Mina Kruseman: Paria's (Tweede Deel) Dordrecht: Revers, 1900
NEGENDE HOOFDSTUK. COLOMBO.
Het regende dat het kletterde. Die ééne dag te Colombo, waarvan de passagiers zich zoo veel hadden voorgesteld, ging geheel verloren. Eenige heeren sprongen in de stoomsloep met den Commandant, om eenige uren aan wal door-te-brengen, en
[59:]
dat was al. De dames hadden eenparig verklaard liever aan boord te blijven, en de meeste heeren hadden haar voorbeeld gevolgd. Maar als de regen de passagiers de lust benomen had om naar wal te gaan, dan had juist het slechte weer een menigte kooplui uitgelokt om naar boord te gaan, waar ze zeker wisten dat ze goede koopers zouden vinden voor hun fijn-ingelegde doosjes, hun met bonte zijde geborduurde stoffen, hun rijke witte kanten. enz. enz. Paarlen en diamanten, katteoogen en steentjes van alle kleuren werden op dek uitgestald, naast de met gouddraad geborduurde kleedjes en de fijn-bewerkte koperen vazen en présenteerblaadjes. Beschut door de tenten, stonden de kooplui op dek, hun waren aan-te-bieden met een levendigheid, die een geheel ander aanzien aan de boot gaf. Lize en Illa liepen gearmd door de rijen, en Dorbly kocht cigarenkokers en ivoren voorwerpen, welke hij met z'n kolonel bewonderde. Lize bood op breede witte kanten en waaiers van pauwenveeren en kleine lila had zin in een sandelhouten doosje dat ingelegd was met zilver, paarlemoer en ivoor. "O zoo beelderig!" riep zij, terwijl ze het aannam uit de hand van den koopman. "Mag ik het u aanbieden," vroeg Dorbly, als een klein souvenir van onze reis?" Illa bloosde van geluk en vloog er Lize voor om den hals. Lize kocht niets. Toen zij alles bekeken had ging ze naar beneden, om een langen brief aan haar vrienden in Indië te schrijven, dien ze met het laatste groepje naar land zou zenden, om op de post te laten doen.
Brief van Lize. Op de ree van Colombo.
Beste juffrouw Hanna en liefste Non, geachte vriend Rijnsma! . .. Och, hoe kan ik je allen in één naam noemen, trouwe vrienden, die me met alles geholpen hebt en zoo goed voor me zijt geweest! - Waart ge toch maar hier dan zou ik zoo gelukkig zijn, en u zoo veel te vertellen hebben! Of neen, dan had ik je niets meer te vertellen, want dan zou je immers alles weten! Dat schrijven is niet schrijven. Wie kan
[60:]
nu toch schrijven wat i meent? Ik schrijf altijd te veel of te weinig, nooit precies wat ik wilde of moest. Spreken is zoo heerlijk! En als je samen bent behoef je dikwijls niet eens te spreken, je begrijpt elkaar en dat is voldoende. Hier aan boord is een weesje dat ik onder m'n bescherming heb genomen. . Men noemde haar gek, maar ze is ver van gek. Ze hebben in China haar beide ouders vermoord en dat heeft zij zich zóó aangetrokken, dat ze er de menschen door is gaan haten, of vreezen, ik weet niet hoe ik het noemen moet. Zij wilde met niemand kennis maken, tot ik aan boord kwam. Maar ik heb gedaan als u, Jufvrouw Hanna, en met haar gesproken zooals u gedaan zou hebben, om haar te troosten en weer moed tot leven te geven. Niet dat ik haar veel goeds van de menschen gezegd heb, o neen, dat kon ik niet; integendeel, ik heb nog meer op oorlog geschimpt dan zij deed... Ik begreep zoo goed wat zij geleden moest hebben? Had ik dat met den dood van Meijer ook niet gevoeld? - En dan is hier een oude Kolonel die gruwelen gedaan moet hebben in Britsch-Indië, en nu op krukken strompelt met een gebroken heup; een wreed schepsel, dat zich verbeeldt verliefd op mij te zijn. Ik vertrouw hem niet, want hij heeft een vreemden blik, hij kijkt me aan met een expressie als een kat heeft die op een vogel loert. Als ik in staat was bang te zijn, dan zou ik bang wezen voor dat ouwen ondier. - Maar ik sta hem, ik sla nooit mijn oogen voor de zijne neer; en als i over heldendaden praat krijgt i van me! Ik noem al die oorlogshelden moordenaars net als u deed, beste Jufvrouw. Kleine IIla is veel goediger dan ik ben; niettegenstaande het ongeluk wat haar getroffen heeft,beklaagt ze nog dat ouden monster, omdat het kreupel is! Als zulke monsters toch niet werden aangemoedigd, zouden er geen arme weesjes als IIla meer zijn. Mijn vriend hier aan boord is een Engelschman, ook een gewezen. ofcier (ik schijn nooit uit de ofcieren te mogen komen!) maar deze heeft den dienst verlaten, geheel vrijwillig, zonder perkaras en zonder wonden. Hij is mooi en heel zacht, goedig, o, zoo goedig! Maar hij dweept nog met z'n geloof, z'n vaderland en z'n leger; z'n Koningin is ook
