doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Mina Kruseman: Paria's (Tweede Deel)
Dordrecht: Revers, 1900


[249:]

EENENDERTIGSTE HOOFDSTUK.
HET JACHT.

Zaterdag morgen, om acht uur, stonden alle Derbans met de Dorbly's en Elmire Rémy op de trappen van Santa Lucia voor een beelderig jacht, dat gereed lag onder stoom te gaan.
Een groote, grijze hond lag aan den ketting op dek, en blafte met een bromstem, toen hij de passagiers zag naderen: Dorbly ging het eerst aan boord, aaide hem over den kop en gaf hem iets te eten. Mathilde wist niet wat ze zag.
"Dat is de hond van Torre Annunziata," riep ze en zij wilde hem op haar beurt streelen, maar Derban wenkte haar terug.
"Pas op!" riep hij "het dier is nog niet aan ons gewend, hij kent je niet."
"Mij kennen alle dieren!" riep Lize. "Kom hier, peetekind van Paria, wij zijn bestemd om vriendschap te sluiten! - Geef mij ook een stukje lever, of wat je daar hebt voor hem."
Dorbly gaf haar een stukje vleesch en de hond nam het dankbaar aan en lekte de hand die hem streelde.
"Als we in zee zijn, zal u hem los laten,niet?" vroeg Betsy. En als we gaan wandelen,te Torrente of te Capri mag hij mee?v
"Ja, ja," riepen verscheiden stemmen.
vMaar eerst kennis maken," antwoordde Dorbly. "Want ik weet hiet hoe hij is. Ze hebben hem pas sedert twee dagen aan boord.
"John," vroeg hij aan een soort van deftigen matroos, met een ronde, roode baard, "hoe heeft de hond zich gehouden?v
"Heel goed Mylord; eergisteren heeft hij getreurd en niet willen eten, maar gisteren kwam i z'n troost al zoeken bij ons, en van morgen heeft hij aan een touw, gezwommen met kleinen Dick . .. als twee kinderen die bij elkaar behoorden."

[250:]

"Goed, goed zóó, dan zal het verder wel gaan."
"Van wie is dit jacht?" vroeg Netje aan Lize.
"Ik weet het niet. Het is Dorbly alleen geweest die dit uitstapje georganiseerd heeft, ik heb me met niets mogen bemoeien."
"O, wacht!" riep ze op eens, en Dorbly bij z'n arm grijpende, vroeg ze:
"Edward, zeg... van wie is je jacht?"
"En je zegt zelf je jacht."
"Van jou? Dat is aardig! En waar heb je die van daan laten komen?"
"Wel, uit Engeland. Je hebt me den brief zien schrijven, den tweeden dag hier. Ik had m'n jacht in Indie, maar toen ik m'n reis over Java ging doen, heb ik het naar Engeland terug gezonden, om het te laten nazien en geheel op nieuw te laten verwen en opmaken, en... herdoopen. Wie heeft den naam opgemerkt?"
"Lize!" riepen Betsyen Willem tegelijk."Wij hebben nog tegen elkander gezegd. Dat mooie jachtje is zeker van Mevrouw Dorbly," vervolgde Betsy.
"Ja, dat is het ook," antwoordde Edward.
"En ik, die het nooit gezien heb," riep Lize, "dat is een heerlijke surprise! Dank je, vriend, wat zullen we prettige tochtjes maken! En sentimenteele avondreisjes in den maneschijn!"
"Met muziek!" riep Elmire. "Het is 's avonds zoo stil op zee en dan klinkt de muziek zoo poëtiesch, zoo ver van het dagelijksche leven. Dan is het alsof de geheele natuur naar ons luistert en de sterren ons toeknikken, bij wijze van appaudissement, zonder geraas."
Ze waren in zee, en de hond zat op z'n achterpooten, tusschen Mathilde en Betsy, met z'n kop op beider handen.
"Ik heb z'n snoet!" riep Betsy.
"En ik z'n dikken wang!"
"Hij moet gedoopt worden!" riep Dorbly. "Herdoopt als ons jachtje. Niets van z'n verleden mag blijven kleven ,aan dat arme dier, dat we gered hebben uit de beulshal:lden van zijn niet-conscienten meester."

[251:]

"Ik zou hem Bello noemen," riep Jeanne. Want mooi is i"
"Bello? als de rooie meneer uit het bureautje in het hotel?" vroeg Betsy.
"Neen, neen, dan geen Bello!" antwoordde Jeanne, "dat rooie monster mag geen peetoom zijn!"
"Noem hem Scarpe," riep Willem, "want het had weinig gescheeld of ze zouden Scarpe's van hem gemaakt hebben!"
"En waarom geen Paria?" vroeg Lize, zóó zal onze Mathilde immers heten als ze in publiek zal optreden. Dit mooie, lieve dier zal haar voorganger wezen, hij was ook een verworpeling en zie hem nu daar zitten, als de Koning van het jacht!"
"Dan Pario op z'n italiaansch. want hij is een man," riep Willem.
"Ja," zei Henri "dan wennen we langzaam aan den klank van het woord, dat zoo veel droevigs uitdrukt."
"Droevigs? vroeg Mathilde',"Vind je het droevig van kleins af te weten dat je alleen zult staan in de wereld en dus moet trachten naar moed en kracht? Vind je het droevig geminacht te worden door menschen die op zedelijk gebied je meerderen niet zijn en op wetenschappelijk gebied ver beneden je staan? Vind je het droevig tot een kaste te behooren die zonder reden verworpen wordt? - Wel neen dat is niet droevig! Ik ben nu nog geen Paria, wel?"
"Neen, zeker niet."
" Welnu, ik zal het worden wetens en willens. Ik zal wegvallen uit de wereld waarin ik opgevoed werd. En mijn eenige broer, m'n zusje dat ik terpleegd en verzorgd heb, zullen me eenmaal verachten misschièn. Maar mijn eigen geweten zal me ophouden, en de goedkeuring van hen die ik tot me zal opvoeren, zal me voldoende zijn, om me kracht te geven me boven de menigte te verheffen en als Paria schitterend alleen te staan."
"Brava!" riep Elmire. "Zóo heb ik nog geen jong meisje hooren spreken."
"Ik ook niet!"
"Mathilde is..."
"Welnu?"

