Thérèse Hoven: De passagiers van "De Rembrandt" Utrecht: A.W. Bruna & Zn., 1919
[5:]
I. TANTE POS. BALIK-PAPPAN, Juni 1914.
Liefste Moeder en Zusjes! Mijn laatste brief uit Balik-Pappan! Hoe is 't mogelijk? Toen ik wegging... vijf jaar geleden, zei Papa ernstig: "En, kindje, denk er vooral aan, hoe vurig wij altijd naar je brieven zullen verlangen. Maak dus dat ze lezenswaardig zijn en dat wij er niet in teleurgesteld zullen worden omdat wij er ons kind niet in herkennen. Vergeet nooit dat wij, gedurende de jarenlange scheiding, niets anders zullen hebben dan herinneringen en je brieven; zorg dus dat de laatste de eerste aanvullen ... Ik weet 't nog zoo goed... ik hoor't vadertje nog zeggen ... en ik heb heusch altijd mijn best gedaan om zijn wensch te vervullen... Maar nu mijn laatste brief, behalve misschien een woordje uit Batavia of Genua. O! 't zou één dolle, dolle vreugdekreet zijn geweest... als de vreugde niet was versomberd door de leege plaats... die mij nu reeds met angst vervult. Dat vader er niet zijn zal om ons te verwelkomen, dat ik hem mijn jongens niet kan laten zien. 't Is wel een druppel alsem in den vreugde beker.
[6:]
Doch, daar staat tegenover, dat wij nu vroeger thuis komen. Zoodra wij 't doodsbericht kregen. dacht ik: "Wat zou ik voor moeder kunnen doen?" En mijn beste Marius zei dadelijk: "Ik zal zien een jaar eerder verlof te krijgen. Niets zal ze, bij jou thuis, meer opfleuren dan het telegram met de aankondiging van ons bezoek." Wij komen dus, moedertje, Marius en Lou, en de bengels, vader's petekind: Hein, en Marius Ketjil, zooals we hier zeggen, ofschoon hij altijd Njo wordt genoemd. Wij spaarden al voor een zusje, maar gelukkig was er nog niets besteld. We zouden allebei dolgraag een meisje hebben en voor de jongens zou het mogelijk wel goed zijn, maar een bakerkindje op reis is tè lastig. Wij zullen toch al veel te stellen hebben met onze twee rakkers, vooral Hein is zoo wild, zoo'n echte brandal, ondeugd. Onze oude baboe, Sarina, hopen wij mee te nemen voor aan boord; als u haar niet kunt bergen, sturen we haar weer met een volgende gelegenheid terug. Denkelijk gaan wij met "De Rembrandt", een der beste booten van de Maatschappij "Nederland". Ik heb 't nu heel druk met alles in orde te maken voor de vendutie, want wij moeten ons hebben en hoûen verkoopen, dat is hier de gewoonte, als men met verlof gaat; vooral ook omdat wij niet weten of Marius weer hier geplaatst zal worden. Balik Pappan is lang geen Paradijs, weinig of geen afleiding, de toestanden hoogst primitief, in vele opzichten een
[7:]
erg behelpen, maar toch spijt het ons weg te moeten gaan. Wij laten enkele trouwe, beproefde vrienden achter... en je weet nooit of je elkander terug zult zien; Indië is zoo verbazend groot en, in deze kleine kolonie van een honderd vijftig Europeanen, was men vanzelf op elkander aangewezen. Misschien gaat Ansje Hoornweg met ons mee, u weet wel 't aardige bakvischje, waarover ik u wel eens schreef, de groote vriendin van onze jongens, met wie ze dan ook verschillende keeren gekiekt werd. Het is voor haar ouders een heel ding, want hun drie jongens zijn al in Holland en Ansje is zoo'n prettig, vroolijk kind, maar 't zou voor haar opvoeding beter zijn dat ze naar Holland ging en 't is nu zulk een goede gelegenheid. En, nu moedertje lief en de overigen, die dit zullen lezen, ik kus u allen, mits de kring niet te uitgebreid is. Marius groet en de jongens... geven nog geen teeken van hartelijkheid, ze bewaren al hun zoentjes voor Oma en de tantetjes... tot ze in Holland zijn. Alles liefs, LOU.
