Melati van Java: Orchidée Amsterdam: L.J. Veen, derde dr., z. jr. eerste druk 1905
XV.
Veertien dagen later vinden wij Idée in 't mooie groote huis van de familie van Wegel in het Museumkwartier der hoofdstad. Vader had het schoorvoetend toegestaan; het liefste zou hij gezien hebben dat Idée weer dadelijk aan het werk was gegaan, maar zij kon letterlijk geen boek meer zien en lag 't liefst met gesloten oogen in den
[107:]
grooten luiaardstoel; elke kleinigheid bracht haar aan het huilen. Gelukkig dat Josephine er was, zij nam haar mee om boodschappen te doen en een wandeling te maken langs de Singels in mooi, helder winterweer niet alleen maar ook als het regende en sneeuwde. Doch Idée kwam dan zoo moe en stil thuis, zoo neergeslagen dat zij vreesde die proefnemingen te herhalen. Toen er een dringende brief van Laura kwam om Idée nog eens te inviteeren, antwoordde het kind onverschillig: "Och neen! Ik wou dat de menschen mij met rust lieten. Ik heb er niets geen trek in." "Ziet u nu wel," riep de heer Sonerius triomfantelijk, "zij zelf wil niet." Maar dien middag kwam Ludo even aan, Josephine vertelde hem Idées lusteloosheid en toen zeide bij haar beslist: "Je moet. Ik wil niet dat je een boekenwurm wordt. Of je student wil zijn of niet, dat is van latere zorg, maar ik sta er op dat je een flinke meid wordt met frissche wangen, heldere oogen, niet zoo'n treurwilg als mijn moeder, en daarom moet jij je oppakken en eens door de kardonzen gaan en nergens heb je daar beter gelegenheid toe dan bij de van Wegels. Blijf je hier dan ga je voor de wetenschap verloren en voor de menschheid ook! Pang! wat zeg je van zoo'n preek! Idée glimlachte flauwtjes. "Kijk nu niet zoo benauwd! Daar kan ik niet tegen. Neem een voorbeeld aan mij! Je hebt er geen notie van, wat 'n luilak ik ben. En toch studeer ik de heele vacantie door, dat ik er bont en blauw onder word; alleen om niet bij jou achter te staan en nu zak je in mekaar. Kom! Idée, doe me plezier en ga daar heen. . . " "Ik hoor niet thuis bij die vroolijke kinderen, ik kan niet met ze meedoen. . . . "
[108:]
"Wil je voor pedant doorgaan?" "O neen! neen!" "Dat is de beste manier om het te schijnen. Dadelijk geschreven aan mevrouw van Wegel, dat je het aanneemt en overmorgen vertrekken, dan kan ze immers wel klaar komen, hé Jo - en met Nieuwjaar kom ik over om te kijken hoe mijn eerste patiënt het maakt." Er kwam wat meer leven in Idée's oogen. "Schrijven," gebood Ludo, "dadelijk!" 't Was ook een eigenaardigheid van Idée dat zij de grootste moeite had om het kleinste briefje of briefkaartje te schrijven. Zij had bovendien een afschuwelijke, bijna onleesbare hand en kon nooit den goeden vorm vinden. "Ik zal vader vragen en dan kan hij schrijven, ik weet niet eens óf hij 't goed vindt." "Zeker," zei Josephine, "als vader maar weet dat jij er trek in hebt of behoefte." "Is je Pa uit?" "Neen, hij is boven." "Ga dan gauw naar boven en vraag het." Juist kwam de heer Sonerius binnen en onder de dwingende blikken van Ludo, zeide zij hem: "Vadertje, mijnheer Doreveld zegt dat ik wat afleiding hard noodig heb, mag ik dan naar Amsterdam gaan voor een paar dagen?" "Jij moet het weten en zelf voelen. Als iedereen 't zegt en je voelt het zelf niet dan is het onnoodig zou ik denken." "Ik voel mij zoo mat, misschien doet het mij wel goed. Wil u schrijven?" "Neen, dat doe jezelf!" "Heel verstandig mijnheer!" riep Ludo. "Zij moet niet te lui worden, er zit niets geen pit meer in haar." "Ja, 't is waar, zij is veranderd!" Verlegen ging Idée naar den lessenaar en schreef
[109:]
