Nji Sri: Een liefde in de binnenlanden Amsterdam: H.J.W. Becht, 1903
[201:]
"Neen! Vrijheid boven alles! Goeden nacht!" Hare ijskoude hand raakte even de zijne en met vluggen stap was zij in den belommerden tuin verdwenen.
De oorlog was verklaard. Er heerschte echte geheime, doch onherroepelijke vijandschap. Beiden ontweken elkaar, zooveel ze konden. Als de pianoles was afgeloopen, wisselde Marcella meestal nog een paar woorden met de Residentsfamilie en keerde dan, onder voorwendsel van allerlei beslommeringen, die met 't aanstaande vertrek in verband stonden, naar huis terug. De Assistent bleef den heelen vooravond onzichtbaar. Een helle lichtschijn viel over het met rozen beplante grasplein voor het rechter paviljoen. Den vooravond voor hare reis, maakte Marcella nog enkele afscheidsbezoeken. Eerst was ze even bij de kontroleursfamilie aangewipt, dan ging ze naar de Kaboepatèn om tegelijk Dengkil een laatsten groet te brengen, die den vacantietijd bij hare grootmoeder te Radjalengka zou pas eeren. Eindelijk richtte ze zich met loome schreden naar de Assisentswoning. Mevrouw Lafontaine zat op een wipstoel in de voorgallerij en ontving haar met tranen in de oogen. "Aanstaanden Woensdag verlaten wij dit gastvrije huis ook en gaan naar onze standplaats terug!" zei zesnikkende. "Ik weet niet, hoe 't komt. 't Afscheid van jou, Marcella, valt mij zwaar. Dadelijk voelde ik sympathie voor je
[202:]
Kom, wandel nog een poosje met mij door den tuin. Ik voel mij zoo zenuwachtig van avond! ... "Zeg eens Marcella! Ik heb je bewonderd, om je besluit!" fluisterde ze, toen ze naast elkaar door de donkere karetlaan liepen. "Welk besluit?" "Dat je tóch gaat! Denk je, dat ik 't niet weet? Ik heb je voortdurend bespied. Hij is razend verliefd op je en jij voert een heldhaftigen strijd tegen hem. Houd vol! Als hij je eens bezit werpt hij je weg. Zoolang je onbereikbaar bent, heb je slechts waarde in zijne oogen. Ik ken hem. Wees op je hoede! 't Is een man wien geen vrouw op den duur weerstaan kan." "Heb je hem voor zijn huwelijk al gekend?" "Ja, tien jaar geleden kwam hij als kontroleur op Magellaan! Mijn vader was daar Overste en plaatselijk commandant. Al dadelijk was Taets de lieveling der vrouwen, getrouwde en ongetrouwde. Ik weet niet, wat 't was, hij betooverde ons allen. Haast niemand kon zich op eene onderscheiding beroemen, hij behandelde ons met de hem aangeboren galanterie, zonder meer, of met koelen spot, als hem al dat gevlei en gelonk begon te vervelen. Het was belachelijk om te zien, hoe de meisjes slechts oogen hadden voor hem, als hij op een bal verscheen en wee u, als hij merkte, dat je vuur had gevat. Doch bleef je koel, dan rustte hij niet, of hij moest je veroverd hebben, als 't hem tenminste de moeite waard scheen.
[203:]
Zoo kwam er eene onderwijzeres aan de gouvemementsschool een mooi, donker meisje. Ze leek wel iets op jou, Marcella, ze had ook zoo iets statigs in hare houding. De jongelui maakten dadelijk jacht op haar en Taets bewees haar allerlei attenties. Doch ze scheen tegen alle aanvallen gewapend. Later bleek het, dat ze in stilte geëngageerd was met een officier op Atjeh. Ze woonde bij den Resident aan huis. In hare vrije uren hielp ze de kinderen met hun schoolwerk en men zag haar 's avonds dikwijls met hen wandelen of toeren, Louise, de oudste dochter, kwam toen al in de wereld. Taet ging in en uit bij den Resident en men was in dubio, wie zijne bezoeken golden, Louise of de jonge onderwijzeres. 't Was geen geheim op Magellaan, dat juffrouw Van Herwijnen den jongen kontroleur gaarne zag. Doch ik wist, dat hij de andere, Marie Herbrand, liefhad. Op een feest bij den Regent namelijk, liep ik met mijn partner vlak achter hen, in den à giorno verlichten tuin. Zij was afwijzend en koel, doch uit een paar woorden, die ik opving, maakte ik op, dat hij op een beslissend antwoord aandrong. Hoe groot was mijne verbazing, toen ik den volgenden dag hoorde, dat Taets aanzoek had gedaan om Louise's hand en zij hem had aangenomen! Het engagement werd met tal van feesten gevierd. Louise scheen overgelukkig. Och, 't was een goed, doch onbeduidend meisje! Marie ging kort daarop met verlof naar Ambarawa,