BALIK-PAPPAN Oostkust Borneo, Juni 1914. Beste Jongens! Nu kom ik toch met een verbazend, allerleukst, allernieuwst, nieuwtje aan. Ik ga met meneer en mevrouw Bijsterman naar Europa! Ik kan 't mij niet voorstellen, dat ik met jelui in den
[8:]
Haag zal wandelen... in een tailor-made pak en een bont! Dat lijkt me toch zoo gek, maar de meisjes hier, die al in Europa zijn geweest, zeggen dat 't van zelf went en dat 't zoo koud is, dat 't zwaarste, dikste goed nog licht voelt. Ik hoop maar niet dat ik te eenderig zal zijn en met de meisjes mee zal kunnen, want natuurlijk zal ik in Holland op school gaan. Nu, dat vind ik wel prettig, want die gouvernantes zijn nog maar snert. In 't begin poeslief of dood-ongelukkig! Dan verlangen ze te trouwen en worden ze sentimenteel. En 't eind van 't lied is, dat ze of weggaan wegens Huwelijk of wegens slecht humeur door de teleurstelling. En dan komt er weer een nieuwe, die je heel iets anders leert dan de vorige. Ik weet dan ook feitelijk niets en ben zoo leeg als een onopgepompte fietsband. Ze moeten mij dus maar flink op pompen in Holland. Ik verheug er mij dol op om met jullie te tennissen! Voor Pa en Ma is 't erg sneu, maar over drie jaar neemt Pa verlof en komen ze mij halen! Dag Piet, Wim en Cornelis, oftewel Kees - au revoir. ANS.
SOERABAJA, Juni 1914. Lieve Betsy. Dat is in lang niet gebeurd, een brief mij, ik had ook niets opwekkends te schrijven... 't is alles even ellendig geloopen en nu is 't totaal mis.
[9:]
Ik kan 't niet langer uithouden en kom terug. Dat is de reden van dezen brief. Later zal ik je wel alle bizonderheden vertellen, als wij in je gezellige kamer zitten, net als vroeger. O! kind, waarom was ik niet zoo kalm en sereen als jij, tevreden met mijn lot en van de gouden puntjes genietende, die nu en dan speelden op mijn levenszee... Maar ik geloof niet, dat men iets aan zijn temperament kan doen, ik was niet tevreden om als schoolfrikje mijn dagen te eindigen. Het leek mij veel prettiger om de emoties van het huwelijksleven mee te maken. Dat klinkt wel wat cru, maar 't is dan toch ook de waarheid. Toen ik Herman Koelders leerde kennen, dacht ik dat hij dien levenshonger in mij kon bevredigen. Hij deed zich aardig, vriendelijk, galant... voor. Ik was wel niet smoorlijk van hem, maar ik had er den leeftijd niet meer voor. Ten minste, dat meende ik, sedert heb ik ingezien, dat men nog innig kan liefhebben, al is men zoo heel jong niet meer. Je weet hoe ons huwelijk in 't werk ging. AI heel spoedig, na onze kennismaking, vroeg Herman mij en ik zei ja... en daar hij eerder vertrok dan hij van plan was, trouwden wij na een korten, al te korten verlovingstijd. In 't eerst ging 't wel... maar zoodra wij hier gesettled waren, gevoelde ik pas de dwaasheid van den stap, dien ik zoo overijld had genomen. Herman ging zijn eigen gang, zooals hij 't vóór zijn huwelijk had gedaan.
