doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Melati van Java: Orchidée
Amsterdam: L.J. Veen, derde dr., z. jr.
eerste druk 1905


IX.

Groote verwarring in de kleine bovenwoning der familie Sonerius. Betje, het schellemeisje, was niet gekomen, en Baboe was niet opgestaan omdat zij zware koorts had en lag te klappertanden op haar matras, want zij was niet te bewegen geweest ooit in een ledekant te gaan slapen, hoewel zij dekens en kleeren bij hoopen over zich had gelegd.
Nu stonden vader en dochter radeloos; het weinige dat in 't huishouden gebeurde, werd nog door Baboe gedaan, maar wie moest er nu aan?
De petroleumstellen walmden, de kachel moest aangemaakt worden, en er waren geen kolen, Idée ging naar beneden, om brood en melk aan te nemen - 't was juist bitter koud en de heer Sonerius, die erg rillerig was, liep maar heen en weer om zich te warmen terwijl Idée het hulpeloos stond aan te zien.
Zij had haar petroleumkacheltje in de huiskamer gezet, maar het ding walmde zoo, dat de lucht er

[63:]

van verpest werd, en zij genoodzaakt waren het weer uit te draaien.
Nu ging Idée op haar knieën voor de kachel zitten en haalde er met haar fijne, magere handen de sintels uit.
"Is dat nu werk voor jou," pruttelde haar vader, "je heele morgen gaat er mee heen, 't is tijdverlies, je kunt je tijd beter gebruiken."
Maar ondertusschen ging hij voort in zijn roode handen te blazen, trok zijn overjas aan en ijsbeerde door de kamer.
"Ik weet niet hoe men een kachel aanmaakt," zuchtte Idée hulpeloos, "alleen heb ik wel eens gezien dat Baboe eerst er alles uithaalde."
"Waar heeft ze de kolen geborgen? Ik zal ze halen."
"Ik weet het niet. Zal ik 't haar vragen? - Kan pa geen kachel aanmaken?"
"Ik deed het nooit. Dat ze ook allebei van den vloer zijn. Die bl. . . . duizendpoot en dan dat ouwe mensch!"
"Was ik maar niet zoo onhandig," klaagde ldée en keek wanhopig naar den bak sintels en de kachellade als om hen te vragen hoe ze 't wilden aanleggen om te gloeien.
"Weet je wat, ga naar Baboe en vraag hoe je het vuur aan moet krijgen."
Idée ging naar boven en kwam met een benauwd, bedroefd gezichtje terug.
"Nu dan," vroeg de vader, "ben je wijzer?
"Ik geloof dat Baboe heel erg ziek is. Zij praat wartaal, roept Wongso en Sarina en vraagt om kwee dodól [Indisch gebak.]. Zij kon mij geen antwoord geven. Ach God! als Baboe eens stierf, wat beginnen wij dan. Wil Pa geen dokter laten komen?"

[64:]

"Ja, als 't moet; maar je weet, zulke Javanen zijn dadelijk zoo heel erg ziek en dan weer beter."
"Ik wou dat u den dokter maar eens haalde en als u thuis komt, zal ik zorgen dat de kachel brandt en er een kop warme koffie is."
Mijnheer Sonerius had er wel ooren naar; hij voelde grooten lust de ongezellige boel te ontloopen.
"En dan ga ik bij de besteedster aan of die een meid voor ons heeft. Want zoo gaat het niet langer. Je verliest veel te veel van je studiën en . . .
"Ik kan het toch niet helpen, mijn handen staan zoo verkeerd."
Nauwelijks was haar vader heen of Idée ging de kolenbergplaats zoeken en vond eindelijk onder in een kast wat cokes, een paar vuurmakers en losse turven in een kist.
Zij nam alles maar in haar rokken en legde het vóór de kachel neer; nu was de vraag hoe dat aan te krijgen.
Zij legde eerst de kolen in den pot en deed er de vuurmakers en de turf op, stak ze aan en spoedig brandde een lustig vuurtje totdat - de vuurmakers verbrand waren, toen werd de kachel weer zoo zwart en doodsch als te voren.
Zij snikte het haast uit, zoo wanhopend vond zij het - allerlei gedachten gingen haar door 't hoofd; zij had wel eens gehoord van petroleum of naphta, die men over de turf goot, over brandende couranten en wat al niet.
Half huilend begon zij nu water te koken op een der stellen, stak weer met een lucifer een vuurmaker aan en ging er bij zitten om het vuurtje aan te blazen toen er gescheld werd.
Verschrikt voer zij in de hoogte - wat was dat nu weer? Een rekening of negotie, of de groenteman, alles moest zij nu maar weten en bedenken - geheel alleen!

