Mina Kruseman: Paria's (Tweede Deel) Dordrecht: Revers, 1900
ACHTENTWINTIGSTE HOOFDSTUK. RIJNSMA.
Dorbly was naar de post gegaan om te vragen of er brieven waren en eindelijk waren Lize en Non alleen. Lize vroeg naar Jufvrouw Hanna, naar Rijnsrna, naar de Rank, naar Marietje,
[234:]
naar Fidel, naar al de overige vrienden en kennissen en gevoelde zich weer geheel te Soerabaia terug. Mathilde leefde met haar mee en vergat, zooals gewoonlijk, zich zelve in het gelang wat ze in de anderen stelde. "Wat zijn die dagen, na je vertrek, lang en sombergeweest!" zei ze eindelijk. "Ik was bang voor Rijnsrna:. Hij was zoo vreemd! Jufvrouw Hanna werd ook heel anders... en toen ik ziek was bleef ze bij me nacht en dag... ik zag haar vermageren, en in elkaar zakken van vermoeidheid, maar ze wilde niet hooren van rust en op een dag hoorde ik haar tegen haar oude baboe zeggen: "Als ik dood zal zijn, moet jij op de Nonna passen, want de Nonna moet genezen, ja, dat moet!" Na het gesprek van jufvrouw Hanna met Rijnsma, wat ik buiten mijn schuld had afgeluisterd, veranderden beiden nog meer. Ook heb ik toen veel begrepen, waarbij ik vroeger nooit had stilgestaan... herinner jij je nog de angst, ik zou bijna zeggen de tegenzin van Mama om Rijnsma macht over ons toe te kennen, als voogd? Mama hield van hem en toch was ze bang voor hem; ze heeft Jufvrouw Hanna nog eens laten roepen, om haar over hem te spreken, ik heb nooit geweten waarom. In den laatsten tijd vooral was hij zóó vreemd, zag hij me aan met zulke gloeiende oogen, dat ik gevoelde dat ik weg moest. Als ik jou niet. had gehad. . ." "Nu ?" "Dan had ik me vergiftigd, want weg moest ik." "Arme Non!" riep Lize. "Nu ben je bij ons en zullen we trachten je gelukkig te maken. Jij, die altijd zoo dol op muziek bent geweest, als Elmire komt, zullen we je dadelijk aan haar voorstellen en haar vragen of ze je les wil geven. Zij is verstandig en goed, je zult in haar ook een steun vinden en naar ik hoop een trouwe vriendin, zij zal je begrijpen en..." "Het is niet over me zelve dat ik tob," riep Mathilde "maar over hem. Ik zal je iets zeggen Lize, maar je zult het misschien niet kunnen gelooven..." "Ik geloof jou altijd." "Rijnsma, . .. ik zeg je dat hij veranderd is... hij is o, zoo
[235:]
vreemd geworden!... Welnu, ik geloof dat Rijnsma van mij houdt ook."
"Hoe zou het anders kunnen zijn?"
"Lize!"' riep ze met een gil. Toen wierp ze zich doodsbleek in Lize's armen en fluisterde ze sidderend: "Dan zal mijn vertrek zijn dood wezen!"
Toen Dorbly van de post terug kwam vond hij de beide Dames op het balcon van den salon. Mathilde lag in een fauteuil, Lize stond naast haar de libretto voor te lezen van Lohengrin, die' Mathilde uit haar koffer had gekregen.
"Een brief!" riep hij vroolijk, maar toen hij Mathilde aanzag schrok hij van haar moedeloozen blik.
"Lees Lize, lees." zei ze zacht. "Ik ben op alles voorbereid. . . ja . . . op alles."
"Verwacht je slechte tijding?" vroeg Dorbly aarzelend.
"Dood." '-- fluisterde Mathilde, en ze verborg haar gelaat tegen Lize's arm.
Een diepe stilte volgde. Lize opende met bevende vingers den brief van Jufvrouw Hanna en Dorbly schoof een stoel aan, waarop zij zich liet vallen bijna zooder bewustzijn. De brief gleed haar uit de hand en viel aan Màthilde's voeten.
Dorbly raapte hem op en gaf 'm Lize terug.
"Ik kan niet lezen... ik heb één woord gezien... en dat zegt alles."
"Dood." fluisterde Mathilde weer.
"Ja."