[10:]
Ik was niet verstandig of nièt onverschillig genoeg om er in te berusten en ik hield niet voldoende van hem om 't hem te vergeven. Dat klinkt wel wat paradoxaal, maar 't is toch precies wat ik voel. Ik heb altijd een soort van intuïtie gehad van 't geen anderen voelden, al was 't bij mij heel anders. Zoo begreep ik wel dat een verstandige vrouw zou hebben gedacht: "Ik zal hem laten begaan, dat vermijdt scènes en is verreweg 't gemakkelijkste." En dat een onverschillige zou hebben geredeneerd: "Wat kan 't mij schelen of hij zijn avonden in de societeit of ergens anders doorbrengt! Als ik maar krijg, wat ik noodig heb, en kan doen wat ik wil." En ik heb ook sterk gevoeld, dat een waarachtig liefhebbende vrouw de innige overtuiging zou hebben gehad, dat à force d'aimer zij hem weer tot zich zou terug brengen." Maar ik behoor nu toevalligerwijze niet tot een van die categoriën. Ik trouwde in de hoop van met een goeden man gelukkig te zijn en ik was, zoodra wij hier kwamen, ongelukkig. En toen leerde ik een ander kennen, die mij beter begreep, en... toen besefte ik pas dat ons huwelijk een vergissing was. Ik gaf niet toe... maar ik wil weg... anders sta ik niet voor mij zelf in. Mijn man is blijkbaar ook teleurgesteld... hij vindt mij te ernstig en te tobberig. "In Indië moet je luchtig leven," beweert hij. Hij begrijpt echter niet, waarom ik hem wil verlaten. "Alles gaat toch best, wij zijn geen tortelduifjes, maar dat behoeft niet. Ik ben wel geen huismusch, maar ik waar
[11:]
deer het toch een wel ingericht home met een beschaafde vrouw aan 't hoofd te hebben. Als je je vrienden eens wilt ontvangen, is dat wel een voordeel en een geregeld huishouden geeft een man een zeker prestige." Zulk een nuchtere opvatting, die hier vrij algemeen is, vind ik afschuwelijk. Ik ben er eigenlijk te sentimenteel voor en ook al weer niet sentimenteel genoeg om er mij met hart en ziel op toe te leggen hem tot meer poëtische gedachten te brengen. Als ik een kind had gehad, zou 't mogelijk anders zijn geweest; in elk geval zou het mij een groote afleiding en ook een tijdroovende dagvervulling hebben gegeven en dan zou ik van zelf niet zooveel uren van eenzaam nadenken hebben gehad. Maar nu houd ik het niet uit. Kennissen van mij vertrekken met "De Rembrandt" naar Europa en ik heb besloten om met hen mee te gaan. Toen ik er het eerst met mijn man over sprak, zei hij: "Als je naar Holland wilt, wacht dan tot 't volgend jaar dan zal ik zien verlof te krijgen... Hij denkt dat ik heimwee heb... Dat ik onze verhouding verre van ideaal vind, kan er niet bij hem in. Ook neemt hij zich stellig voor mij te komen halen, maar er zou al heel veel moeten veranderen vóór ik weer met hem terug naar Indië ging. Nogmaals mondeling meer; uit Genua schrijf ik je, wanneer je mij verwachten kunt. - 't Liefst zou ik bij jou logeeren - anders neem je wel ergens een kamer voor me . Hartelijk gegroet MARIANNE KOELDERS·VELTHUYZEN.
[12:]
TJILATJAP, Juni 1914. Liefste Moeder.