[65:]

Zij zag er vreeselijk uit, met haar wangen vuurrood door inspanning en opgewondenheid, bestrooid met aschvlekken, haar handen zwart van kolen en sintels, haar kleeren ingroezelig en heur haar heelemaal in de war - niemand zou een studente vermoeden.
Zij trok de deur met het touw open; een heer duwde ze nog verder aan en kwam toen den gang in.
"Zou dat de dokter reeds zijn?"
"Meisje, woont hier mijnheer Sonerius?"
"Ja - mijnheer. . ." en toen in plotseling herkennen, "Ludo Doreveld!"
"Precies geraden, neem mij niet kwalijk Idée, ik had niet gedacht dat jij het was."
Drie, vier sprongen en hij stond voor haar op het portaaltje.
"'t Is wat vroeg hé, maar ik kom toch wel gelegen. Ik dacht dat je misschien naar het college moest en daarom kom ik maar dadelijk op je kast. Onder studenten moet men niet zoo op de puntjes letten, hé?"
Hij zag haar verbaasd aan en riep uit:
"Maar mijn hemel, wat scheelt je nu? Ben je keukenmeid geworden?"
"Och!" snikte zij, "u komt op zoo'n ongelukkig oogenblik. Onze kleine meid is weggeloopen en Baboe is ziek. Dat schikt zich wel, als 't vuur maar aan is wanneer vader thuis komt en ik een kopje koffie voor hem klaar heb, maar ik zie er geen kans toe."
"Nu, huil maar niet, bewaar je tranen voor beter gelegenheid, b.v. voor je eerste zakkerij of liever neen, eigenlijk heb je gelijk, dit is meer 't huilen waard. 'n Mensch moet van alles verstand hebben."
Hij trok zijn overjas uit en wierp ze, daar er geen standaard te zien was, over het traphekje.
"Permitteer je mij ook mijn jas uit te gooien?"
Zij knikte, niet begrijpend, waar bij heen wou.
De jas ging denzelfden weg, toen ook zijn man

[66:]

chetten, en nu in zijn hemdsmouwen knielde hij voor de kachel neer.
"Maar lieve kind! Ze zit vol kolen."
"Ja, natuurlijk om aan te maken."
"Heeft Homeros of Saliustius je dat geleerd? Verbeeld je, de eerste beginselen van het kachelaanmaken kent ze niet."
Hij morrelde met de pook er in en keerde het rooster om, zoodat de kolen in de lade vielen en ging toen met verbazende handigheid aan het werk om het vuur aan te maken. Idée stond er bij en keek aandachtig naar al zijn bewegingen.
Een oogenblik later brandde een vroolijk vlammetje.
"Maar dat gaat weer uit."
"Dat zal je anders zien, juffrouw Eigenwijs! Zie zoo, nu een schepje er op, niet te veel in ééns en strakjes weer één."
Nu begon zij te lachen.
"'t Is de verkeerde wereld, mijnheer de kachel aanmaken en 't meisje toekijken."
"Een beeld van de toekomst misschien. Als ik voor niets meer deug, dan word ik heerenknecht. Nu moeten wij voor de kotrle zorgen. Kan die hier koken of heb je een andere gelegenheid?"
"Het petroleumstel!"
"Waarom neem je geen gas? Dat is veel zindelijker en minder omslachtig."
"Vader is bang voor gas."
"En niet voor petroleum? Waar is 't stel?"
Zij bracht hem in de keuken; hij keek het stel na, sneed de kousjes af, maakte het wat schoon en probeerde toen hoe 't brandde.
"Nu, ik moet zeggen die keukenmeid van je heeft verstand van stellen. Wanneer is 't het laatst schoon gemaakt?"
"Och, die arme Baboe, 't is haar ook zoo vreemd."

