. En ze was in haar recht! Toen ze den volgenden morgen bleek en afgemat onder de waringin op en neer liep, rolde de lichte reiswagen van den Assistent door den tuin, over den breeden straatweg naar 't westen toe. Marcella liep met
[193:]
vaste schreden door. Hij lag achterovergeleund in 't fond en keek recht voor zich uit, zijn gezicht stond ernstig, strak. Haar scheen hij niet op te merken. Geen blik, geen groet, hoewel hij haar op eenige passen afstands passeerde. De dag verliep traag en zeurig. 's Middags kwam er zoo'n felle hoofdpijn opzetten, dat Marcella de pianoles liet afzeggen. Ze ging vroeg ter ruste. Na lang heen en weer woelen sliep ze eindelijk in. Haar gezond gestel verkreeg de overhand, 't was eene verkwikkende rust, waaruit ze den volgenden morgen vroeg ontwaakte. Het was zoo helder koel buiten, de hemel zoo blauw, een zachte wind speelde in de kruinen der mangaboomen. Met een pijnlijken schrik herinnerde ze zich 't gebeurde. Treurig maakte ze zich gereed tot haar dagwerk. "Heb ik van avond weer pianoles in de Gedong?"vroeg Dengkil voor 't naar huis gaan. Ze aarzelde even. "Ja, zeker kind!" Op den bepaalden tijd ging ze naar den overkant. Heimelijk spiedde ze naar rechts en links. Alles bleef stil. Na afloop der muziekles, kwam mevrouw Lafontaine opdagen. "Hoe is 't, Marcella?" vroeg ze belangstellend. "Weer geheel hersteld? Je had zeker een weinig katzenjammer van de champagne, die je eergisteren gedronken hebt. Ik zag tot mijne verbazing, dat Taets je inschonk. Weet
[194:]
je wat? We zullen een eindje gaan wandelen! 't Is goddelijk buiten met die volle maan! Kijk eens!" Arm in arm stapten zij den tuin door. "Hè, dat frischt op, niet waar?" babbelde de Residentsvrouw. "En eene opfleuring heb ik wel noodig. 't Waren me een paar amusante dagen! Gisteren was Tacts den heelen dag op tournée. Dat was zoo ineen opgekomen. Wij hoorden 't pas aan 't ontbijt. Voor 't diner kwam hij thuis. Hij heeft zeker onaangenaamheden in den dienst gehad, want hij keek zoo donker. En over alles ergerde hij zich. Hij scheen verwacht te hebben, dat je zoudt blijven dineeren. Toen hij hoorde, dat je onwel was en hoofdpijn had, lachte hij honend. Zoo? Hoofdpijn? Moralischer Katzenjammer zal 't zijn! Dadelijk na den eten verdween hij weer. Hij had nog te werken, zei hij. En vandaag is hij weer met zijn linkerbeen uit 't bed gestapt. Wat er gebeurd is, weet ik niet. Hij heeft een brief van zijn vrouw gehad. Ik zag een envelop met Louise's hand op den grond liggen." Ze waren nu buiten de kom der gemeente gekomen. Een zachte glans lag op de rijkgeschakeerde terras en der sawahs, scherp omlijnd teekenden zich de donkere bergkegels van den zilvergrijzen horizont af. Eene vredige kalmte lag over het avondlandschap uitgespreid. Marcella had geen oog voor de aangrijpende schoonheid der natuur. Met droevig peinzend gelaat schreed ze naast haar zorgelooze geleidster voort. "Wat heb je toch, Marcella?" vroeg Adèle eindelijk.