Het telegram om u de geboorte van uw kleinzoon aan te kondigen hebt u zeker ontvangen. Wij zullen nu spoedig uw antwoord krijgen met uw gelukwenschen, die helaas! niet meer van toepassing zullen zijn. Ze noemen hier Tjijatap Segara Annakan dat is kinderzee, 't mocht wel kindergraf genoemd worden. De koortsen, als gevolg van den moerassigen bodem, tasten vooral jonge kinderen aan en dan is 't meestal noodlottig. Ons ventje, dat eerst heel voorspoedig was en een bron van geluk voor ons beiden, werd er plotseling door aangegrepen, en vóór wij 't recht beseften, was 't fatale proces afgeloopen en zat mijn arm vrouwtje met een lijkje in haar armen. De schrik was tè veel voor haar... het heeft haar zenuwen aangetast en haar wil verlamd. Onze dokter zal aan een zenuwarts in den Haag schrijven... want hier zal ze niet beter worden, zegt hij. Ze gaat met een spoed-certificaat, met een pleegzuster, naar Holland en ik kan niet mee... 't Is afschuwelijk, maar ik kan onmogelijk weg en Tilly's toestand is zóó, dat het misschien beter is, dat zij alleen gaat. Ik vertrouw u dus mijn vrouwtje toe, moeder, en reken op uw tact en geduld om 't arme kind tot rust en kalmte te brengen. U weet wat verdriet is, u zult haar helpen. Met een hartelijken kus, ook voor Greta. Uw U liefh: KAREL.
[13:]
MEDAN, Juni 1914. Beste allemaal! Hoezee! Hoezee! Hoezee! Eindelijk gaan wij dan toch naar Holland. Frits heeft de laatste jaren reuzen winsten gemaakt en in Europa kun je er veel meer van genieten dan in de Oost, en dat in Deli. Ja, God! je kunt feesten geven en je kunt juweelen en mooie japonnen dragen en je kunt auto-tochtjes maken, en daar doen wij dan ook druk aan mee, maar heerlijk makkelijk reizen en veel zien zooals in Europa kun je hier niet. En dan die eeuwige warmte! Wij komen einde Juli in Genua aan per Rembrandt en gaan dan regelrecht naar Zwitserland, denkelijk Geneve om van daar uit naar Chamonix en de andere verrukkelijke plaatsen te trekken. Wat zullen wij van de kou en van de sneeuw genieten. De kinderen maken er zich de levendigste en ook de zotste voorstellingen van. Ze denken dat de bergen in Zwitserland van vanille-ijs zijn en dat ze er zoo aan kunt likken. "IJs - zooveel je lust, voor niks," zegt Bob. En zus, die in alles keurig netjes is, heeft gevraagd of er ook lepeltjes bij liggen: "Zoo met je handen ijs te eten, is vies," beweert ze. Frank heeft aan al de bedienden beloofd stukken ijs uit Zwitserland mee te brengen. Zoodra wij een beetje bekomen zijn in Geneve of Zürich, zullen wij een plannetje maken. Papa en Mama met de meisjes zouden ons bijvoorbeeld
[14:]
kunnen opzoeken en de kinderen mee naar Holland nemen, want Frits en ik willen verder. Wij hebben een rammelenden pleizierhonger of genotziekte of hoe je het noemen wilt. Eerst Zwitserland, dan Tyrol en dan 't Salzkammergut en Weenen en Buda-Pest en dan weer terug naar de Italiaansche meren... om over Parijs en Brussel naar Holland te gaan. En, als we het daar te miezerig vinden met den liefelijken motregen, ons van vroeger nog welbekend, dan overwinteren wij in de Riviera. Frits wil 't er nu eens echt van nemen en ik gehoorzaam en volg mijn heer en meester, maar voor de kinderen zou dat heen en weer trekken en 't hotelleven niet geschikt zijn; bij u thuis zullen ze 't veel beter hebben en ik vertrouw ze u best toe. 't Zijn leuke aapjes, wel wat bedorven, maar toch lief. Ze sturen Oma en Opa en de Ooms en Tantes vele kussen. So do I. LlEN.
TJANDI, SEMARANG, Juli 1914. Lieve Tante Jet. In gedachte sla ik mijn arm om u heen en kus ik uw lieve rimpelwangetjes, net als vroeger, en fluister ik u mijn geheim in, ook net als vroeger, maar nu zoo oneindig gewichtiger!