Lang bleven allen zwijgen. Toen richtte Mathilde zich langzaam op en sprak ze somber en dof, maar zonder tranen. "Ik wist het. 0, ik heb het geweten! . .. Den tweeden nacht aan boord, toen ik waakte bij Dormeuil, die sliep, en al mijn gedachten bij hem waren, stond hij plotseling vóór me. Hij greep me bij de hand, trok me naar zich toe en sloot me in zijn armen, zoo als hij in den tuin gedaan had; Plotseling liet hij me los en keerde hij zich van me af:..~. Toen zag ik een wond aan z'n hoofd, eenige droppels bloedgestolten op den linkerslaap.
[236:]
"Werk en word groot," spraken zijn stervende lippen. "voor mij moet je leven en trachten gelukkig te zijn." "Blijft" riep geheel mijn wezen. Maar z'n zachte trekken stierven weg als het daglicht wanneer de nacht valt, en als hemelsche muziek ruischte z'n lieve stem om me heen en hoorde ik z'n laatste woorden. "Overal en altijd zal ik bij je zijn!"' "O, ik geloof aan het bestaan van de ziel" riep ze op eens met koortsgloed in de oogen, "ik geloof aan het voortbestaan! Aan het tegenwoordig zijn van de wezens met wie we gesympathiseerd hebben nog meer dan met ons zelve! Aan het voortduren van liefde nog langer dan den dood!. Wat zou ons bestaan waard zijn, als alles breken kon, verdwijnen met het leven? Als de eene, stervend vernietigd werd, en de andere, hem overlevend, meer dood zou zijn dan hij, meer verlaten, meer vernietigd nog, geheel verloren? "Rijnsma!" riep ze met klimmende exaltatie, "Ik geloof je! En ik zal je blijven gehoorzamen na je dood, zoo als ik je gehoorzaamd heb gedurende je leven. Ja, ik voel je bij me, krachtige, liefdevolle geest... ik voel je steun, ik voel je leiding, en ik zal trachten naar volmaking, om op te klimmen tot de hoogte en de grootheid van mijn Meester!" Zij zonk in haar stoel terug en bleef hijgend voor zich uitstaren als iemand die geheel uitgeput was. "Amen" zei Dorbly "zoo als hij eenmaal in lndië gezegd had, op den avond toen hij zijn toekomst aan die van Lize verbonden had." Mathilde hoorde het niet en Lize werd bang. Haar positieve geest kon zich niet vereenigen met zoo veel droomerijen, zij vond Mathilde overdreven en verward en werd bang dat zij, even als Rijnsma, op het punt was om krankzinnig te worden. "Wil ik lezen?" vroeg ze, als opspringende uit een nachtmerrie en alles afschuddende wat haar uit de werkelijkheid dreigde te halen. "Ja,. .. wil je?.. Lees,... ik ben kalm en kan alles hooren."
[237:]
Dorbly zag de beide jonge vrouwen met klimmende verwondering aan; hij was niet gewend intiem met vrouwen om te gaan en de veerkracht van beiden verbaasde hem.. Lize ontvouwde den brief geheel, en las: "Liefste Non en Lize, m'n dierbare kinderen die ik altijd heb liefgehad als een moeder, dezen brief moet ik je schrijven uit naam van Rijnsrna, zoowel als uit m'n eigen naam. Gisteravond hebben wij den brief van Mathilde ontvangen. Dank je kind, we hebben tusschen de regels doorgelezen en alles begrepen. Arme Non., . en arme Rijnsma! Van morgen om tien uur is de Rank bij Rijnsma geweest om hem te vragen wat hij van Lize wist. "Niets." "Welnu, dan kan ik je inlichtingen geven, welke Jufvrouw Hanna, haar moederlijke vriendin, vooral plaisir zullen doen." Hij schreeuwde als iemand die kwaad was, en ik hoorde alles in mijn kamer. "Een kennis van me heeft haar te Singapore ontmoet met een Engelschen Lord, Dorbly genaamd - met wie ze naar Napels is vertrokken, met de fransche mail-boot: de Marseille. Te Napels heb ik haar doen signaleeren en dáár kan ze dus geen pas doen zonder dat ik het weten zal. Als ze kromme sprongen maakt, laat ik haar opvatten; en als ie een kind krijgt laat ik het haar afnemen. Dit màg u haar meedeelen als u haar schrijft. - Ah ja, à propos nog iets. - Ik heb uit de couranten gezien dat de Maria van Bourgondië met man en muis vergaan is. dus zijn alle questies van vruchtgebruik uit den weg geruimd. De Kaptein dood, ben ik erfgenaam van Tante, ik alleen, en niemand anders..." "Vergeving," hoorde ik Rijnsma zeggen met een zonderlinge stem, "permitteer me dat ik even Jufvrouw Hanna ga roepen, zooveel nieuws... Hij kwam half krankinnig de kamer binnen. "Na Mathilde, Lize!" riep hij. "Ik gevoel dat ik gek word, Hanna. Eén dag. één uur misschien, zal ik nog meester zijn van m'n handelingen, en dan?"