[204:]
waar hare zuster getrouwd was. Een paar dagen na haar vertrek verspreidde zich de treurmare, dat ze dicht bij het naburige Banjoe-biroe in de rivier was verdronken. Je kunt je voorstelien, hoe ontsteld wij waren. Ik dacht er het mijne van." Marcella liep in gedachten, met neergeslagen oogen naast de Residentsvrouw voort, de loodrechte plooi in haar voorhoofd groefde zich dieper, hare lippen waren vast op elkaar geklemd. "Je begrijpt, met welke bedoeling ik je die geschiedenisheb verteld, Marcella," ging de spreekster voort. "Ik weet, dat je koel en ongenaakbaar op een hoogen rots staat en met een glimlach op de mannen neerziet. Doch ik ben evenzeer er van overtuigd, dat hij met stalen energie op zijn doel zal losgaan. Het krenkt hem, dat je naar Batavia vertrekt, om de feesten bij te wonen, dat zijn persoon je niet voldoende is. Alles is mij klaar geworden een paar dagen geleden toen je de Guaracha danste. Ik ken de wijs van buiten en sloeg jullie beiden gade. Je hadt zijn gezicht eens moeten zien! Het was één en al passie!" Marcella schudde droevig glimlachende het hoofd. "Je bent toch op een dwaalspoor, Adèle. Er is geen kwestie van liefde. Vrees niets! Wel geloof ik, dat zijne heerschzucht geen grenzen kent, doch niemand ter wereld zal mij ooit mijne heerlijke vrijheid kunnen rooven." Daar kwam de toekan sepen op hen af. "Of Njonja besaar aan tafel wilde komen? En als
[205:]
Nona goerue Kandjeng toean de eer wilde aandoen, ook te blijven eten .... " "Zeg, dat 't mij spijt, Adèle. Ik heb van avond nog een massa te beredderen. En over een half uur heeft mijn chaperone, de hoofdinspecteur, belet gevraagd, om even het nadere voor morgen te bespreken. Ik heb heusch geen tijd! Van den Resident heb ik daar straks al afscheid genomen. Ik ontmoette hem in de Kaboepatèn. Wil je meneer Taets mijne complimenten overbrengen? En nu, adieu Adèle! mijn dank voor al de bewezen vriendschap! " Snikkende omhelsde en kuste de jonge vrouw haar. "Dag Marcella ! chrijf mij van tijd tot tijd! Houd mij van alle op de hoogte! Vaarwel! Vergeet mij niet, kind!"
Een week later, op een regenachtigen, somberen kenteringsavond keerde Marcella uit de roezige feestdrukte der hoofdstad naar het stille Soekawana terug. De eersten, die haar den volgenden morgen verwelkomden waren de Van den Heuvels met den kleinen Njo. "Je ziet een beetje bleek en vermoeid!" zei Mevrouw. "Dat komt van 't nachtbraken. Je bent zeker geen enkelen avond thuis gebleven! \Vij hebben al in de krant gelezen, welk een rameh-rameh 't daar op Batavia was. En er stond ook, dat je zoo'n furore hebt gemaakt op 't bal
[206:]
costumé als Spaansche danseres. De nieuwe Gouverneur moet lettelijk in extase geweest zijn over je dansuitvoering. Je bent zeker dronken van al je triomfen! Kun je 't nu wel uithouden op den duur in onze stille negorij? En vertel eens, hoe vind je Njo? Is hij niet gergroeid in dien tijd? "Verbazend!" schertste zij. En meteen pakte ze het knaapje op, danste met hem op den arm den Guaracha-pas, heel langzaam, zooals 't behoort, in 't begin. Het kind spartelde met handen en voetjes mee en begon hardop te kraaien van pleizier. Dan viel ze hijgende met hem op den divan. Hij tastte met zijne poezele handjes over hare wangen en wendde vergeefsche pogingen aan, om hare stralende oogen als blinkend speelgoed te grijpen. De beide ouders sloegen met gelukkige gezichten deze kleine idylle gaade. "Zal ik je eens een goeden raad geven, Marcella?" zei Lien met een hartelijken slag op haar schouder. "Je moest maar trouwen! Nu wordt je wel is waar gehuldigd en bewonderd, doch wat heb je later? Niets haalt toch bij moederweelde! Geloof mij!' En ze nam haar kind uit Marcella's armen en drukte