doorzoek de gehele Leestrommel

Leestrommel
Leestrommel
a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Thérèse Hoven (Adinda): Vrouwen lief en leed onder de tropen
Amsterdam: L.J. Veen, 1914 (eerste dr. Utrecht: Beijers, 1892)


[77:]
Hoofdstuk VI. 
Corrie's Gastvrijheid.

 

Land Hoorn
Februari 188-.
 
Lieve Marie,
 
Mijne brieven van hier gaven je zeker tot nu toe geen voldoening, daar ik er zoo weinig vertrouwelijk in was en mij slechts bepaalde tot het mededeelen van eenige bizonderheden, 't land en de bevolking betreffende. Doch weet, cara mia,dat 't mij moeite genoeg gekost heeft zóó te schrijven, ik was echter bang te veel te zeggen, als ik eenmaal begon met iets te schrijven over mijne verhouding hier in huis. Nu kan ik echter niet langer zwijgen, want ik weet dat je genoeg belang in mij stelt om mijn leed met mij te willen doelen, al is 't dan ook uit de verte. Bovendien ben ik altijd van oordeel geweest, dat vertrouwen het grootste bewijs van vriendschap is, en het zou dus niet voor mijn vriendschap pleiten,

 

[78:]

 

indien ik je niet precies op de hoogte hield van hetgeen mij betreft.
Je moet dan weten - en uit het bovenstaande heb je het zeker al opgemaakt - dat ik hier alles behalve gelukkig ben; ja, ik denk er zelfs hard over om het huis van mijn broer te verlaten en ergens in betrekking te gaan, want ach! 't is eigenlijk niet zijn huis, maar dat van Corrie, zijn vrouw. Hij zit zoo erg onder de plak, dat hij niets te zeggen heeft. En dat alles ter wille van 't lieve geld.
Ik dacht nooit dat dit op de menschen zoo grooten invloed hebben kon; geld en gemakzucht schijnen de hoofddrijfveeren te zijn van alle handelingen der menschen hier. Ik geloof niet, dat Herman ooit verliefd is geweest op zijne vrouw, of liever, ik weet het zeker, doch de goede positie en het rijke bestaan, dat zij hem met hare hand aanbood, bleken eene te machtige verleiding voor hem te zijn om niet toe te geven.
Het schijnt wel dat de warmte onder de tropen de Europeanen niet alleen ontzenuwt, maar ook demoraliseert, want vóórdat Herman er heen ging, had hij een flink, vast karakter en edele principes en nu is hij tevreden als hij maar rust heeft en vrij van zorgen is.

 

[79:]

 

Alsof het ook geen zorg eischt vier kinderen groot te brengen, voor wier welzijn men toch verantwoordelijk is. Ik vind het de plicht van ouders te trachten hunne kinderen tot bruikbare leden der maatschappij te vormen, maar Corrie noch Herman schijnen daaraan te denken. Zij laten hun wildzangen maar zoo opgroeien en zijn al blij, als ze zichzelf maar weten te vermaken. Corrie's grootste geluk is als ze goed eten; doen ze dit niet, dan wordt ze onrustig en knorrig, en als hun werkelijk eens iets mankeert, is ze wanhopend. In dat geval wordt er in de achtergalerij of eetkamer een matras op den grond gelegd voor den kleinen patiënt en zit Corrie er den geheelen dag bij gehurkt en heeft ooren noch oogen voor iemand anders. Tante Marie moet dan maar voor alles zorgen, o! die moest je eens zien; in Holland zag ik nooit zulk een leelijke Indische. Zij heeft de donkerste huid en de zwartste oogen, die men zich kan voorstellen, zonder nog van haar dikke lippen te spreken, die aan negerlippen doen denken. Daarbij is ze vreeselijk dom en onbeholpen en doet niets dan giegelen. Als Herman uit goedhartigheid eens een grapje met haar maakt dan roept ze wel vijf minuten lang: ‘Die Ger, ja? altijd zoo hek, gij maak mij altijd lachen, ja? zoo komiek,

 

[80:]