met veel moeite een hoogst onbeduidend briefje. Zij liet het Ludo lezen. "'t Is een schande voor een jonge dame, zoo'n vorm en zoo'n hanepoot." Idée bloosde hard. "Ik zal. . . ik . . . heb nooit veel brieven geschreven." "Je zoudt eer zeggen een keukenmeid dan een. . . candidaat in de Oude en Nieuwe Talen." "Idée heeft wel iets anders te doen gehad," sprak haar vader uit de hoogte, "dan geparfumeerde bakvischbriefjes te schrijven. Dat laat ze aan gewone meisjes over." En nu was Idée in de vroolijke gezellige drukke omgeving van de van Wegels; eerst bedwelmde het haar een beetje. Zij waren allen zoo vroolijk, er was zoo'n aanloop, er werd veel uitgegaan en veel gemusiceerd; toch was het een degelijk huishouden. Ieder had zijn plichten en vervulde ze trouw. Alles ging bij klokslag zoo geregeld, Dorette en de zwakke Minnie hadden ieder hun week voor het huishouden; de andere zorgde dan voor het verstellen van kleederen en huishoudgoed. Laura had eenige uren vrij voor de studie maar overigens moest zij haar weekzuster helpen in al 't huishoud-werk, mevrouw hield het oog over alies maar - hoeveel moeite het haar, die ondanks haar vijftig jaar vlug en reê was als een jong meisje, kostte, om niet toe te tasten, - liet haar dochters het werk over. Niemand zou zeggen dat het zulk een groot gezin was, zoo geregeld en kalm ging alles toe. De meisjes mochten zooveel zij wilden na volbrachten arbeid aan haar liefhebberijen doen. Zoo deed Minnie veel aan muziek, Dorette borduurde voor haar uitzet allerlei mooie dingen, Laura en Maddie hadden des zomers haar tennis - des winters haar ijsclub. De jongens gingen ook naar clubs, vergaderingen en vrienden maar hun liefste plekje was toch steeds de gezellige huiskamer,
[110:]
waar het des zomers zoo luchtig was en des winters zoo warm en licht. In dit huishouden kwam Idée. Wanneer zij in de laatste maanden niet aan meer regelmaat en comfort was gewoon geraakt onder Josephine's beheer, zou het haar nog meer opgevallen zijn; 't leek wel een heel vreemde wereld. Allen waren echter lief en vriendelijk voor haar. Zij had zoo'n aardig kamertje. Mevrouw behandelde haar of zij een van haar eigen dochters was, zoodat zij zich weldra geheel op haar gemak voelde. Dat warme, koesterende deed haar opleven. Aan zulk een atmosfeer van huiselijk geluk en onderlinge liefde was het arme kind niet gewoon geweest. Men had hier andere belangen, andere strevingen, dan altijd leeren, altijd studeeren. Aan tafel werd over allerlei onderwerpen gesproken en Idée voelde nu hoe zij, ondanks haar groote wetenschappelijke kennis in vele dingen, onwetender was dan de jongste kinderen. Haar ontbrak algemeene ontwikkeling. Zij was te eenzijdig opgevoed en met haar volkomen gemis aan ijdelheid, voelde zij zich, hier klein en onbeduidend tegenover de jongens en meisjes, die zooveel meer wereldwijsheid bezaten. De van Wegels waren echter goed opgevoed en hun moeder had hen flink de les gelezen over hun wijze van zijn tegenover de eigenaardige logée. Dus lieten zij haar deze minderheid niet voelen, maar de kennisjes van Laura en Maddie, aan wie niet verteld werd wie zij was - misschien hadden de meisjes haar vroeger wel iets verhaald van de medelogée in de Kreeft, maar dit hadden zij sinds lang vergeten - vonden haar: "Zoo'n mal wicht. Ze lijkt wel idioot!" 't Kostte dan Laura en Maddie veel moeite niet de nesten te verbluffen met een voornaam: "Idioot! Verbeeld je, zij is candidaat in de klassieke
[111:]
letteren, maar Idée had het hun zoo dringend verzocht en mama vond het ook verstandiger, er niemand iets van te zeggen, dat zij, hoe ongaarne ook, zwegen. Idée was dus voor niets zoo bang als voor de "vriendinnen", zij had zich met alle kracht van haar aanhankelijke natuur aan Laura gehecht en Laura op haar beurt vond geen van haar kennisjes zoo interessant als Idée, en ook zoo innig lief en goed. Heerlijk was het met hun beidjes te gaan wandelen, 't zij door de drukke winkelstraten, of langs de grachten of door het Vondel park, dat er nu wel op zijn leelijk wintersch uitzag, maar zij spraken zoo druk, dat zij er niet op letten. Gewoonlijk hadden zij het over de studie, want Laura was vol over haar naderenden studententijd en verlangde allerlei inlichtingen en Idée gaf ze haar gaarne. Zij legde haar veel uit en nu zij zoo vrij was en voor haar plezier over deze dingen praten mocht, merkte zij eerst hoe haar hart daaraan gehecht was