[61:]
een topekong voor hem, en als ik hem wilde aanhooren zou hij z'n best doen mij te bekeeren tot al z'n wanbegrippen, die u, beste Jufvrouw en u ook, brave vriend Rijnsma, ons uit onze hoofden hebt gehaald. Non zou lachen als ze ons hoorde kibbelen tusschenbeide, we zijn het nooit eens en toch houden we veel van elkaar, want we zijn beide oprecht: Maar hij is heel anders dan ik ben; verbeeld je. Hij bidt! Dat komt me zoo gek voor van een man! Zoo ouderwetsch! Ik die God heel goed vind om de geloovigen onder het juk te houden en hun alles af-te-nemen wat ze anders niet aan de priesters of de vorsten zouden willen geven... maar wij die geen priesters en geen vorsten zijn, wat hebben wij met een God te maken? Als ik hem zeg dat voor mij z'n God nooit bestaan heeft, dan zie ik hem wit worden en dan smeekt hij me om te zwijgen. Kassian dat maakt hem ongelukkig! - Dan hebben we nog drie artisten van den opéra aan boord. O, de chanteuse is een verstandige, lieve vrouw, heel mooi en heel knap, die beelderig zingt; ik ben zeer bevriend met haar, maar m'n Engelschman is jaloersch van onze vriendschap en houdt me altijd van haar af; de chanteurs zijn heel galant en vroolijk, en zingen prachtig, maar als heeren vind ik ze ordinair. Onze Commandant is ook een van m'n vriendjes, maar die is sérieus en bewaart altijd de distantie van z'n rang. De overige passagiers zijn heel goed, ik ken ze minder, maar ik heb me over niemand te beklagen. Alles bij elkaar genomen kan ik als Ida zeggen, dat de reis me meevalt. Ik ben nog in het geheel niet zeeziek geweest, en van daag regent het voor 't eerst, we hebben tot dus verre heel mooi weer gehad. Op het oogenblik, is het dek vol kooplui, die allerhande beeIderige voorwerpen te koop hebben, O, zulke allerliefste doosjes! De Engelschman heeft er illa (het weesje) een van cadeau gegeven en daar is ze mij voor om den hals gevallen! Och, dat arme kind is zoo inhalig van aard; ik ben bang dat het haar kwaad zal doen als we te Napels van elkaar zullen gaan, want ze leeft door mij, als de parasieten van den grooten boom achter uw huis. Als ik bij haar ben durft ze alles, spreekt ze en lacht ze zelfs, even als de ofcieren, maar ben ik weg dan zakt ze in
[62:]
elkaar en schijnt ze geheel onverschillig te zijn voor al wat er plaats heeft. Een paar dagen geleden is er iets zonderlings gebeurd. Ik moest naar beneden om iets te halen, door een onverwachte beweging van de boot struikelde ik over een drempel, viel, greep me aan het eerste voorwerp het beste en wondde me aan een glasruit die ik brak. Een stroom bloed gutste uit m'n mouw, de dokter, die toevallig in den salon was, kwam dadelijk toegesneld en verbond me in de hut, die apotheek heet. Toen ik op dek terug kwam vond ik IlIa doodsbleek met starende oogen in haar stoel zitten, zij strekte als in een droom haar beide armen naar me uit en prevelde heel zacht "zoo'n wond... de pols had doorgesneden kunnen zijn... dan was ze dood-gebloed." Ik lei terstond m'n gezonde hand op haar voorhoofd en zei haar dat ze gerust kon zijn, dat alle gevaar geweken was, toen was het alsof zij uit een vaste slaap optwaakte, en heel verwonderd zag ze de menschen aan, die zich om haar stoel geschaard hadden. Niemand begreep wat er eigenlijk met haar gebeurd was. Ik ben bang dat zij zich met geheel haar leven aan mij gehecht heeft, en dat de scheiding haar verschrikkelijk zal schokken, zoo niet gek of dood zal maken. - Ze is geheel willoos en verwacht niets goeds van de toekomst. Om nog eens op m'n Engelschman terug te komen. Ik heb jullie gezegd dat hij heel zacht was en goedig, ja, maar met al zijn goedheid, verstand en geleerdheid, is hij toch een vreemd mengelmoes van oordeel en vooroordeel, en van medegevoel en wreedheid, alles dooreen. Hij begrijpt heel veel, maar je moet hem niet over z'n geloof spreken, want dan begrijpt hij niets meer; zijn geloof is het geloof en zoo als dat is heeft hij het aangenomen en ergens in zijn hersens geklasseerd, als een fortuintje in een brankast, waarvan hij de deurtjes gesloten heeft . en verzegeld voor altijd! . .. Curieus, voor een overigens verstandig mensch! En dan- z'n vaderlandsliefde, daar heb je weer iets komieks! Engeland is Engeland dat wil zeggen de wereld en alles moet onderworpen worden aan Engeland! Zóó sprak m'n armen Illa, in het begin over haar heilige moeder Maria. Hij spreekt