 

ik kan niet gelpen, hij zoo hek! zeg altijd zoo malle dingen. Heb-je, hegoor, Corrie, wat die man van jou zeg?’ enz. Ze zou dol graag getrouwd zijn en haalt de jonge employés, die op 't land wonen, erg aan, tot nu toe zonder succes. 't Is eigenlijk maar goed, dat ze zoo leelijk is, want anders zou Corrie nog jaloersch op haar zijn ook; zij kan niet velen, dat Herman met een andere dame praat. Nu - gelukkig gebeurt dat hier niet dikwijls, doch geheel te vermijden is het natuurlijk niet. Ten eerste komen er nog al eens logé's, zooals op alle plantages en dan woont er op 't land een getrouwde dame, de vrouw van den boekhouder, een allerliefst Hollandsch vrouwtje. Zij kwam eenige jaren geleden als onderwijzeres uit, doch kreeg zulk een nare betrekking ergens op een buitenpost in Borneo, dat ze, geloof ik, uit wanhoop trouwde. Haar man staat ten minste verre beneden haar in stand en opvoeding, doch ze verkoos het getrouwde leven boven het les geven aan Inlandsche kinderen.
Ik geloof niet, dat ze heel gelukkig is, maar ze schikt zich zoo goed mogelijk in haar lot en wijdt zich geheel aan de opvoeding harer twee kinderen, meisjes van drie en vier jaar.
Zij ziet er nog heel goed uit en de meeste heeren

 

[81:]

 

op het land - er zijn or zes in 't geheel - maken haar ‘nu bout de cour’. Corrie nu is vreeselijk jaloersch op deze mevrouw Smit, zoo heet ze, en kan haar niet uitstaan, voornamelijk omdat ze een volbloed Europeesche is en meer ontwikkeld dan zij. Laatst nog maakte ze Herman een hevige scène, omdat hij haar een boek geleend had. Ik was in mijn slaapkamer en hoorde haar schreeuwen:
‘Jij goef haar heen boeken te leenen, zij kan zelf koopen, als zij gebben wil. Ik weet wel, waarom jij dat doet, jij denkt, dan vindt zij jou lief en heef' jou zoen, ja? Maar ik wil niet, jij mijn man, ik zorg voor jou, kook jou lekkere rijst en heef' jou geld. Jij mag niet lief zijn tegen een andere vrouw, jij moet alleen lief zijn voor mij. Kassian, Vreeswijk hij altijd zoo hoed voor mij en nou hij dood, Kassian.’ En zoo ging zij maar door, totdat het Herman gelukte haar tot bedaren te brengen. Daarna was zij weer erg lief voor hem en haalde hem vreeselijk aan. Ik moet zeggen, dat ik hem dikwijls bewonder, want hoe heftig en onbillijk zij is, nooit wordt hij boos, doch tracht haar altijd te kalmeeren.
Over 't algemeen gaan ze dan ook vrij goed met elkander om en als Corrie maar zorgt voor een goede tafel, dan is hij heel tevreden.

 

[82:]

 

't Ergste, ten minste voor mij, is dat hij zich zoozeer aan den Indischen kost heeft gewend; hij verkiest dien zelfs hoven Europeesch eten.
Nu kan men aan eene nonna geen grooter genoegen doen dan van de rijsttafel te houden en al die sterk gekruide kostjes met smaak te verorberen. Toont men daarentegen, dat men ze niet lekker vindt, dan neemt ze dat als een persoonlijke boleediging op en als eene geringschatting van haar talenten op 't gebied der edele kookkunst. Nu heb ik nooit van sterke dingen gehouden en kan er mij niet aan wennen, visch, garnalen, kip, uien, gehakt, groenten, in één woord, alles door elkander te eten.
Ik val dus volstrekt niet in Corrie's geest en zij ziet mij met woedende blikken aan, als ik een stukje kip met groente en daarna wat rijst met boter en suiker eet. Soms zorgt zij voor het een of andere Europeesche gerecht, doch maakt dan zulke stekelige opmerkingen er bij, dat zij daardoor 't goede van hare attentie bederft.
Herman smult aan al die vreemde spijzen en kan er met wellust van genieten. Dan zit Corrie met open mond naar hem te kijken en bewondert hem in stilte. Gewoonlijk maakt zij zijn bord zelve klaar en pluist kip, vleesch enz. met hare vingers

 

[83:]