en hoe haar ziel er in opging, maar toch als zij met Laura door de winkelstraten liep en Laura legde haar uit van de mooie voorwerpen, die daar uitgestald lagen, als zij haar leerde zien en onderscheiden wat werkelijk mooi was, als zij haar vóór Hirsch de fraaie costumes deed bewonderen en smaak leerde krijgen in het echt gedistingueerde, dan ging er voor Idée een andere wereld open. Zij vond dit alles wel wat frivool maar toch kreeg zij er schik in en begon al die winkels, welke zij vroeger onverschillig voorbij liep een kijkje waard te vinden. "'t Kan wel samengaan zegt Ma, liefde voor studie, zelfs flink blokken en een open oog voor alles wat de vrouw aangaat, zeide Laura, "maar, zegt Ma, "jelui meisjes, die gaat studeeren, weet wat je begint! Jelui wilt mannendingen doen maar je moet toch ook als vrouw optreden. Dat is dubbel werk, eens zooveel als van je broers."
[112:]
"Voor mij niet. Niemand verlangt van mij dat ik huishouden doe, of kleeren maak,"antwoordde Idée, meer of minder verdrietig. "Hoe weet je dat?" "Vader zou 't niet willen. Hij zegt: er zijn huishoudelijke vrouwen genoeg maar een doctor in de Oude en Nieuwe letteren dat is iets heel bijzonders." "Maar vind je het zoo prettig iets bijzonders te zijn?" "Ik? Wel neen! Ik zou liefst heel gewoon zijn maar als mijn vader het nu zoo wil .. . ." "Ja, daarvoor doe jij 't hoofdzakelijk." "En jij dan?" "Ik vind leeren dol, huishouden zóó, zóó - maar als ik. . . als ik. . ." "Nu wat bedoel je?" "Als ik - hoe moet ik dat zeggen? - Nu dan, als ik ten huwelijk werd gevraagd door iemand die ik wel zou willen hebben, omdat ik van hem hield, dan is het toch mijn plicht te zorgen dat hij een goede vrouw aan mij heeft. . ." "Hoe dan?" "Ma zegt: -Je man zal je niet vragen om de afstamming van een woord te verklaren of de schoonheden van Vondels werken uit te leggen maar hij zal er wel op staan dat zijn huis gezellig is en tafel lekker en - dat het niet te veel kost." "Zouden alle mannen dat verlangen,"vroeg Idée' met zoo'n onnoozel gezicht, dat Laura er onwillekeurig om moest lachen. "Mama zegt: Ja, allemaal - de weg naar het hart van den man loopt dwars door zijn maag en Ma weet het wel, want Pa is zoo'n goeie, beste man, o ik zou geen ander soort man wenschen - maar toch mag er niet zooveel aan 't eten mankeeren of je merkt het aan hem." "Allemaal zeg je, allemaal, mijn vader toch niet!" "Die is ook zoo iets heel anders!"
[113:]
"Maar als dat zoo is, dan, dan zal ik nooit trouwen, want ik zou mijn man niet gelukkig kunnen maken, met den besten wil van de wereld niet." "Ik dacht eigenlijk dat jij in 't geheel niet aan de mogelijkheid dacht om te trouwen!" Idée voelde dat zijj een kleur kreeg. "Dat heb ik ook niet. 't is nog nooit in mij opgekomen - maar - maar. . ." "Je bedoelt als je iemand ontmoet van wien je houden kunt." "Ach!" zuchtte zij uit het diepste van haar hart, "die zal mij toch niet willen hebben." "Nu waarom niet?" "Ik ben zoo heel anders dan gewone meisjes." "Juist daarom misschien!" "Ik wil er niet aan denken. Zie je, Lau, als je nu mismaakt bent, een bochel hebt of een akelige ziekte in je gezicht b.v. dan kan je toch ook niet trouwen- en je moet je geluk ergens anders zoeken. Zoo zal 't ook mij gaan. Ik ben niet als andere vrouwen; ik hou niet van huishouden, of liever ik kan 't niet. Ik kan geen enkel handwerk, ik weet zelfs niet hoe men een naald moet vasthouden." "Maar kind! Dat kan je toch leeren." "Ik zal 't nooit kunnen, ik weet het zeker, ik heb er geen plezier in." "En zelfs - als je leven en geluk er van afhangen ?" "Ik geloof het niet; ik kan er mij niet in denken." "Nu, tob er maar niet over, Idée! Komt tijd,komt raad! Maar tegenwoordig zijn er heel veel meisjes, die het huishouden te min en beneden haar vinden." "O neen, dat zeg ik niet, ik praat alleen voor mijzelf. Ik zou anders willen zijn." "Daar heb je Cor van Putten, een kennis van ons. Maar, als je die ziet, o maar - 't is om het uit te gillen, zoo dwaas!" "Ook een student?"