het innig aan het hart. "Ja," zei Marcella terwijl ze het jongske liefderijk aanzag. "Zoo'n kleine schat zou ik wel willen hebben, als ik maar niet behoefde te trouwen!" "De vervulling van dien wensch zou niet tot de onmogelijkheden behooren!" meende de kontroleur leuk. "Schandelijk!" berispte Lien haar man met schalks lachende oogen. "Kijk!" riep ze ineens opspringende en gluurde nieuwsgierig achter de neerhangende ranken der Pakoe minjangan. "Daar heb je den logé van den Adipati weer. Lord Chelsea! Je kent hem toch? Je moet hem op Batavia ontmoet hebben! Hij heeft je tenminste de Guaracha zien dansen. Ik hoorde 't, hoe hij 't gisteren den Assistent vertelde. "Wonderful! Quite amazing!" riep hij. 't Moet een schatrijk man zijn, van aristocratische familie. Zijne introductie-brieven hebben hem de poorten der Kaboepatèn geopend. De Resident moet Taets ook aangeschreven hebben, om den Engelschman op alle mogelijke wijze behulpzaam te zijn." "Waarmee dan?" "Wel, hij verzamelt hier stof voor een boek over de Flora van Java. Hij moet een botanikus van naam zijn. En buitendien is 't een echt sportsman. Hij heeft een hele kist met geweren meegebracht. Meermalen zijn er in 't Bantam'sche tijgerjachten voor hem op touw gezet. Hier heeft hij een eigen rijpaard op tal. Een prachtig beest, is 't niet, Wim?" "Zeker! Een mooi beest! En hij is een kranige kerel! Wel een beetje uit de hoogte, zooal die Engelschen meestal zijn. En 't is ook verduiveld moeilijk, hem te verstaan. Dat gaat zoo rad, men kan hem niet bijhouden. " Denzelfden avond ontmoette Marcella den Engelschman in den Dalem. Ze bracht de familie de groeten harer ouders over en de Rhadenajoe ontving uit naam
[208:]
van mevrouw De Bogaerde een prachtigen met goud doorweven kain Palembang. Nu herinnerde Marcella zich flauw, den vreemdeling op Batavia gezien te hebben, ze was zelfs aan hem voorgesteld. Eens had hij tegenover haar in de quadrille gestaan. "Ik kon geen enkelen dans van u machtig worden," zei hij. "Het was mij onmogelijk de barricade van vereerders, die u omgaf, te verbreken!" Marcella gevoelde dadelijk sympathie voor Lord Chelsea. Het was een forschgebouwd man, met rossige blonden knevel, gezond gebit en helder blauwe oogen. Zijn geheele optreden verried zijne goede afkomst. Slechts met moeite kon hij zijne verbazing over Marcella's eigenaardige positie hier verbergen. Op Batavia op de officieele feesten was ze door de hoogstgeplaatsten met buitengewone onderscheiding behandeld, hare imponeerende verschijning had dadelijk zijne aandacht getrokken. Haar vader "member of the Council ofIndia" en zij hier in betrekking bij een "native prince?" Strange indeed! Intusschen was hij er niet rouwig over, haar hier weer te ontmoeten. En eene uitkomst voor hem was 't, dat ze zoo vlot Engelsch sprak. Ze vertelde hem, dat ze twee jaar op 't eiland Wight op kostschool was geweest. Hij was in verrukking. Hij zelf was goed bekend op Wight. Zijn vader had er eene villa bezeten en bracht
[209:]
er vroeger een paar maanden jaarlijks met zijne familie door. Er waren talrijke punten van aanraking. Omstreeks half acht kwam de Assistent Lord Chelsea een contra-bezoek brengen. Men had hem niet zien binnenkomen, omdat de Adhipati wegens den stroom enden regen in de binnengallerij ontving. Eenige oogenblikken later kwam ook mevrouw Van Dam, de eigenares van vanilletuinen binnen, om de Rhadenajoe te bezoeken. "Goeden avond, freule De Bogaerde! Van de reis terug?" zoo begroette Taets de jonge dame. "Zooals u ziet!" "En goed geamuseerd?" "O, uitstekend!" Marcella wendde zich weer tot den Adhipati, die alle bijzonderheden der Batavia' che festiviteiten moest weten, terwijl de Rhadenajoe in een interessant di cour met mevrouw Van Dam, de kapiteinsweduwe, over de kunstmatige bevruchting der vanille gewikkeld was. Even voor achten stond MareelIa op. "'t Regent hard!" zei de Rhadenajoe. "Blijf nog even, dan zal ik laten inspannen!" "Als Nona goeroe soms mijn geleide wil aannemen?" kwam de Assistent hoffelijk tusschen beiden. "Ik heb om acht uur mijn wagen besteld." "Heel vriendelijk! Graag!" zei deze. De korte afstand was in een ommezien afgelegd. Bij den ingang wilde hij uitstappen. Gelukkig kwam