 

uit; dan behoeft hij niet te kluiven, zegt ze. - Vervolgens doet ze het door de rijst, voegt er de overige ingrediënten bij en begiet dit amalgama van heterogene bestanddeelen met eene sterke kerriesaus. Daarna kijkt ze mij triomfantelijk aan en zegt: ‘Zie je, Huus, jou broer lust dat wel, gij smul' ja? daarom gij zoo dik en vet is. Jij, zoo dun en bleek - komt, jij niet eet.’
Intusschen zorgt Marie voor de kinderen, of liever tracht zij optepassen, dat zij niet te goed voor zich zelf zorgen, want hun grootste pleizier is alles op hun bord te nemen, net als Papa, dan de lekkerste hapjes er uit te zoeken en de rest te laten staan. Hun tante zegt dan wel dat dat niet mag, maar daaraan storen zij zich niet veel.
Corrie is voor een vrije opvoeding en dwingt hen nooit met eten; gewoonlijk nemen ze dan ook juist wat slecht voor hen is, of stillen ze hun eetlust met koekjes en vruchten.
‘Ma, njo wil lekkers, wil niet die rijst: goed voor Javanen, njo houdt er niet van.’ Of wel: ‘Tante Marie, heef' non suikertjes, nou lust niet vleesch, altijd zoo hard, non wil suikertjes.’
Zulk gezeur hoort men den geheelen dag en 't is maar zelden, dat er niet wordt toegegeven.
Toen ik pas hier was, verzocht Herman mij of

 

[84:]

 

ik mij niet wat met de kinderen wilde bemoeien. Nu, ge begrijpt, ik was gelukkig in 't vooruitzicht van mij nuttig te kunnen maken, en begon vol moed. Er stond in een der bijgebouwen nog een volledige kist met Fröbeldoozen, die de heer Vreeswijk kort vóór zijn dood uit Europa had laten komen, maar noch Corrie, noch Marie konden er mee terecht en zoo was de kist en daarmede het geheele leerplan in 't vergeetboek geraakt. Corrie sprak er mij toevallig eens over en toen bood ik haar natuurlijk aan den kinderen te wijzen, hoe ze de verschillende doozen en leermiddelen moesten gebruiken. In 't eerst waren zij opgetogen en was Corrie ook heel blij, doch weldra begon het stilzitten hun te vervelen en kreeg hun moeder zooveel kassian met hen, dat ze maar eenvoudig wegliepen en mij alleen lieten zitten. Toch hield ik het nog veertien dagen vol en gebruikte kunst en vliegwerk om lust tot leeren bij hen op te wekken, doch het hielp mij niet en ik zag mij wel genoodzaakt het optegeven. Corrie is voornemens ze nog een paar jaar zoo te laten rondloopen, dan is ‘Swaasie’ (afkorting en verbastering van Françoise) veertien jaar, en zendt zij ze allen te gelijk naar Holland; zij hoopt dan een of meer kleine Batenburgjes te hebben om zich te troosten.

 

[85:]

 

Hoeveel moeite en zelfbeheersching het mij ook kostte de kinderen bezig te houden, toch speet het mij, dat ik het plan moest laten varen, want ik vind het verschrikkelijk niets te doen. Wel help ik Corrie met naaien, doch zelfs daaraan zijn onaangenaamheden verbonden; zoo had ik laatst voor non, haar jongste dochtertje, een mooi kindje van zes jaar, een aardig jurkje gemaakt, waarin ze er werkelijk heel lief uitzag, zoo zelfs het Herman opviel en hij de jurk zeer bewonderde. Corrie werd toen weer jaloersch en riep toornig uit: ‘Ja, natuurlijk vind je dat mooi, omdat Huus 't gemaakt heb', als ik 't zoo maak, vind jij leelijk, maar Huus is ook zoo knap en ik zoo dom. Zij Gollandsch en ik maar zoo domme Indische eend, maar ik geb' toch held en Huus niet.’
Wat Herman ook zei om haar tot bedaren te brengen, 't hielp niets, ze werd hoe langer hoe driftiger en trok eindelijk het kind de bewuste jurk zoo ruw van 't lijf, dat het begon te schreien en, ziende dat Mama zoo boos was, haar troost bij mij zocht. Nu, je begrijpt, dat maakte de zaak niet beter, zonder een woord te zeggen, trad Corrie op het kind toe, gaf haar twee ferme tikken om de ooren, greep haar bij den arm en sloot haar in een der bijgebouwen op. Wat er verder gebeurde, weet

 

[86:]