[15:]
U hebt veel met mij te stellen gehad, sedert Papa mij, als vierjarig dreumesje, bij u liet en toen u mij op: De Vondel te Amsterdam, aan de hoede van den kapitein overdroeg, dacht u zeker: "Ziezoo, nu ben ik van dat partijtje af." Maar, mis hoor, Jetty, uw petekind en pleegdochter, komt terug en dat is nu mijn geheim... Ten minste de reden waarom, want 't feit zelf zal den volkeren door middel van de pers worden verkondigd, daar mijn naam als Mejuffrouw H. van Tricht onder de lijst der passagiers van "De Rembrandt" zal prijken. Maar nu 't waarom? Nu, ten eerste kan ik niet overweg met mijn stiefmoeder; ze slaat mij niet en ze geeft mij genoeg te eten, maar ik houd niet van haar en zij niet van mij. Natuurlijk dat haar eigen kinderen haar liever zijn, maar 't was humaner van haar geweest mij dat wat minder te toonen. Heusch, tante, van 't oogenblik af, dat ik, nu bijna twee jaar geleden, hier in huis kwam, heb ik steeds 't gevoel gehad, alsof ik er niet hoorde. Weet u nog in David Copperfield, dat wij samen hebben gelezen? In een der eerste hoofdstukken, als zijn moeder hertrouwd is en hij, arm klein ventje, steeds voelt dat er één stoel te veel is en dat is de zijne, één bord te veel... en dat is het zijne en één persoon te veel en dat is hij zelf. Nu, zoo is 't hier ook. Papa merkt 't wel, maar gaat zoo geheel in zijn zaken op... en, als hij moe van de beneden-stad terug komt, wil hij rust en vrede in huis hebben en doe ik maar net alsof ik heel gelukkig ben.
[16:]
Ik heb al eens naar werk uitgezien; u hebt mij den zegen van den arbeid geleerd, en tegenwoordig worden er veel meisjes op kantoren genomen. Maar dat wil mevrouw mijn stiefmama niet. Ik kan mij thuis nuttig maken met de kinderen, dat spaart een juffrouw! Dat is nu ook wel zoo... maar ik wilde liever onafhankelijk zijn. En nu is er iets bijgekomen; zij heeft hier een jongeren broer, die zich verbeeldt op mij verliefd te zijn... en daarin sterk wordt aangemoedigd door zijn zuster. Tot nu toe heeft 't jonge mensch nog niet veel uitgevoerd. Hij is eigenlijk als gesjeesd student naar Indië gekomen en zoekt een baantje. Nu hoopt hij, en zijn zuster met hem, dat Papa hem, als hij met mij zou trouwen, wel in de zaken zou nemen. Dus twee vliegen in één klap, een niet onaardig uitziend meisje en een winstgevende positie in een der eerste handelshuizen van Samarang. Jammer maar dat die ééne vlieg niet wil en er de voorkeur aan geeft om weg te vliegen. Sedert Arnold, zoo heet het individu, met het plan rondloopt, heb ik geen leven. Stiefmama zingt den ganschen dag een loflied, hem ter eere, en hij zingt er een aan mijn adres en ik wil der niet van, zooals de kinderen hier zeggen. Ik ben dus op zekeren dag met de auto naar Papa's kantoor getuft en heb de zaak heel kalm uitgelegd: "Hoor eens, vader, ik ga naar Holland, want ben hier niet gelukkig; Arnold wil met mij trouwen en als, ik weiger, hetgeen ik vast van plan ben, dan gaan de poppen aan 't dansen.
[17:]
Zooiets, begrijpt u? Eerst wilde Papa niet, maar hij heeft er toch in toegestemd. Over een week ga ik naar Batavia en van daar naar Europa. Ik sein u uit Genua, om u te melden of ik verder te land of te zee reis. Tot ziens dus, mijn liefste pleegmoeder, steeds Uw JETTY.