[210:]
Oena met opgestoken pajong de trap afgehold. "Ik dank u zeer, mijnheer Taets! A propos! Zou u zoo vriendelijk willen zijn, de piano terug te zenden?" "Zou ik ze niet nog een poosje mogen houden? Volgende week krijg ik denkelijk weer logés .... U kunt gerust les komen geven! U bent toch niet bang voor mij?" "U bent zeer vriendelijk, doch ik zal niet meer komen!" "Dan zal ik u morgen de piano terugsturen!" zei hij barsch. "Ik dank u intusschen voor 't gebruik! Adieu!" Hij hielp haar bij 't uitstappen, en nam afscheid, doch zijn handen raakten nauwelijks de hare aan. Lord Chelsea scheen van een gezelligen aard. Overdag ondernam hij urenlange strooptochten, door velden en bosschen, doch in den vooravond bezocht hij meestal de vriendelijk verlichte voorgallerij van Soekawana's ingezetenen op. Een paar dagen later ontmoette Marcella hem bij de kontroleursfamilie, waar toevallig Taets met zijn logé, den ingenieur Van der Goes een bezoek bracht. Het trof bijzonder goed dat de huisvrouw den Engelschman een stoel naast Marcella aanwees. Doch toen ze opgetogen de anderen er heimelijk attent op maakte, hoe goed de conversatie tusschen die beiden vlotte,
[211:]
ving Marcella juist het tergend lachje van den Assistent op. O, hoe ze hem haatte, den man, met dat trotsche honende gezicht. Hoeveel had ze om zijnentwil al geledenen toch, ondanks haar tegenstribbelen, tot hem keerden hare gedachten onophoudelijk terug. Dat ze zich op hem kon wreken, hem treffen in 't hart, hem, die haar stil geluk, haar ziels vrede had geroofd! Met dien sterken, blonden man aan hare zijde, voelde ze een groot medelijden. Ze zag, dat 't met hem zou gaan, als met vele anderen vóór hem. Zijn trouw hondenoog bespiedde angstig elke gedachte op haar expressief gelaat. Ze nam zich vast voor, hem te sparen. Eene korte teleurstelling zou hem voor grooter leed bewaren. Ze voelde, welk een Titanenkracht onder dat kalme phlegma school, als de passie langzamerhand was aangegroeid. Een oogenblik kwam een duivelsch plan in haar op. Als ze dezen een opofferde, om den anderen te straffen? Zichzelf des noods! Wat kon 't haar schelen? Als ze zich echt wreken kon! Marcella was betooverend. De vreemde taal, in jaren onbeoefend, zij vloeide haar weer van de lippen! Haar glimlach, zoo fier en toch zoo zonnig, de donkere straal der peinzende oogen, alles bracht den kalmen man in vewarring. Hij bracht haar thuis. Het was weer een sombere, zoele avond, benauwd, met laag neerhangende lucht. "Dat zou eene partij voor haar zijn" fluisterde
[212:]
mevrouw Van den Heuvel, toen het paar gearmd den tuin doorging. "Ik geloof, dat hij al vrij ver heen is!" meende de kontroleur lachende. "Wanneer zullen wij eens dien rit naar de watervallen maken?" vroeg Lord Chelsea onderweg. "Ik kan 't u niet beloven!" weerde ze kort af. "Om dezen tijd van 't jaar is 't weer niet te vertrouwen. En ik ben nu druk aan 't schilderen. Ik heb wel is waar vacantie nu, doch ik heb allerlei onderhanden." "Zondag dan!" "Dien tocht moet men te paard maken! De wegen zijn smal en geaccidenteerd. En de Regent heeft geen enkel rijpaard, dat ik bestijgen kan! 't Zijn allemaal wilde hengsten of racepaarden." Vóór zondag had hij een tweede rijpaard van Batavia laten komen, met zadel en tuigen. Den avond te voren, toen ze op 't punt stond in den wagen te stappen, om met Dengkil te gaan toeren, kwam hij haar met stralend gezicht melden, dat nu niets den tocht in den weg stond. "'t Is beter, dat wij niet gaan!" zei ze hem oprecht in de oogen ziende, met ernstigen glimlach. "Zal ik dan nog een derde inviteeren?" vroeg hij ietwat teleurgesteld. Ze schudde ongeduldig het hoofd. "Och, ik sta boven alle praatjes verheven."