[252:]

"Ik wilde zeggen als Willem: zij is geen jong meisje, ze is geen vrouw, ze is geen mensch zelfs, neen, ze is een idéaal, een wezen dat buiten.. ."
"Een Paria!" riep Mathilde lachend. "Kom zeg het maar, en noem me voortaan bij den naam die me toekomt!"
Allen lachten en applaudiseerden. De hond sprong op, en blafte met zijn zware stem, die rolde over de zee, dàt was zijn manier van toejuichen.
Dorbly kwam van beneden.
"Willen we gaan déjeuneeren?" vroeg hij, vde lunch wacht ons in den salon beneden."
"O, hoe beelderig! riep Lize. Alles is versierd met bloemen en met groen!"
"En allerhande lieve vogeltjes in een volière!" riep Marie.
"En een piano ook!" riep Mathilde.
"Een gitaar en een mandoline!" vervolgde Elmire, "hoe heerlijk! O, hoe mooi!"
"Wel, wat een lekker dik tapijt," zei Netje.
"Ja, en een kachel ook!" riep Lize. "Dàt in Italië!"
"Wacht maar, als de winter komt!" antwoordde Dorbly, "dan zullen we blij zijn dat kacheltje te vinden."
"Ja,": riep Derban, "dat zal wel waar zijn. Je lijd armoe hier in dit zoogenaamd warm Italië, waar het leelijk koud kan zijn. Twee graden onder nul hebben we het verleden jaar gehad en een wind! een wind om over geheel Napels heen te waaien!"
"Champagne!" vroeg Dorbly, en een vlug Napolitaantje met lachende oogen, schonk de glazen vol.
Lize was verstomd. Hoe had Edward dat alles bij elkaar gehaald zonder er haar iets van te zeggen. Zij had al drie vreemde gezichten gezien, hoe veel menschen waren er wel aan boord?
Dorbly amuseerde zich over haar verbazing en riep lachend:
"Ben je nog niet thuis?"
"Neen, ik ben met recht bij je te visite het hier heerlijk gezellig, en we maken een boel lol:

[253:]

"Duizend en ééne..."
"Ja, zoo iets. Waar heb je die menschen toch van daan gehaald, en hoeveel zijn er wel?"
"Vijf in 't geheel. De Commandant is de hondeverzorger met den rooden baard, dien je gezien hebt, dan hebben we den stooker, ook een engelschman, en den kleinen Dick, een duivelschtoejager, die alles doen moet wat niemand doen wil, de kok, is een Napolitaan, evenals dit kereltje dat boodschappen loopt en bedienen moet als er gasten zijn."
"Een heel personeel!" riep Netje.
"Een jonge-heeren huishouden!"
"En verstaan al die lui elkaar?"
"Natuurlijk. Het is de Commandant die ze gehuurd heeft, hij spreekt fransch en itaIiaansch en is aansprakelijk voor z'n volk. Maar maak jullie je niet ongerust over m'n huishouding, die marcheert van zelf, de oude John heeft z'n proeven gedaan en is al sedert twaalf jaar de majordomus van m'n schuitje."
"Dan drink ik op den ouden John!" riep Lize. "Roep hem hier, laat hem met ons komen klinken. John en ik wij zijn ook bestemd om vriendschap te sluiten, dat maakt een trio met Pano."
"En ik?" riep Dorbly, terwijl hij opstond om John te roepen.
"Jij bent de Padrone" antwoordde Lize.
John kwam binnen met een open mond en half dichtgeknepen oogen, zijn pet in de hand en plaatste zich zoo dicht tegen het beschot als hij kon; Lize stond op en reikte hem een glas champagne.
"We drinken allen op je gezondheid, Master John!" zei ze met haar tooverlach, "en ik, drink op de goede verstandhouding die voortaan ook tusschen ons zal bestaan, zoo als die tot dus verre bestaan heeft tusschen Lord Dorbly en jou. Jij bent zijn rechterhand aan boord, zoo: als ik die aan land moet zijn, en, als lui van het zelfde vak, drink ik dus op onze vriendschap!"
"Hip! hip! hurrah!" riepen de heeren. En toen de mooie Lize haar glas geleegd had en John de hand had gereikt tot

[254:]

afscheid, was de man zóó ingepakt dat i boven kwam als een gek.
"Zij heeft m'n hand gevat!" riep hij tegen Dick. "Zij! Onze Lady, de mooiste van allen, de grootste, de lachende, met het gouden haar! God zegene haar!"
Dick lachtte mee, met een mond die open ging tot aan z'n ooren, en dacht er aan wat hij wel zou kunnen doen, om ook opgemerkt te worden door de groote mooie Lady.
Och, hij behoefde niets te doen. Lize had hem reeds beklaagd en een plaatsje in haar hart gegeven.
"Dat arme kind, wat hier aan ruwen John is overgeleverd in plaats van thuis bij z'n moeder te zijn en verzorgd en vertroeteld te worden, zoo als zijn leeftijd eischte!"
"Sorrento!" riep John aan de trap met een stentor stem die alles deed opvliegen.
En tien minuten later was Pario de eerste die van boord ging, met kleinen Dick, die, op verzoek van Lize, mee moest als speelkameraad voor den hond.


vorige pagina | inhoud | volgende pagina