WELTEVREDEN, Juni 1914. Amice! Ik ben gezakt voor mijn eind-examen H. B. S., zeg! En nu ga ik naar Holland, de ouwe heer hoopt dat er dan meer van me terecht komt. Ik help 't hem wenschen. Trouwens, ik had er best kunnen komen, als die schoolfrikken niet zoo valsch waren. Ik had gerekend op één onvoldoende, nu dat mag, en ik kreeg er vijf, meneer, vijf! Dat is toch onrechtvaardig. Nu word ik naar een drilschool gestuurd, dan kom je er per sé en dan, als ik door mijn eind·examen ben, ga ik naar Delft! Jonkie! wat zullen we fuiven! De ouwe man is niet heel royaal, maar de ouwe vrouw wel. Ze heeft beloofd mij finantïeel te steunen, fijn gezegd, wat? Nou, jonkie, tot kijk, ik schrijf je wel, als ik ergens in Holland ben aangekomen Intusschen een poot van:
Je ouwe sobat, ANTON VERMEER.
[18:]
SAMARINDA/BORNEO, Mei 1914. Beste Toos en Jaap. Een paar woorden slechts om U te melden dat ik ontslag heb genomen en de volgende maand van hier vertrek om met: De Rembrandt naar huis toe te varen. Ernestine verlangt naar de jongens en, voor de meisjes, is 't ook beter, dat zij nu naar Europa gaan, anders missen ze zooveel, dat wij ze hier niet kunnen geven. Ik heb wel geen fortuin gemaakt, daar komt men tegenwoordig zoo licht niet toe, maar ik hoop voldoende te hebben om, op bescheiden manier, met vrouwen kmderen in Holland te leven. Het beste zal zijn, dat wij maar direct een eigen huis betrekken, mijn verzoek is dus of jij, beste zwager, er een voor mij wilt huren en of jij, zuslief, 't voor mij wil meubileeren ten minste zoowat. Snuisterijen en zoo koopen wij wel onderweg, Ernestine heeft in al de tien jaar, dat wij nu al hier zitten, geen toko gezien, je begrijpt dus dat zij er zich op verheugt om te winkelen in Batavia en in de verdere plaatsen, die wij zullen aandoen, den beroemden Simon Artz te Port Saïd niet te vergeten. Wilt dezen brief aan Koen en Alex sturen, ik heb geen tijd om ze nu te schrijven, en vrouwtje is te zenuwachtig. Alles liefs van Ernestine en een stevigen handdruk van: Jelui. CHRIS.
[19:]
>DJOKJO, Juni 1914 Beste kinderen. Nu is 't toch echt waar. Ik kom terug. Ik houd 't niet langer uit, zoo ver van mijn kinderen. Als ik Holland te koud vind, trek ik weer naar Indië, maar eerst moet ik al mijn kinderen terug zien. Ik kom een maandje bij elk, bij Marie en Henri in Lochem, bij Jan en Mies in den Haag, bij Frederik en Annie in Voorburg, en dan zullen wij verder zien. Ik laat nog veel liefs in Indië achter, 't Graf van Papa... zoo goeie man toch, en Poppie en Wim en Louise en de kinderen, maar mijn hart trekt wel naar Holland. Ik ga per "Rembrandt" een mooie boot, zeggen ze. Tot weerzien dus Jelui liefhebbende moeder. R. A. RANDBERG-MEINERTZ.
Een van allen moet maar schrijven naar den agent in Genua, hoe en wat ik verder moet doen, Misschien reizen jelui mij tegemoet, ik zal wel betalen. Jelui weten, dat ik liever cadeau maak terwijl ik nog leef, dan schatten na te laten bij mijn dood.