[67:]

"Een baboe, is dat een Javaansch mensch die hier alles reddert?"
Zij knikte van ja.
Terwijl het water kookte, ruimde hij de beide kamers zooveel mogelijk op, veegde het stof, waar het 't dikste lag, af en begon toen koffie te zetten.
Idée zag hem bewonderend aan.
"Dat u alles ook zoo kent!"
"Beter dan studeeren. Ik geloof ook dat het voor ons beider geluk beter zou zijn als het omgekeerd was, ik meisje, jij jongen!"
"Of van beide de helft."
"Dan kwamen er twee normale menschen!"
"Maar u kan goed leeren."
"Hoe weet je dat?"
"Och! Ik geloof het maar zoo, ik kan me niet voorstellen dat u dom zou zijn. Bij u thuis spraken ze altijd met zoo'n bewondering van den broer, den student."
"Ja, dat is 't ware, die bluf van familie. Jij hebt geen familie en dus ook geen bluf; nu zijn ze thuis ingelicht over hun knappen zoon-med.-stud."
"'t Is toch jammer, jammer!"
"Weet je wat jammer is Idée, dat jij zoo jezelf bederft. Je hebt een lief gezichtje, mooie handjes en kijk nu eens in de spiegel - o jé, is er geen? - hoe je er uitziet."
Zij liep verlegen weg, een oogenblik later kwam zij terug, schoon gewasschen, net gekapt, in haar beste blouse en rok, die wel erg zomersch waren, maar haar toch goed stonden.
Ondertuschen had Ludo de koffiekan en de kopjes zelf uit de kast genomen en alles zoo netjes mogelijk op tafel geschikt; hij was juist hiermee klaar, en had zijn jas weer aangetrokken, toen de heer Sonerius terugkeerde.
Zijn gezicht scheen eens zoo lang geworden, toen

[68:]

hij binnenkomend in de nu reeds aangenaam warme kamer, zijn dochter in gezelschap zag van een jongmensch, die achter het koffieblad de honneurs waarnam.
"Mijnheer, ik heb de eer niet. . . ."
"Mag ik dan uw herinnering opfrisschen? Ludo Doreveld - weet wel uit de Kreeft. Ik wou uw dochter een collegiale visite maken en vond haar een beetje in moeielijkheden - en toen heb ik mij de vrijheid veroorloofd haar wat te helpen."
Idée had haar vader haar ontmoeting verteld met Ludo en de oude heer had toen dadelijk een verhandeling gehouden over het verband tusschen slecht studeeren en minder goed afloopende examens, die Idée met instemming aanhoorde.
"Wat zegt u van het knechtje, dat uw dochter zich heeft aangeschaft? Deed hij niet goed zijn werk?"
De heer Sonerius lachte of liever meesmuilde even; maar Ludo vroeg of hij suiker en melk in zijn koffie beliefde en schonk toen in, terwijl Idée werkeloos toeziende, hem liet begaan.
't Kopje koffie deed hun echter beiden goed en onder dien indruk verhelderde het humeur van den vader en bij vertelde dat de dokter dadelijk zou komen, maar de besteedster kon hem geen meid bezorgen, omdat niemand komen wilde, zoodra zij 't adres hoorden van Sonerius.
"Er moet toch raad geschaft worden," zeide hij met de handen in 't haar. "Dat alles niet zoo geregeld toegaat hier in huis is tot daar aan toe. Spoedig went men er zich aan, maar dat mijn dochter niet rustig studeeren kan, dit is 't ergste. De bedden moeten nog opgemaakt en ik zal Baboe een kopje koffie brengen; zij is zoo koud, dat knapt haar misschien op."
"Koffie zal zij niet believen. Warme citroen-limonade is beter. Heeft u haar warme kruiken in 't bed gegeven?"