[213:]
"Waarom hebt u dan bedenkingen? Vertrouwt u mij niet?" Nu moest ze lachen. Wat waren de mannen toch pedant! Juist kwam de Assistent over den weg. Hij sloeg den hoek om van de alloon-alloon en passeerde bijna rakelings den wagen. Eerst hield hij de oogen op den grond gericht. Vlak tegenover den ingang keek hij op en groette. Zijn spottende blik bleef op Marcella hangen. "Goed," zei ze. "Om half zeven zal ik mij gereedhouden. U komt mij afhalen, niet waar?" Het was een heldere morgen. Ze reden dwars over de alloon-alloon den weg naar Katja-Katja kidoei toe, waar, ingesloten door weelderig begroeide heuvels, van eene hoogte van zestig Meters en iets lager de tweeling troomen Tji beureum en Tji leutik met oorverdoovend gekletter op uitgeholde granietblokken neerstortten. De Engelschman had zijne bedienden met matten en een mand waarin een eenvoudig doch keurig ontbijt was gepakt, vooruit gestuurd. Alles was gereed, toen de toeristen arriveerden. De matten lagen op den vochtigen grond gespreid. Ze zaten daar tusschen de groene, met enkele roode en witte kelken begroeide rotsmuren, de morgenzon speelde op de tot milliarden van atomen verstuivende droppels, die het felle licht, als met een wazigen sluier, die in alle kleuren van den regenboog was beschilderd, temperden. Het was een goddelijk plekje hier, te midden dezer
[214:]
wild romantische natuur, alles lachte hen toe, en toch lag er een gedrukte stemming op beiden. Het kostte haar eene voortdurende inspannning om het gesprek op neutraal terrein te houden en hij trachtte zijn teleurstelling over hare bedrevenheid in diplomatiek uitwijken, onder een banaal gesprek te verbergen.
De aanwezigheid van den jovialen vreemdeling bracht van lieverlede zekere levendigheid op 't stille Soekawana. De Regent gaf hem ter eere een luisterrijk diner. DeAssistent volgde met een stemmigeren whistavond. Dekontroleur wilde niet achterblijven en noodigde de Europeesche ingezetenen op een gezellig soiréetje met een wandelend souper. Zelfs de zoutpakhuismeester meende 't aan zijn stand verplicht te zijn, ter wille van Lord Chelsea ook een partij te geven. De Engelschman had den met alle geheime sluipwegen vertrouwden Indo ter belooning voor zijn geleide op de zwijnenjacht een kostbare dasspeld vereerd. Heen om die reden zou de goedhartige pretmaker 't noodig geacht hebben, om zich te revengeeren. Hajo! Hij zou den tótók eens toonen, hoe men hier in Indië smulde. Zijne njai verstond de kookkunst beter, dan de eerste Ambonneesche kok in de Kaboepatèn. Als er ginds feesten waren, moest Minak komen helpen. Hij noodigde al zijne "sobats" op een heerlijke rijsttafel. Zijn koele, ruime pendopo, waar geen blind paard scha kon aanrichten, leende zich
[215:]
uitstekend tot de ontvangst van een talrijk gezelschap. Wat er aan servies en glaswerk ontbrak werd door buren en vrienden bereidwillig geleend en zoo blonk dit typisch-Indische feestmaal boven alle voorafgaande uit, door gulheid en ongedwongen pret. De Assistent kon zich aan al deze rameh-rameh moeilijk onttrekken. Hij, als hoofd van Bestuur had zekere verplichtingen tegenover de ingezetenen. Dat het niettemin een offer was, dat hij aan zijne positie bracht, wist niemand beter dan Marcella die hem te midden van al dat vroolijk gedruisch om haar heen, heimelijk bespiedde. Aan tafel gaf hij om verstrooide antwoorden, hij zat vaak achterover geleund en streek zich zorgvol met de hand over 't voorhoofd. Eens zag Marcella, dat hij ongemerkt eenige woorden met zijn ondergeschikte wisselde. Het was duidelijk, dat de dienst al zijn gedachten in beslag nam, of dat hij in zijn ambt met tegenspoed had te kampen. Ook werden bijna dagelijk tournées naar de omliggende districten ondernomen. Herhaaldelijk was de Assistent Marcella tegen gekomen als zij met haar cavalier van een vroegen wandelrit huiswaarts keerde. Den verloren tijd moest de met schrijfwerk overladene dan later ongetwijfeld inhalen, want tot laat in den nacht vielen breede lichtschijn uit de openstaande deur van het paviljoen over het grasperk. Ondank alle vermoeien in der laatste dagen werd Marcella gedurende den nacht zelden door een rustigen
[216:]