[63:]
altijd over liefdadigheid, heeft zijn leven lang geteekend op allerhande lijsten voor ondersteuning van verlaten kinderen, blinden, dooven, stommen, gekken, weet ik wat al meer, en dan gaat hij uit oorlog voeren in verre landen, waar hij niets te maken heeft, vermoordt er goedsmoeds het arme volk dat zich niet verdedigen kan! De gezonde, mooie, sterke inboorlingen, die werken en nuttig zijn, die opbrengen in plaats van te kosten! Ik heb hem verleden ernstig boos gemaakt, daar ik hem uitgelachen heb over zijn voorliefde voor gebrekkigen. Voeg er je kreupelen kolonel nog bij," heb ik gezegd, "dan is je collectie compleet en kan je en vertooningen mee gaan geven op Java." "Waarom juist op Java?" "Omdat we dáár van compleete menschen houden en de mooisten er het meest gevierd worden.- De Keizer van Solo moet een aantal bochels, dwergen en gedrochten hebben, die hij als curiositeiten verzameld heeft en aan het hof vertroetelt voor de aardigheid. Maar au serieus nemen we daar geen uitschot." Je hadt moeten zien hoe woedend hij was! Hij zei dat ik geen hart had en wreed was, dat ik niet wist wat medelijden was. Ik heb hem z'n complimenten geretourneerd. "De compleete mensch staat hooger dan de gebrekkige!" riep ik. "Maar de gebrekkige moet geholpen worden." "En de gezonde eerbiedigt!" "Maar gezonde menschen raken ons niet." "Je hebt het recht niet de gebrekkigen uit liefdadigheid in het leven te houden, terwijl je de goedgevormden uit vaderlandsliefde dood schiet! Dat is krankzinniggen-werk!" Hij was zóó verontwaardigd dat hij naar de rookkamer is gevlucht, waar ik, als dame, hem niet volgen kon. Maar dat helpt hem niets, ik zal toch voortgaan met hem wakker te schudden en hem eindelijk wat te Rijnsmaniseeren. Foei, hoe kan iemand in onze eeuw, en in onzen stand nog zoo verward zijn in z'n opvatting van het leven! De chanteuse zegt dat alle mannen zoo zijn; zij noemt ze eenvoudig "des déséquilibrés" als ze niet genoeg met onafhankelijke vrouwen hebben omgegaan om
[64:]
geleerd te hebben zelf te oordeelen. O. die chanteuse is aardig! Ze denkt hardop en ze geeft om niemand. Wat zou u, vriend Rijnsma, een schik in haar hebben! Ze durft zoo! Ze is zoo vroolijk en oprecht, ze staat voor niets... en toch geloof ik dat ze heel ongelukkig moet geweest zijn, anders zou ze zóó niet geworden zijn. Ik begin ook zoo te worden, dat heb ik aan de Rank te danken. Vóór mijn huwelijk met dien ellendeling geloofde ik alle menschen goed, nu vertrouw ik ze niet meer en glijdt al hun bluf me voorbij, zonder me te kunnen verblinden. Ik zoek jufvrouwen Hanna en heeren Rijnsma en trouwe zelfopofferende Nonnies... Ik heb Mme Rémy gevonden, maar die is anders en m'n Engelschman, maar die staat lager en m'n arme Illa, maar die is geknakt als een jong takje dat naar sève snakt! Neen, jullie vindt ik nergens weer. Misschien later, in Napels?. "0, kon die reis naar Europa toch doorgaan! En mochten we nog eens allen vereenigd worden zooals we vroeger waren! Hoe lang, hoe eeuwig lang is dat al geleden! Heerlijke pianokamer! Ik zie elk meubel nog voór me en ik hoor den klank nog van jullie lieve, oprechte stemmen! Nu weet je à peu près alles van me, schrijf me te Napels alsjeblieft, ook alIes wat jullie overkomen is. O ja, ik zal dezen brief aan het adres van den heer Rijnsma, op zijn kantoor, zenden, dan denkt niemand aan mij. Als ik aan Jufvrouw Hanna schreef zou m'n brief mogelijk onderschept worden, de Rank staat niet voor zoo'n kleinigheid! - Schrijf me toch alles, van hem ook. Hoe hij zich op me gewroken heeft na m'n vertrek, en of hij geen divorce heeft aangevraagd? Wat zal hij woedend geweest zijn! Beste vrienden tot later, ontvangt allen m'n hàrtelijke groeten, met m'n herhaalden dank voor jullie aller goedheid en. vriendschap en geloof me als vroeger Je innig liefhebbende LlZE..