[69:]

"Neen. . . . moet dat?"
"Dat is 't eerste als zij koortsig is."
"Maar ik heb geen kruiken en hoe moet ik dat doen?"
"Zullen wij even kijken in de keuken?"
't Kijken in de keuken bracht vele ongeregtigheden aan den dag. Baboe was blijkbaar van 't idee: als men de rommel maar niet ziet en stopte dus alle kastjes vol met allerlei afval en afgedankte dingen. Een akelige, duffe lucht kwam uit de open deurtjes. De gootsteen zag er ook even onfrisch uit. Idée wist van niets de plaats, eindelijk vond Ludo een paar leege soyakruiken.
"That will do! Nu maar een groote ketel water opgezet en dan zullen wij verder zien."
Hij keerde naar de huiskamer terug en zei toen tot den ouden heer:
"Ik moet u eigenlijk mijn excuus maken mijnheer Sonerius, dat ik hier zoo den baas speel in uw buis, maar uw dochter stond zoo radeloos, dat ik niets anders kon doen dan haar een beetje helpen."
"U is wel vriendelijk en ik - wij apprecieeren het zeer - want ziet u, mijn dochter is wat exclusief opgevoed. Zij gaat op in haar studie en daarom heeft zij voor gewone vrouwelijke bezigheden geen tijd. Een mensch kan geen twee heeren dienen - dat weet u ook wel!"
Ludo voelde den steek.
"Zoo'n oude wijsneus," dacht hij en toen hardop:
"Ja, dat weet ik bij ondervinding, maar ik verzeker u als mijn succès in de studie niet schitterend is, komt het niet precies door mijn huishoudelijke bezigheden. Kookt het water reeds? Mag ik als aanstaande dokter misschien even naar de zieke zien?"
"O ja, heel graag," riep Idée, nog vóór Papa iets zeggen kon en een oogenblik later gingen zij beiden elk met een kruik in den arm naar boven, waar de zieke in een afgesloten zolderkamertje op een matras lag.

[70:]

Ludo voelde haar pols, luisterde naar haar hoesten, stopte haar warmer in de dekens en ging hoofdschuddend heen.
"Vindt u haar niet goed?"
"Alles behalve, ik zou zeggen dat het een begin van longontsteking was. Arm schepsel! in dit vreemde, koude land hoort ze niet."
"En dat deed ze om mij," riep Idée uit. "Zou u denken dat zij . . . dat zij ging sterven?"
"Als zij niet met zorg verpleegd wordt . .. ."
"O God! dan is 't mijn schuld!"
Zij kwamen beneden en Ludo vertelde nu ook aan den heer Sonerius zijn bevinding, maar deze luisterde er met een ongeloovig lachje naar, als wilde hij zeggen:
"Wat weet zoo'n gedropen student er van?" en toen schouderophalend:
"We zullen wachten tot de dokter komt en hooren wat hij zegt."
"Daar boven kan ze niet blijven, 't is een ziekte die zorg eischt."
"En ik kan haar niet helpen," barstte Idée los, "dat goeie, beste mensch, die van jongs af voor mij heeft gezorgd, die haar land, haar familie voor mij verliet, ik kan niets voor haar doen. Niets, ach God! wat ben ik toch een ongelukkig schepsel, geen jongen en geen meisje, wat zouden Laura en Baudine anders zijn. . ."
En wanhopend wierp zij zich met het hoofd op tafel, terwijl haar tengere lichaam schokte van de snikken.
"Maar Idée, kind, hoe heb ik 't met je? Schaam je toch! Wij zullen immers alles doen om Baboe beter te maken, niemand verlangt het van jou dat je haar oppast.
"'t Is toch mijn werk en ook voor u zorgen en 't u gezellig maken, dat is mijn plicht."
"Ik heb 't nooit van je verlangd. Je weet, ik ben niet veeleischend, 't ergste vind ik dat je niet studeeren kunt."

[71:]