slaap verkwikt. Vaak zat ze na middernacht nog in hare voorgallerij of liep met gejaagden stap onder de waringinboomen op en neer. Alles was zoo stil. De Kaboepatèn lag als een donkere steen kolos achter den zich dauw afteekenenden witten muur. Niets bewoog zich op de wijde alloon-alloon, de omvangrijke kruinen der waringins schenen den laag neerhangenden, bewolkten hemel te geraken. Aan den overkant lichtte de lamp in 't voorportaal der missigit als een gloeiende spijker, terwijl aan de linkerzijde van de Gedong zooal alle avonden een breede lichtschijn over 't grasveld viel. Marcella wist nu wat den Asistent den laatsten tijd zooveel soesah berokkende. Mevrouw Van den Heuvel kwam haar nu elken ochtend bezoeken, Lord Chelsea was sedert eenige dagen naar Batavia vertrokken, om zijn zuster en zwager, die op de doorreis naar Australië waren, te begroeten. Lien wist, dat ze haar nu thuis zou vinden. "Verbeeld je Marcella!" had ze heel ontdaan gezegd. "Mijn man is van morgen vroeg naar Sindanglaja gegaan, om het onderzoek voort te zetten. Taets heeft hem naar die oproerige districten gezonden, om de medeplichtigen van den Wedana op te sporen. Een pleizierig baantje voor Van den Heuvel! Wat zeg jij?" "Ik begrijp je niet, Lien. Wat is er dan gebeurd?" "Wat? Weet je dan heelemaal niet, wat er broeit? Ja, je bent in den laatsten tijd ook zoo druk aan 't
[217:]
paardrijden, dat je blind voor je omgeving bent. Wanneer mogen we je feliciteeren, Marcella?" "Ik zal je bijtijds waarschuwen!" zel de andere ontstemd. "Nu, wees maar niet boos, dan zal ik je eens vertellen, in welk wespennest Taets zijne handen heeft gestoken. Het is namelijk gebleken dat de hoofden in het Kartamana'sche de gelden, die voor de uitbetaling der koelis waren bestemd, ten eigen bate onderschept hebben. Vooral de Wedana schijnt zich aan ergerlijke knoeierijen schuldig te hebben gemaakt. Taets heeft hem op staanden voet ontslagen. Doch de man is van eene oude familie en heeft een massa aanhangers. Een Hadji, een neef van het ontslagen districtshoofd, die ook flink heeft geprofiteerd van de gestolen duiten, ruit nu de bevolking op. Ik wenschte dat die zaak maar weer in 't reine was. Die dienst weet wat tegenwoordig! Vroeger toen Beelaarts nog aan 't roer was ging alles als van 'n leien dakje. Drie dagen van de week zit ik nu alleen thuis. Ik kan er niet tegen! 't Maakt mij zoo zenuwachtig. " Met een bedrukt gezicht wandelde Lien naar huis terug. De ledige uren trokken langzaam voorbij. Vooral de eenzame sombere avonden drukten Marcella loodzwaar op 't gemoed. Weer zat ze in haar donker hoekje in de voorgallerij. Door de neerhangende ranken der hertshoorn kon ze
[218:]
hem daar aan den overkant duidelijk zien. Hoe kalm zat hij in zijn werk verdiept, het hoofd voorovergebogen terwijl de pen rusteloos over 't papier gleed! Rondom was 't benauwend stil. Geen zuchtje bewoog de takken der boomen, een krekel tjilpte schel in de heg. Met klepperenden wiekenslag trok een vlucht kalongs over de waringins. Ginds in de naburige kampong jankte een hond in langgerekte klaagtonen. St! Hoorde ze daar geen geruisch! Ze stond op en boog zich voorover en luisterde. Het kwam nader, het was een gegons van stemmen en geschuifel langs de heg. Ze spiedde naar buiten. Allengs kon ze in de duisternis de flauwe omtrekken der voorwerpen onderscheiden. Vlak voor den tuiningang stond een troep net gekleede Inlanders. Ze traden in een kring en fluisterden ijverig met elkaar. Marcella viel onverschillig op haar stoel neer. Wat konden haar die menschen schelen? 't Waren zeker volgelingen van den Adhipati, of bedienden, die een tandakpartij of eene slamattan gingen bijwonen. Haar gedachten dwaalden af. Ze bleven weer rusten op den avond van den 3 den October, toen hij hier op dezelfde plaats tegenover haar zat. Hoe mooi was hun samenzijn begonnen! 0 die noodlottige reis naar Batavia! Doch neen! Ze had niet anders kunnen handelen! 't was een tyrannisch verlangen geweest. ... Plotseling rukt ze zich los, veegt snel eene verraderlijke traan weg. Daar slaat het middernacht. 't Is tijd om naar bed te gaan. Ze staat op, maakt het lange
[219:]
haar los, zoodat het als een donkere mantel hare schouders omhult. Daar slaat opnieuw dat zacht gemurmel aan haar oor. Ze treedt naar voren en gluurt achter een pilaar heen. Het dispuut wordt luider, heftiger, een uit den kring staat in 't midden, redeneert, gesticuleert met hoog opgeheven arm, trekt den kris uit de scheê, dien hij opgewonden boven zijn hoofd zwaait. Als geband blijft ze onbeweeglijk staan en wendt geen oog af van het vreemde tafereel. Nog een wijle duurt de bespreking, dan schuiven de geheimzinnige gestalten terug naar den kant van de Kaboepatèn. De lange kains slieren en ritselen, het zand kraakt onder hun voeten. Nu hebben ze den muur bereikt. Voorzichtig buigt Marcella zich over de ballustrade heen en tracht met halfdichtgeknepen oogen de duisternis te doordringen. Ze schuiven verder, nu zijn ze vlak bij de poort. Zouden ze binnengaan? Neen, met gebogen rug sluipen ze al katten voorbij, en verdwijnen allengs in de donkere schaduwen van den muur. Met ingehouden adem blijft Marcella staan. Waar zouden ze gebleven zijn? Op de trap der missigit duiken ze na een wijle weer op. Achter elkaar klimmen ze de marmeren treden op, het roode licht der eeuwige lamp glijdt over hen heen. Dan zijn ze verdwenen. De bange vrees, die Marcella had bevangen is geweken. De berichten der kontroleursvrouw had ze onwillekeurig met dezen raadselachtigen troep in verband
