Fiammetta: Noodlot. Oorspronkelijke Indische Novelle. In: Bataviaasch Nieuwsblad, 1902 Zaterdag 7 juni 1902 - aflevering 7
Den nieuwe administrateur voerde voortdurend verbeteringen in en joeg zoo velen tegen zich in het harnas. De mandoers en bekels, aan de oude sleur gewend, waren woedend, hoewel zij zorg droegen hun slechte gezindheid niet te laten blijken. Men hoorde niet meer van gronden, die "gestolen" werden, terwijl de boekhouder nauwkeurig moest opgeven al hetgeen de verschillende aanplantingen opbrachten. Frank leidde een druk, arbeidzaam leven en Reina's broeder zag in dat zij geen verkeerde keuze gedaan had. Hun gehechtheid aan elkander, hun vol, jong, echt menschengeluk bracht zijn wantrouwen tot zwijgen. Een jaar na hun huwelijk schonk Reina haar echtgenoot een zoontje en Frank bracht, sprakeloos van geluk, haar witte hand aan zijn -lippen, terwijl zij zwak nog en het gezichtje erg bleek, hem toelachte. Hij nam liet kind op den arm, doch deed het zoo onhandig dat de vroedvrouw lachend uitriep: "Het vadertje-spelen moet u eerst beter leeren. liet gaat u nog slecht af." Zij nam hem den kleine af, die luid begon te schreeuwen. Na zijn zoontje heel voorzichtig op de koontjes gekust te hebben, verliet hij de kamer. Reina herstelde spoedig en Rhoden was weder met hart en ziel bij zijn werk. Er was een geest van onrust gevaren in de bevolking der omliggende ondernemingen. Het dessa-volk was ontevreden over het bestuur der administrateurs en eigenaars en dagelijks trokken eenige honderden naar de kota, waar zij, nedergehurkt voor het kantoor-gebouw van den resident om herstel hunner vermeende grieven verzochten. Men hoorde nu vaker dan ooit van ketjoe-partijen, waarvan reeds een gestreng landheer liet slachtoffer geworden was. De dames vluchtten naar de kota, terwijl haar echtgenooten des nachts met geladen revolvers of geweren sliepen en de wakers van stevige knuppels en van-scherpe sabels voorzagen. Op Randoe-Sarie hield de bevolking zich rustig en Reina wilde van geen naar de kota gaan weten, hoezeer Frank ook hierop aandrong, daar hij wist dat de meeste bekels hem niet genegen waren. Hoezeer was Rhoden dan ook verrast, toen de voornaamste en rijkste hekel, Djojo, hem vriendelijk kwam uitnoodigen liet huwelijksfeest zijner dochter hij te wonen. Al de heeren op de onderneming werden te gast gevraagd, ook velen der omliggende dessa's. Daar het als administrateur, die, in dezen onrustigen tijd de bevolking te vriend moest houden, moeilijk ging te weigeren, beloofde Rhoden te komen. "Uw bijzijn zal nog meer luister bijzetten aan het feest, kandjeng toewan," zei Djojo eerbiedig. Al buigend en grijnzend vertrok hij en Reina, die den Javaan nastaarde, was het alsof haar het hart van angst werd samengeknepen. "Die man wil je kwaad doen, Frank," sprak zij huiverend en sloeg haar armen om zijn hals, als wilde zij hem beschermen. "Maar, dwaas vrouwtje, je ziet overal gevaar waar het mij geldt," antwoordde hij, lachend haar een kus gevend. "lk zal daar immers niet de eenige gast zijn. Zelfs Valte, Coestert en Meijer komen over. Den je nu gerust en tevreden, zottinnetje?" Doch zij bleef angstig en inet moeite liet Frank zich overhalen een vrij groot jachtmes in den zak te steken. Toen Rhoden kwam, was het feest in vollen gang. Twee dansmeisjes niet mooie soebengs in de ooren, waarvan de diamanten schitterden in het licht der fraaie hanglampen, gingen haar naakte armen bewegend boven de kemben, welke het bovenlijf nauw omsloot, op de maat der zangerig-galmende gamelan, de ruime pendopo op en neder. De rebab liet haar droef-klagende tonen hooren, terwijl de gong telkens inviel met zwaren klank. Het was een smachtend minnelied dat zij zongen en heup-wiegelend traden zij, haar stemmen uitzettend, op een der inlandsche jongelieden toe, die mede tandakten, hem met haar donkere raadselachtige oogen belonkend, om dan weder, het lichaam sierlijk wringend en buigend, terug te treden, als hij, ontvlamd, niet langzame passen, en soms even draaiend als een bromtol, naar haar toe danste. De fraaie slendang telkens uitspreidend aan de einden met haar lenige, bruine vingers, nu en dan zachtzwaaiend met het bovenlijf, het hoofd gracelijk schuddende, zoodat de bloemen trilden in het glimmende,kapsel, bezongen zij het verterend vuur der liefde. De liefde, die den mensen rampzalig, doch ook tot den gelukkigste sterveling kan maken. De bekel bracht Rhoden zijn sembah en de andere heeren stonden op om hem de hand te schudden. Er werd rijkelijk geschonken en de gasten lieten zich niet onbetuigd; even snel als de glazen werden geledigd, werden zij weder gevuld. De bruid en bruigom zaten op een mat in een binnenvertrek, omringd van een groot aantal bloedverwanten en vrienden. In de ruime achtergalerij stond de lange eettafel, waarover reeds het helderwitte tafellaken was gespreid, terwijl men in de keuken, die in de onmiddellijke nabijheid lag, druk bezig was met koken en braden. Helpers en helpsters vlogen af en aan. De heeren werden steeds vroolijker en Valte vooral was zeer opgewonden. Enkelen hadden zich van een slendang meester gemaakt, die zij losjes over de schouders sloegen, en waren in den kring der tandakkenden gedrongen, waarover de nontonnende menigte zich vroolijk maakte. Met de slendang trachtten zij de bewegingen der dansenden na te doen, daarbij zeer verliefd uit hun door den drank benevelde oogen kijkend. .De dansmeisjes gilden, de nontonners barstten telkens in een luidruchtig gelach los en Rhoden wendde zich vol walging af. Valte zat naast hem en deed hem allerlei verhalen van de fabriek, van de lieftalligheid van Meijers nichtje, tot dat de heeren werden verzocht aan tafel te komen. (Wordt vervolgd).
inhoud | vorige pagina | volgende pagina