[195:]
"Pieker je over je aanstaande reis? Ik zou in jouw plaats in de wolken zijn." Marcella moest glimlachen. "Over de reis maak ik mij geen zorgen. Ik ga onder goed geleide, met den Hoofdinspecteur Havelaar. " "Zoo? Met Havelaar? 't is immer zoo'n lange met een zwarten baard? Hij was eertijds Resident van Probolinggo. O, ik ken hem wel, een vroolijk man en nog ongetrouwd! Pa maar op Marcella!" Ze haalde glimlachende de schouders op. "Hoe staat 't met je Spaansch kostuum?" vroeg Adèle. "O dat is nog in goeden staat!" "'Weet je nog, wat je ons beloofd hebt?" "Och die onzin! Spreek er alsje blieft niet meer over! Denk je, dat ik mij door Taets laat bespotten?" "Daar is hij te veel gentleman voor! En hij houdt van die dingen! Vroeger te Magellaan was hij de ziel van zulke opvoeringen. Hij arrangeerde levende beelden en teekende de kostumes er voor. Bij den Resident Herwijnen waren er vaak zulke avonden! Straks na den eten zal ik mijne meid sturen, om je kostuum te halen." "Ik blijf van avond niet! Ik kan onmogelijk!" "Kom, over een paar dagen is 't Zaterdag. Volgende week gaan we naar Cheribon terug, dus ons samenzijn heeft spoedig een inde. Daar zijn we gelukkig bij tijds weer terug, klokslag acht!" "Ik moet nog even naar achteren, om mijne muziekboeken te halen."
[196:]
"O jullie nachtvlinders!" schertste de Resident, die met Taets in de voorgallerij zat. "Verbeeld je, Marcella wil dadelijk naar huis!" mopperde Adèle. "Vrijheid, blijheid!" zei Taets onverschillig. Daar kwam MarcelIa door de portière terug. "Blijft u niet eten?" vroeg de gastheer koel beleefd. "Ik geloof dat die beiden ruzie hebben gehad!" lachte mevrouw Lafontaine. "Dat verwijt mogen wij niet op ons laten rusten!" zoo wendde de jonge dame zich met een uitdagend lachje tot den Assistent. "Wij zijn de beste vrienden der wereld, niet waar freule? Nu moet u bepaald blijven, om het te bewijzen." Aanstonds begaven ze zich naar de pendopo. Taets was gedurende den maaltijd opgewekt en spraakzaam. Zijne buurvouw had meer dan ooit van zijne plagerijen te lijden. Zijne satyrische uitvallen waren soms tegen de vrouwen in 't algemeen gericht, doch Marcella voelde elk schertswoord als een geeselslag, die bestemd was, haar speciaal te treffen. Toen de dames in de voorgallerij teruggekeerd waren, bracht mevrouw Lafonteine haar verzoek nog eens te berde. "Morgen of overmorgen, Adèle. Nu voel ik mij weinig gedisponeerd. Ik ga naar huis. Groet de heeren van mij, ze blijven mij van avond te lang bij hun sigaar." Doch daar verschenen ze juist in de binnengallerij. "Je bent vervelend, Marcella! Van uitstel komt afstel!
[197:]
Heeft ze niet beloofd, Frans, dat ze den Spaanschen dans zou opvoeren?" "Ja, dat hebt u inderdaad!" bevestigde de Resident. "Gun ons dat genot eens!" "En gun het u zelve ook!" viel Taets op denzelfden meekenden toon in. "Wij zullen bewonderend voor u neerknielen! U zult al een voorsmaak hebben van uwe triomfen op Batavia!" Een valsche oogflikkering vergezelde zijne woorden. "Goed!" riep MarcelIa, dien blik met overmoedigen spot beantwoordende. "Tegen zooveel overreding ben ik niet bestand. Wil je je lijfmeid naar den overkant zenden, Adèle?" "De oppasser kan even gaan, om uw factotum met de boodschap in kennis te stellen," bood hij bereidwillig aan. Eenige minuten later verscheen Oena met de langwerpige trommel. "Juist dat is het kostuum!" "Kom nu mee, naar mijn kamer!" riep Mevrouw één en al vuur.." Hier, de eerste deur rechts! Breng de trommel maar binnen!" beval zij de meid. Het duurde haast een half uur, voordat de Residentsvrouw, rood van inspanning, weer te voorschijn kwam. Ze liep naar voren en klapte in de handen. "Wil jullie naar achteren komen?" riep ze over de balustrade geleund. Beide heeren wandelden in den maneschijn op en neer.