[220:]
gebracht, ze had zich een heel verhaal van moordenaars van een nachtelijk complot saamgesponnen. Nu moet ze glimlachen. Het zijn fanatieke volgelingen van Mahomeds leer, toekomstige priesters misschien, die hier in 't stille middernachtsuur hun godsdiestoefeningen houden. Nog een poos blijft ze naar buiten staren, en laat den blik droomerig over 't plein dwalen. Nog steeds brand er licht in het paviljoen aan de overkant. Met een zucht richt ze zich op, schudt het haar naar achteren en maakt zich gereed om te vertrekken. Ineens ziet ze het troepje vlug de trappen der missigit afdalen, de donkere mannen loop en in snellen pas voort, voorbij het Residentiekantoor, steken den weg over en vatten post achter de lage vierkante pilaren aan weerszijden van den ingang der Assistentswoning. Plotseling flitst eene ingeving door haar brein. Ze vliegt de trap af, den tuin door, langs de rij waringins, die de rechterzijde van het plein begrenzen. Met vliegenden adem suist ze over den weg. Ze loopt het erf op over bloembedden en grasperken naar het paviljoen toe. Voort! Voort! Eer het te laat is! Daar staat ze vóór hem, die onbewust van het dreigend gevaar met gebogen hoofd voor zijn schrijftafel zit. Als een razende stuift ze naar binnen. Doch, aan de tegenoverliggende richting stormt tegelijk een Inlander de trap op met opgeheven kris. "Amok!" gilt ze en met den moed der wanhoop grijpt ze den uitgestrekten arm.
[221:]
De Assistent is verrast opgesprongen, hij ziet den man met het blinkende wapen, hij ziet hem in den blinde toestooten twee, driemaal, doch voordat hij beseft, wat er gaande is, ontwaart hij Marcella, die op den drempel ineenzakt terwijl de donkere gestalte in woeste vaart den tuin in vlucht. Snel als de bliksem heeft Taets een pistool uit een vak van zijn schrijftafel gegrepen, loopt naar den drempel en lost een paar schoten snel achter elkaar. De moordenaar is verdwenen, het met bloed bevlekte wapen ligt aan den voet der trap. En Marcella? Allengs keert een heldere gedachte in 't verwarde brein terug. Heeft hij gedroomd? Hij slaat de hand aan 't voorhoofd. Ja, alles ziet hij duidelijk nog eens gebeuren. Hij heeft den gladakker zien stooten, vluchten. Marcella's lichte gestalte met loshangend haar .... Nog staat hij voor op den drempel, den blik peinzend neergeslagen. Ja 't is klaar, zoo moet 't gebeurd zijn! Zijn hoofd bruist, zijne borst zwoegt. Wat ligt daar op den grond? Een vrouwenschoen? Hij raapt hem op en loopt den tuin door, naar het huisje op de alloon-alloon. In de voorgallerij is alles donker. Een lichtschijn valt door de portière. Hij stormt naar binnen, onbekommerd om alle wetten der convenance. Hij moet haar zien! Dadelijk! Daar ligt ze op den divan, bleek met gesloten oogen halfontkleed. De witte bloed bevlekte peignoir hangt over den stoel, haar arm is met een doek omwonden
[222:]
"Marcella!" Smart, teederheid, angst trilt in dien eenen gesmoorden kreet. Verschrikt heeft ze zich opgericht. Met éen sprong is hij aan hare zijde, hij houdt haar bleek hoofd in zijn handen en drukt het wild aan zijne borst. "Marcella! Vergeef mij! Wat heb je gedaan? O ik gelukkige man!" Ze ligt met een zaligen glimlach in zijne armen. Hij buigt zich tot haar neer en bedekt haren mond met woeste kussen. Vol ontzetting ziet hij plotseling het verband om haar arm, de roode druppel sijpelen op het witte ondergoed. "Je bent gewond, liefste! Heeft hij je geraakt? Ik zal den dokter Djawa halen. Zóó ben ik weer bij je!" Meteén snelt hij heen .... De wond wordt onderzocht, gewasschen en opnieuw verbonden. "Het heeft niets te beteekenen!" meent de Inlandsche geneeskundige. "Misschien een weinig koorts! Binnen een week is de wond genezen! Djoeraga moest dadelijk gaan slapen." Marcella ligt al in haar bed, doodsbleek, uitgeput doch met een stralenden glimlach op 't gelaat, de Assistent heeft den Inlandschen dokter buiten opgewacht en het geruststellend nieuws vernomen. Hij komt behoedzaam binnen en gluurt achter de portière. "Djoeragan istri slaapt al!" fluistert Oena en wijst op de kamerdeur.