[114:]
"Wel neen, daar is zij te dom voor. Zij doet in philantropie, in toynbee, kindervoeding, schoolpantoffels - weet ik wat. - Zij sjouwt den heelen dag op straat in een leelijken zak, dien zij reformjapon noemt! zonder handschoenen aan en wees verzekerd dat zij geen kopje omwaschen en geen kous kan stoppen, zelfs geen ei koken." "Maar die zal ook niet trouwen." "En zij is gengageerd. 't Zal me een lief huishouden geven, maar hij vindt alles goed en zegt dat ze maar heel eenvoudig zullen leven in pension, zoo dat zij haar tijd niet hoeft te verliezen aan dat geestdoodende,huiselijke werk." "Neen," zei Idée, "zoo zou ik niet willen trouwen, een man die dat toestaat zou mijn keus niet zijn." "De mijne ook niet," verzekerde Laura. Idée was lang niet meer het matte, moede meisje van een paar weken geleden. Zij zag er frisscher uit en scheen veel levendiger. Zij leerde menschen kennen en spreken, zij maakte meer beweging, leerde praten en zelfs lachen - wat zij volgens Ben en Maddie volstrekt niet kon. "'t Grootste gebrek in haar opvoeding!" beweerden zij en trachtten het te verhelpen. De eerste dagen was het tamelijk goed weer, maar zoel, niets winterachtig. Toen begon het in eens fel koud te worden en flink te vriezen, zoodat heel spoedig de ijssport kon beginnen. De meisjes Van Wegel waren vol plannen. "Kan je rijden?" vroeg men Idée. "Neen, ik heb nooit een schaats onder mijn voeten gehad," antwoordde zij beschaamd. "Nu, dat is geen wonder," verontschuldigde mevrouw. "Zij is nog niet lang uit Indië, je kunt het nog leeren." Maar Idée was bang voor alles wat naar sport zweemde, want zij voelde zich daarin zoo buiten
[115:]
gewoon onhandig en links en vreesde te vallen. "Och nee! Ik zal 't nooit leeren," hernam zij smeekend, "evenmin als tennis en dansen. De anderen verliezen er hun tijd mee met het mij te leeren. Ik zal wel bij mevrouw blijven en er naar kijken." 't Speet Laura wel, maar zij wilde toch niet aandringen; zij begon trouwens in een tamelijk moeilijken tweestrijd te komen, want Baudine was bij een tante gelogeerd en kwam haar alle dagen afhalen. Tot nu toe was Laura haar beste vriendin geweest, maar nu zij zien moest dat Idée haar plaats innam, was zij er dikwijls over uit haar humeur en Laura had de grootste moeite zich tusschen die twee te verdeelen en elk een deel van haar gezelschap te gunnen, want met hun drieën vlotte het gesprek niet. Idée trok zich bescheiden terug, want Baudine had zooveel te vertellen, waarin zij geen belang stelde en dat zij genoeg voelde ook niet voor haar bestemd was. Maar zoodra Baudine merkte dat Laura slechts met een half oor toeluisterde, werd zij kribbig: "'t Kan je niets schelen -, ik ben ook zoo geleerd niet als je nieuwe vriendin." En Laura moest dan trachten 't evenwicht weer te herstellen en beiden goed te stemmen. Door het ijs echter raakte Idée meer op den achtergrond. Laura en Baudine waren beiden uitstekende schaatsenrijdsters en zwierden den geheelen middag op de club, terwijl Idée naast mevrouw Van Wegel rustig op de tribune zat toe te kijken en zich afvroeg wat daar toch voor plezier in kon zijn.
inhoud | vorige pagina | volgende pagina