BENKOELEN, Juni 1914. Lieve Sophie. In lang heb je niets van mij gehoord, maar mijn hoofd stond niet naar schrijven en dan staat de pen er ook niet
[20:]
naar. Zelfs nu weet ik niet wat je te zeggen. Ik was nooit een vlug of goed correspondent. En 't valt me zoo moeilijk mijn intiemste gedachten weer te geven, zelfs tegenover jou, mijn beste, trouwe zuster. Jij, die 't altijd zoo uitstekend met mij hebt gemeend, zult nu ook wel verdriet hebben van wat ik je zal vertellen namelijk dat je gelijk hebt gehad wat betreft mijn huwelijk met Bertha Dikkers. Ze was geen vrouw voor mij. Je weet hoe 't gegaan is, hoe 't ons, Indisch gasten, gewoonlijk gaat; in Indië lijd je een sleurleven en, als je met verlof in Europa bent, herleef je en ben je vaak door 't dolle heen. Ik had altijd op kleine plaatsen gewoond, echte negorijen, en was nooit met meisjes in aanraking gekomen. Toen leerde ik Bertha kennen, een beeldje in mijn oogen... en ik gebruikte enkel mijn oogen en niet mijn verstand. Jij, met je koelen, nuchteren bilk, hebt mij gewaarschuwd; ik hoor nog je kalme stem: .Dat is geen vrouw voor jou, Henk... 't is een modepopje en een flirt." Dat klonk hard en ik werd boos op je en zei dat alle meisjes niet zoo stijf-braaf konden zijn als jij. Enfin, ik volgde mijn zin en heb er bitter berouw van. Niet alleen, dat Bertha grillig en ongedurig is, maar zij heeft zich en dus ook mij, in opspraak gebracht met een der autoriteiten hier ter plaatse. Ik heb 't haar vergeven en haar voorgesteld om samen naar Europa te gaan. Misschien was 't hier te saai en te stil voor een Haagsch nufje als Bertha. Ze is in-gelukkig met het vooruitzicht Benkoelen en Indië te verlaten en sedert ik het plan maakte, is ze geheel veranderd en zelfs aardig en hartelijk.
[21:]
Misschien helpt mijn middel toch en zal 't in 't vervolg beter gaan tusschen ons. Wij reizen met "De Rembrandt". Een innigen kus van je je liefh. HENK.
Tante Pos, zooals de Koninklijke Post vroeger in Indië werd genoemd, behartigde de belangen van de aanstaande passagiers van "De Rembrandt" op dezelfde neutrale, kalme wijze, als waarop ze de belangen der thuisblijvenden behartigde. Ze gingen door de handen der verschillende post-beambten en werden behoorlijk gestempeld in de verzegelde zakken gedaan, met zaken- ... en andere brieven. Same old stories! die epistels van thuisvarenden, den band toehalende van de betrekkingen in 't moederland! De een neemt vervroegd verlof omdat ze thuis troost noodig hebben, de ander omdat de ouders naar de kinderen verlangen, of de kinderen naar de ouders. Een hoogstaande, niet naar den letter geloovige vrouw, placht te zeggen: Het zou mij geen rust schenken op een leven hier namaals te hopen. Er is altijd één geslacht, dat er gemist wordt. Ouders verlangen er naar hun kinderen... en kinderen, zoo ze jong sterven, naar hun ouders. Indië is, in dat opzicht als - de Hemel - er is altijd een geslacht, dat gemist wordt. En dat is het treurige, het onoverkomelijke van het koloniseeren! En zij. die er achterblijven. voelen het gemis en zij, die terug gaan. hopen het voor een tijd te ver
[22:]
geten... en rekenen in het zich verheugen op het weerzien, niet op de mogelijke teleurstellingen, die vele zijn. Ze hebben reeds zooveel illusies verloren, "men leeft niet ongestoord onder de Palmen," zeggen ze in Indië, en als ze terug komen, verliezen ze er nog meer. Maar, zelfs in de meest cynische, de meest teleurgestelde harten, vlamt een vroolijk vreugde-vuurtje op bij de gedachte den vaderlandschen bodem te betreden. Ze verlangen naar de dierbaren thuis, ze verlangen soms nog meer naar de materïalistische genoegens. En Tante Pos brengt al die verlangens over... automatisch en gevoelloos, en toch vormt zij den band tusschen Nederland en zijn koloniën.
inhoud | volgende pagina