[223:]
Als een dronkene keert hij naar huis terug.
Den volgenden dag ligt Marcella met een lichte koorts te bed. De ramen van haar slaapvertrek staan wijd open. Ze ziet naar buiten op wuivende boomkruinen, op golvende struiken en bonte bloemen, de geur van rozen en melati vermengt zich met de krachtige uitwaseming der doordrenkte aarde, want in den laten nacht heeft een zwaar onweer gewoed. Nu staat alle frisch, blinkend, al herboren in de dartelende morgenzon. Marcella is ontwaakt uit haar wild verwarde droomen en ligt, soezerig nog, met koortsig gloeiende wangen en glinsterende oogen op haar kussen. Ze is nog niet in staat om te denken. Met een vaag bewustzijn, van een groot geluk en tegelijk van iets ontzettend sluit ze de oogen. Oena's goedig gezicht komt achter de sampiran te voorschijn. "Djoeragan Pamêgêt is van morgen hier geweest," bericht ze. "Zijn rijtuig hield hier voor 't erf stil, hij ging op reis. Hij vroeg hoe u 't maakte ? Ik zei, dat u den heelen nacht zoo onrustig was geweest, dat u gedurig hardop hadt gesproken. "Nu slaapt ze!" zei ik. "Zal ik Djoeragan zeggen, dat u hier bent? Hij wenkte, u met rust te laten en reed heen den weg van Kartamana op."
[224:]
De mare van den moordaanslag had zich als een loopend vuurtje over Soekawana verspreid. In den voormiddag kwam de kontroleursvrouw. Ze was vreeselijk opgewonden. "Ik had er een voorgevoel van, dat ons zooiets te wachten stond. Wat was ik blij, dat mijn man gister avond thuis kwam! Vertel mij nu eens, hoe alles toeging! Hoe kwam je zoo in de Gedong verzeild?" Juist werd de dokter Djawa aangediend. "Sema? Koemaha!" [Bezoek? Hoe is 't nu mogelijk!] hoorde men den geneeskundige buiten mopperen. Al buigende kwam hij binnen. Hij voelde den pols met een air van gewicht. "Temum! Betoei! Poesing kapala! [Koorts! Zeker! Verward in 't hoofd!] U moet u vooral rustig houden!" Mevrouw Van den Heuvel stond discreet op. Marcella sliep aan één stuk door. Eene heilzame reactie trad in. Ook de nacht verliep rustig. Oena had hare mat achter de sampiran uitgespreid, doch geen enkele maal werd hare hulp vereischt. Den volgenden morgen vroeg Rhadenajoe Anom belet. Ze vroeg niets. Een meisje van haar gevolg bracht bloemen en vruchten en een flesch woeni-limonade. "Kassian!" zei ze. "Hebt u veel pijn gehad?" Marcella schudde glimlachende het hoofd.
[225:]
De jonge vrouw keek verbaasd rond. "Wat is 't hier mooi! Aloes sekali! Wit en helder als een melati-tuin!" "Hoe gaat 't Dengkil?" vroeg Marcella. "Trima kassi! Zeer goed! Hare grootmoeder is zoo gek met haar! Ze wordt zoo verwend op Radjalengka! Ze draagt mij op, u te groeten." "Hoe lang blijft ze nog weg?" "Nog veertien' dagen, als u 't goed vindt!" Met een lief medelijdend "Slamat!" nam de Rhadenajoe afscheid. De familie van den Adipatie betoonde Marcella ongewone belangstelling. Als de Assistent eens vermoord was! Welk een soesah! Welk een perkara! De Assistent was nog steeds afwezig. Na drie dagen zat Marcella bleek, doch koortsvrij in de voorgallerij. Ze zag den Javaanschen dokter het erf opkomen. Ze stond op. In de kamer werd de arm opnieuw verbonden. "Ik geloof, dat 't goed vooruit gaat I" zei Marcella. "Ja, de wonde is bijna genezen, over eenige dagen kunt u 't verband afnemen. Doch u bent nog zenuwachtig. Ik zou u aanraden voor een poosje naar de Goenoeng te gaan. Alle uagen een ijskoud bad, dat zal u spoedig geheel herstellen! Overmorgen zal ik terugkomen!" zei hij bij 't heengaan.
inhoud | vorige pagina | volgende pagina