[238:]
"Geef me je revolver. Het eerste schot voor hem en het tweede voor mij. Jij hebt de cyaancalium voor later, als het met mij gedaan zal zijn." Hij ging, en het eerste schot viel. Ik vloog naar binnen en zag de Rank aan z'n voeten liggen, bewegenloos, dood. "Lize is vrij!" riep hij met een akelingen lach. Wij hebben onzen plicht gedaan. Nu kunnen we samen sterven, want voor ons heeft het leven toch geen waarde meer."
Het lijk van Rijnsma ligt op de bank in de pianokamer. Hij is nog altijd mooi... de lieve oogen zijn gesloten... een kleine wond, links in het hoofd, twee droppels bloed, dat is al.
Ik zit naast hem te schrijven, z'n hand op m'n knie... ik gevoel me bijna gelukkig. Een groote kalmte is gevolgd op al het verdriet van de laatste dagen. Hij was zoo zenuwachtig, zoo opgewonden, zoo vreemd. We gevoelden het eerste naderen; nu is alles voorbij. We waren sedert lang besloten om samen te sterven, maar we moesten nog eenige zaken regelen. Dat is gedaan. Mevrouw Harris, wie man te Atjeh gesneuveld is, zal het commensalenhuis aanhouden, Marietje blijft bij haar. We hebben, om uit den greep van de weeskamer te blijven, een wissel groot 100.000 gulden aan Lize gezonden. Dat geld is van Rijnsma en van mij voor jou, arme Non, om je studies te betalen en je in staat te stellen vrij te blijven. Trouw nooit, Kind, de toestand van de gehuwde vrouw, in onze maatschappij, is zoo afhankelijk en vernederend, dat elke vrouw die fortuin genoeg heeft om op zich zelve te kunnen staan er zich aan onttrekken moet. Een verkeerd begrip van zedelijkheid en de kracht van de gewoonte, zullen de eersten die zich openlijk vrij verklaren nog wel vervolgen en trachten neer te vellen, maar met talent en fortuin, zal je booven de publieke opinie staan en he trecht hebben haar te trotseeren, en zelfs te leiden. Zelfs de moeder houdt op te bestaan, wanneer zij zelve aan een ander toebehoort vergeet dat nooit. Werk, tracht groot te worden, reken op je zelve alleen, maak je een naam en houd hem op. Laat hem
[239:]
schitteren in de wereld, waarin je je bewegen zult en geef hem later aan je kinderen om er trotsch op te zijn. Rijnsma heeft voor Lize een misdaad gepleegd, die hem vreesselijk heeft aangegrepen. Een moord is afschuwelijk altijd, in den oorlog, in duel, op alle manieren is moorden walgelijk en onrechtvaardig. Niemand mag beschikken over het leven van een ander. Zelfmoord alleen is een recht. Elk mensch mag een einde maken aan zijn eigen leven, dat behoort hèm, en hem alleen. Daar hoor ik voetstappen op het grintpad onder mijn venster... Vaart wel liefste kinderen, goeie Lize! arme Non! weest gelukkig en ontvangt de laatste groeten van je trouwe vrienden Rijnsma en Hanna. Ik heb de cyaankalium in de hand, binnen weinige minuten is alles gedaan; ik gevoel me gelukkig."
Noch Lize, noch Mathilde kon een woord meer spreken, zij snikten zenuwachtig en bleven lang zwijgend naast elkander zitten. Zelfs Dorbly was zóó geschokt door de vreeselijke tijding dat hij vergat aan zich zelf te denken en in den dood van de Rank geluk voor hem te zien.' "Hoe vreeselijk! Hoe vreeselijk!" riep Lize eindelijk. Soerabaia zonder Jufvrouw Hanna, Soerabaia zonder Rijnsrna, waar zijn onze kinderjaren gebleven. Het is me alsof ons leven in tweeën is gebroken en die eerste helft in de zee is weggezonken voor altijd. Papa en Ida.. Er werd gescheld. Dorbly ging open doen. De knecht reikte hem een kaartje. Zóó had hij den naam niet gelezen, of zijn gelaat klaarde geheel op. "Elmire!" riep hij, "Lize! Lize! hier is Elmire!" En hij vloog de trappen af om haar tegemoet te gaan.
vorige pagina | inhoud | volgende pagina