[198:]
De Resident wlerp zijne sigaar weg en snelde de trap op. Taets volgde iets langzamer, de handen op den rug. De achtergallerij was hel verlicht, de groote etenstafelzoowel als de stoelen, waren in een hoek geschoven. Mevrouw Lafontaine zat voor de piano en sloeg in een langzaam gracieus tempo de Guaracha, de Spaansche nationale dans, aan. Daar zweefde uit de geopende deur de danseres. Het was eene tooverachtige verschijning, geheel in zwart fluweel gekleed, de halflange rok, het lange puntlijf geheel met flikkerende goudloovertjes bezaaid. Een zwarte doorzichtige sluier van ragfijne kant aan weerszijden met een paar vurige granaatbloemen vastgehouden, liet het neerhangende haar doorschemeren en verhulde gedeeltelijk het mat ivoor van den klassiek gevormden hals. Een dunne, smalle chale van een glinsterend, goudkleurig weefsel, gracieus met beide handen vastgehouden, bolde bij elke beweging op, en de einden fladderden als vurige slangen omhoog en omgaven al kronkelend en wuivend het hoofd als met een gouden aureool. Met verbazende handigheid werden in rythmische intervallen de castagnetten geslagen, terwijl de in lage roodleeren schoenen gestoken voeten zich licht op de maat voortbewogen. In langzaam aanzwellend crescendo werd de muziek levendiger, wilder, de bewegingen werden onstuimiger, alles fladderde, warrelde, de voeten schenen den grond haast niet te raken, schel klonken de casta-
[199:]
gnetten, totdat ten laatste alles in een wervelstorm vol gloed en wilden hartstocht overging. Plotseling verstomde de muziek. De danseres stond bleek, bewegingloos, met bovennatuurlijk schitterende oogen, een glimlach om den mond. De beide heeren die dichtbij de portière stonden, staarden sprakeloos naar dat ééne punt. Mevrouw Lafontaine was van de piano opgesprongen en luchtte hare èxtase in uitbundig handgeklap. Marcella was achter de naaste deur verdwenen. Toen keerden Taets en zijn gast zich werktuigelijk om en gingen naar de voorgallerij terug. Na eene wijle kwam Marcella in haar eenvoudig wit kleed weer te voorschijn, schijnbaar kalm, slechts de blos op hare wangen getuigde van de zooeven ontboeide hartstochtelijkhid. "Ons zwijgen zal wel sprekender zijn geweest, dan een onstuimig enthousiasme!" zoo trad de Resident haar te gemoet. ,Ik ben nog bedwelmd. Nog nooit heb ik zooiets gezien!" "Ja, nu heb je je Spaansche afkomst bewezen!" riep Adèle. "Daar zit toch vuur in je, Marcella! Jij met je kalme, statige terughouding! Ik had niet gedacht, dat je tot zóóiets in staat was!" "Een gevaarlijke vertooning!" hoonde de Assistent. Als uwe bewonderaars op Batavia even ontvlambaar zijn als wij, dan staat de heele Harmonie in brand!" "Een geniaal compliment!" lachte Marcella, met eene
[200:]
diepe buiging. "Doch 't is laat geworden ik moet naar mijne kluizenarij terug. dieu. Ik zal dadelijk de trommel laten halen, Adèle! Wel te rusten!" De Assistent greep naar zijn pet. "U wilt mij toch niet thuis brengen, mijnheer Taets? Kijk, buiten is 't zoo licht als de heldere dag!" "O, ook in de duisternis zou u op zoo'n afstand niet licht iets overkomen. 't Is eene kleine beleefdheid, een blijk van respect, dat men zijne gasten bewijst." "Nu als blijk van respect dan!' zei ze met een kort uitgestooten lachje de schouders optrekkende. Zwijgend legde ze de hand op zijn arm, ze stapten door den tuin, over den weg, naar de rechterzijde der alloon-alloon. Dichtbij den tuiningang, onder de neerhangende takken der waringins bleef hij plotseling staan. "Heb je nog eens nagedacht over mijn verzoek, Marcella?" vroeg hij zacht, vol weerhouden hartstocht, terwijl hij den blik strak op haar gevestigd hield. Ze had de oogen neergeslagen en staarde op den met donkere beweeglijke plekken bezaaiden grond. De maan viel door eene opening in het getwijg vol en stralend op haar gelaat, dat door eene fijne plooi bovenden neuswortel eene uitdrukking van sombere vastberadenheid droeg. "Marcella, als je wist, hoe ik om je lijd! Blijf hier, Marcella!" Ze wierp het hoofd in den nek. In duisteren gloed vlamde hare oogen hem tegen.
inhoud | vorige pagina | volgende pagina