"Ik haat mijn studies" riep zij heftig uit, "ik wou dat ik nooit een boek ingezien had - Bah, misselijk al die geleerdheid!"
Ludo stond een weinig verlegen te kijken naar haar uitbarsting van drift; hij wist niet wat te doen, 't liefst zou hij stil zijn heengegaan, maar hij had een goed hart vol medelijden met deze hulpelooze,onbehouwen menschen.
"Zij is overspannen," zeide de heer Sonerius, "zij meent het niet. Studie is anders haar leven."
"Die overspanning zal haar storen juist in haar studie," antwoordde Ludo en trof de juiste snaar. "'t Kan zoo niet voortgaan, u moet er verandering in brengen, 't huishouden anders regelen. Die oude javaansche vrouw, al wordt zij ook beter, kan geen hollandsch huishouden besturen. Dit is gewoon onmogelijk. U gaat er allen onder door."
"Ja, maar wat moet ik beginnen?"
"In pension gaan. . . ."
"O neen, dat nooit, daar wordt piano gespeeld en gepraat en gelachen, dat geeft mijn dochter te veel afleiding."
"Dan moet u een flinke hollandsche huishoudster nemen, die er voor zorgt dat u een behagelijk interieur krijgt."
"Maar dat moet een heel vertrouwd persoon zijn en waar vind ik die?"
"Daar zal wel aan te komen zijn. Kom juffrouw Idée maak je niet zoo van streek! Alles komt wel goed!"
"Kind, denk je wel om je college?"
"Och vadertje! Laat me thuis blijven. Ik heb toch geen rust, ik denk alleen aan Baboe."
De aderen op zijn voorhoofd zwollen op; hij kon geen tegenspraak dulden.
"Dat is kinderachtig. Baboe ligt nu warm en straks komt de dokter. Maak je maar klaar. Dat geeft af

[72:]

leiding. Kom, wees nu een verstandig meisje en ga langzamerhand heen."
"En uw eten dan?"
"O dat is niets. Er is toch brood in de kast. Ik heb 't zelf aangenomen. Belief je niets?"
Zij schudde energiek het hoofd.
"Ik heb geen trek. Och vader, mag ik niet thuis blijven?"
"Neen, je moet gaan. Later zou je mij mijn toegevendheid met recht verwijten."
Zij ging naar de kamer den zakdoek tegen de oogen gedrukt, over haar heele lichaam trillend van met geweld onderdrukte snikjes.
Ludo voelde dat het huilen hem ook nader stond dan het lachen. Hij had vreeselijk met het meisje te doen en onwillekeurig vergeleek hij zijn eigen onbezorgd lichtzinnig leven met het hare. Hij deed alles wat hij wilde, gaf maar geld uit zonder te vragen hoeveel moeite het zijn vader kostte het te verdienen, hoevele opofferingen zijn moeder en de andere kinderen zich moesten opleggen om het evenwicht te bewaren en hij schold zich zelf voor een flauwe, verweekelijkte lafaard.
"Zij is in geen stemming," waagde hij te zeggen.
"Vraag ik u iets, jong mensch? Me dunkt dat u de laatste moest zijn om aanmerkingen te maken op de wijze van studeeren, die ik voor mijn dochter het beste oordeel. Wie vraagt er naar stemming? Ik geloof dat als de meeste studenten op stemming om te studeeren moesten wachten, er nooit een aan de studie ging."
"U heeft gelijk mijnheer en 't gaat mij ook niet aan. - Ik heb de eer u te groeten en... en" 't kwam er met moeite uit, "als u mij misschien noodig mocht hebben - zoo heeft u hier mijn adres," en hij legde een kaartje neer.
"Ik dank u wel voor de verleende hulp," zeide de

[73:]

oude heer erg uit de hoogte hem de toppen van zijn ijskoude vingers reikend, maar Idée hoorde hem afscheid nemen en toen kwam zij uit de andere kamer aangeloopen en gaf hem hartelijk de hand.
"Ik ben u zoo dankbaar mijnheer Doreveld - zoo dankbaar, u is als een engel in den nood gekomen. Wanneer u er niet geweest was .. ."
"Dan had je 't wel op een andere manier klaar gespeeld, hoor! Zie je, vrouwelijke bezigheden kan ieder man desnoods doen; maar de studie dat is 't 'm, dat is het ééne noodige!"
Hij trok zijn overjas aan, zette zijn hoed schuin op het hoofd, riep langerekt:
"Da . . . a . . . a . . . g!" - en holde de trap af.
"Nu krijgt ze zeker nog een standje voor haar onbehoorlijk gedrag, die arme meid! Verbeeld je als mijn ouwe-heer - pardon! mijn vader en mijn hooggeachte moeder, de helft zeiden van wat dit kind moest hooren, wat zou ik opgevlogen zijn om te betoogen dat ik gelijk had en dat niemand anders het wist dan ik en ik alleen. - En zij laat den boel, den boel en gaat nog college loopen. - Nou zulk materiaal moeten de proffen hebben."


inhoud | vorige pagina | volgende pagina