 

ik niet, want, ik was zelf zoozeer ontsteld, dat ik maar naar mijne kamer ging en daar onder kalm nadenken tot het besluit kwam wegtegaan. omdat ik hier toch geen goed kan doen en mijne tegenwoordigheid slechts reden tot aanstoot geeft.
Wat ik je hier verteld heb, is slechte een voorbeeld uit vele; Corrie maakt bijna elken dag scènes en kan niet velen dat Herman of de kinderen lief voor mij zijn. Toch is ze aan den anderen kant ook weer heel goedhartig, want toen ze zag, dat ik altijd in 't zwart was, voor Indië een bijna onmogelijke dracht, gaf ze mij een heel stuk goed om witte peignoirs van te maken; ook leende zij mij sarongs en kabaaien, tot dat ik mij die kleedingstukken had aangeschaft. Ik kon die gemakkelijk van haar aannemen, ten minste de sarongs, want je moet weten, zij drijft er een soort van handel in, heeft er dus steeds een vrij grooten voorraad van. Zij laat ze door vrouwen in 't binnenland maken en verkoopt ze aan de Javanen op de plantage of juister, ze laat hun korten op hun daggeld, totdat ze betaald zijn. Dit geeft haar geen onaardig voordeeltje, want mannen, zoowel als vrouwen, dragen sarongs en zij mogen ze niet uit andere plaatsen laten komen. Hetzelfde doet ze met goed voor baadjes en rijst. Verder zijn er kleine warongs of stal-

 

[87:]

 

letjes op 't land, waar de Javanen de ingrediënten voor bij de rijst en andere kleine benoodigdheden kunnen koopen. Daar die menschen niet met gewoon geld, maar met een eigenaardig soort van penningen worden uitbetaald, die alleen op ‘Land Hoorn’ gangbaar zijn, zijn ze wel genoodzaakt hetgeen ze verdienen ook daar uittegeven.
Ik vind het unfair op die manier pressie uitteoefenen - en jij?
Doch om op mijn besluit terug te komen, verleden week maakte Corrie mij weer een verschrikkelijke scène, omdat ik Herman had gevraagd, of hij eens eene lange wandeling met mij wilde maken. Je moet weten, dat Corrie nooit wandelt en, daar ik er juist heel veel van houd, vroeg ik Herman mij tot gids te willen zijn, maar daarop voer zij heftig uit: ‘Jij goef niet met mijn man te wandelen, jij doet maar enkel om met hem alleen te zijn, dan kan jij kwaad praten over Marie en mij en kan ik jou niet gooren! Maar ik wil niet; gier is mijn guis, als jij bij mij logeert, dan kan jij ook gier blijven en niet uitloopen met German.’ En hoe meer Herman en ik haar tot stilzwijgen poogden te brengen, des te driftiger werd zij, ja, ze werd zoo grof en beleedigend, dat wij haar maar alleen lieten en stilletjes weggingen.

 

[88:]

 

Ze was toen zoo boos, dat ze in drie dagen niet sprak. Toen trok ze langzamerhand weer bij en nu is ze erg lief; ik heb haar echter gezegd, dat ik wegga, en ben daarbij gebleven, ofschoon zij mij uit zichzelf vroeg het niet te doen.
Toevallig las ik eene advertentie in een der Soerabaiasche bladen, die mij nog al geschikt voorkwam, ik schreef er op en kreeg een gunstig antwoord. 't Is bij drie kinderen van vijf tot acht jaar, om kun de eerste beginselen te leeren en tevens mevrouw behulpzaam in het huishouden te zijn, ook op een plantage en toevallig vlak naast Banjak Ajer, dat is waar de V. der Elsten wonen, met wie ik de reis maakte. Daar heen is het slechts een half uurtje loopen, dus zal ik er nog al eens kunnen komen. Natuurlijk zal het mij in 't begin wel vreemd vallen, daar ik nog nooit in een betrekking ben geweest, doch mijn verblijf hier is ook niet aangenaam en Corrie behandelt mij meer als een ondergeschikte dan als een gelijke. Ik ben toch de eigen zuster van haar man, van wien zij beweert zooveel te houden.
Morgen ochtend vertrek ik, Herman brengt mij tot Malang en van daar is 't slechts een paar uurtjes rijden. Als mevrouw Oyens, zoo heet de familie waar ik heen ga, er niet zoo zeer op aan-

 

[89:]

 

drong, dat ik zoo spoedig mogelijk kwam, dan zou ik gaarne eerst een paar dagen te Banjak Ajer gaan logeeren, doch dat gaat nu eenmaal niet.
Spoedig hoop ik je dus van mijn nieuw home te vertellen. Voor heden eindig ik met veel liefs voor je goede ouders en voor je zelve, en blijf steeds
Je je liefhebbende
Augusta Batenburg.


vorige pagina | inhoud | volgende pagina