[65:]
Tegen den avond kwamen de Commandant en de overigeheeren aan boord terug en ging de boot weer onder stoom.
Er waren twee nieuwe passagiers gekomen en de heeren hadden stapels brieven en couranten meegebracht en rondgedeeld.
Ieder greep naar de bladen om de laatste berichten van overal te lezen, Lize alleen bleef onverschillig; die engelsche couranten konden haar toch niets bizonders meedeelen, indiesche en hollandsche bladen waren er niet. Zij zat met Dorbly te praten over den verloopen dag en vertelde hem wat ze aan haar vrienden in Indië geschreven had. "Ik heb hun onze geheele reis beschreven.."
"En hoe heb je mij genoemd?" vroeg Dorbly met een schuinsch lachje.
"Jou heb ik m'n engelsche vriend genoemd.
"Dus je heb over me geschreven?"
"Natuurlijk! Kon ik anders doen?"
"En wat heb je van me verteld?"
"O, niet veel goeds, want ik kon niet alles zeggen!"
"Dorbly!" riep de Kolonel.
"Wat blieft u, Kolonel?"
"Kijk eens even hier. . . pardon Mevrouw, ik lees hier iets wat uw man intéresseert:
"Hare Majesteit's stoomschip Queen of England, met troepen aan boord, is in den nacht aangezeild geworden door het Nederlandsche koopvaardijschip Maria van Bourgondië. Beide schepen zijn verloren; de Maria van Bourgondië is met man en muis vergaan, van de Queen of England zijn vier matrozen gered gevonden, die opgenomen werden door de Lorely een duitsche schoener. Ze hadden drie dagen in een sloep doorgebracht en waren half krankzinnig van gebrek. De geheele équipage van de Queen of England is verloren, hare Majesteit 's troepen... Een lang verhaal van cavalerie en artilerrie, van compagnieën en regimenten volgde, maar Lize hoorde niets meer.
Zij was in haar stoel terug gezonken en klemde zich krampachtig aan de leuningen vast.
" Wat lees jullie daar toch?" vroeg ze hijgend.
[66:]
"Troepen die uit Engeland... "Neen, die troepen kunnen me niet schelen. Wat staat er van de Maria van Bourgondië." "Dat is een zeilschip, met man en muis vergaan, in het Kanaal... onder de kusten van Engeland." "O, God! Mijn vader en m'n zuster waren dáár aan boord!" zei ze dof. "Armne lieveling!" riep Dorbly, en hij knielde naast haar stoel om haar in z'n armen te sluiten en te steunen. "Misschien is het niet waar," sprak hij troostend, "die scheepsberichten zijn dikwijls valsch... in den nacht, ze kunnen zich vergist hebben." "Deze courant is van twee maanden geleden riep de Kolonel, het is een oud bericht." "Juist, juist, antwoordde Lize. Twee maanden geleden hadden ze in Nederland kunnen zijn." Alle passagiers kwamen aangesneld en omringden Lize, als één groote familie, om deel te nemen in haar droefheid. lila de Nordec alleen bleef op een afstand staan. Zij was verstijfd, ze kon niet naderen. Het scheen haar dat de slag haar zelf trof. Lize te zien schreien,... de krachtige, fiere Lize vóór zich te zien gebroken en geknakt, als neergeveld, dat overstelpte haar. Zij kon zich geen rekenschap geven van wat ze gevoelde, maar het was of alle steun haar ontviel, alsof iets bovennatuurlijks gewoon was geworden, iets goddelijks menschelijk bleek te zijn - een groot, helder licht plotseling uitgedoofd was geworden. Zij sidderde en rilde onder de teleurstelling, ze gevoelde zich eenzaam en verlaten, geheel alleen, ver, heel ver verwijderd van Lize, die de kracht gehad had haar op-te-richten en te steunen en die nu zelve verloren scheen... Een grenzenlooze droefheid maakte zich van haar meester, een moedeloesheid zonder uitkomst, een wanhoop die dooden moest. Niets bond haar meer, niets trok haar aan, niets hield haar tegen, ze was los, geheel los van alles. . . "Een vrouw in zee!" riep een mannestem.
[67:]
Allen snelden naar de verschansingen. Een witte stip dreef weg. .. nu hoog op de golven, dan laag in het blauwe diep, een laatste zonnestraal verguldde haar, en voor altijd verdween het arme meisje, de ongelukkige IIla de Nordec.
vorige pagina | inhoud | volgende pagina