doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Thérèse Hoven: De passagiers van "De Rembrandt"
Utrecht: A.W. Bruna & Zn., 1919


[229:]

XV. WEERZIEN.

Tegelijk met Herman Koelders is meneer Romsbergen teruggekomen, samen hebben ze de dure reis over Japan gemaakt en samen hebben ze den vervelenden wachttijd in Amerika, voornamelijk Halifax, doorgebracht.
Ofschoon van een volmaakt anders type, waren ze toch goed samen opgeschoten; het feit dat hun vrouwen indertijd samen de reis met »De Rembrandt" hadden gemaakt, was hun eerste aanknoopingspunt; langzamerhand had de gedeelde misère een soort van vriendschapsband tusschen hen doen ontstaan.
Ze hadden dan ook afgesproken een der eerste dagen na hun terugkomst in 't vaderland, en parti carré met de dames ergens in den Haag te dineeren.
Doch van die afspraak kwam niets.
Het eerste werk van meneer Koelders was bij de Nederlandsche Handelsmaatschappij naar het adres zijner vrouw te informeeren.
Eerst door de slechte en trage postverbinding en toen door zijn gedwongen oponthoud in Amerika, was hij maandenlang van brieven verstoken geweest; trouwens Marianne was nooit een goede correspondente. Vreemd voor zoo'n ontwikkelde vrouw.
Want, zonder nu een blauwkous of een savante te zijn, was ze terdege op de hoogte van wat er in de wereld omging.

[230:]

De eischen van meneer Koelders waren niet hoog, waar 't een vrouw gold. Zelf niet intellectueel, doch enkel zakelijk aangelegd, was hij al gauw tevreden.
Juffrouw Velthuijzen had indertijd ruimschoots aan zijn ideaal voldaan. Ze was een knappe vrouw - niet dom
Overdreven ijdel of nuffig en ook niet zoo poeslief!
Enfin, ze waren getrouwd, en ze hadden 't best samen kunnen vinden, tot ze opeens, net vóór de oorlog uitbrak, een onverrwachte aanvechting kreeg om naar Europa te gaan.
Hij liet haar vertrekken met 't vaste voornemen haar, na een jaar, te volgen, doch door een samenloop van omstandigheden, nu eens omdat het in zaken slap en dan weer omdat het druk was, had het eenige jaren geduurd voor hij zijn plan ten uitvoer kon brengen.
Niet bizonder chaud of teeder van natuur had hij 't best uit gehouden zonder wettige eêga, maar nu verlangde hij toch wel naar haar.
En 't was met de beste bedoelingen en met de prettigste verwachtingen, dat hij 't kantoor op den Kneuterdijk binnen stapte, in de hoop er omtrent de verblijfplaats zijner vrouw te worden ingelicht en haar dan spoedig terug te zien.
Een poos geleden had ze hem geschreven, dat ze niet meer bij haar vriendin Betsy inwoonde en dat hij zijn brieven, evenals zijn chêques, naar de Handelsmaatij moest adresseeren.
Daar gekomen vernam hij wel, dat er eenige brieven van zijn hand, onafgehaald, waren... maar omtrent Mevrouw Koelders kon men hem niets zeggen.
Dat was een geduchte tegenslag!
Wat nu te doen?

[231:]

Bij den burgerlijken stand of de politie informeeren... of bij kennissen?
't Beste zou misschien zijn naar de Witte te gaan; mogelijk liep hij daar wel iemand tegen 't lijf, die zijn vrouw gezien had.
Toen dat middel faalde en de weinige bekenden, die hij er aantrof, hem geen uitsluitsel konden geven, ging hij naar 't stadhuis, waar men hem een adres in de Obrechts tra at gaf.
Nu was hij ten minste een stap verder, doch ook deze bleek in de verkeerde richting, want toen hij zich aan het opgegeven nummer meldde, hoorde hij dat mevrouw er al lang niet meer woonde.
Toen naar de politie!
Dat hielp evenmin. Alleen het toeval kwam hem te hulp .
Op een keer, dat hij doelloos door de winkelstraten liep, kwam hij haar plotseling tegen met Frederik van Bossche!
Zijn eerste uitroep was een van blijde verrassing, toen plotseling kwam hij tot het vermoeden van de waarheid door beider verlegenheid en merkbare ontsteltenis.
"Ik heb je al sedert een paar dagen gezocht," begon hij.
"Waar woon je tegenwoordig?"
Ze noemde een straat.
"Ga je mee naar huis?
Juist ging er een taxi voorbij. Koelders wenkte den chauffeuse; hielp Marianne instijgen, daarna stapte hij zelf in en zei, gemaakt luchthartig. tot van Bossche: "Ik zie je nog wel," maar deze vond het laf om de vrouw alleen te laten lijden, voor wat ze samen hadden misdreven.
Marianne was niet slim en ook niet slecht genoeg om er zich uit te redden. Hij nam dus naast den chauffeur plaats.

[2326:]

Onder 't rijden wisselden meneer en mevrouw Koelders slechts eenige banale woorden.
Hij voelde echter dat hij zich geen illusie kon maken.
Haar geheele houding drukte zooveel angst en verlegenheid uit, dat er geen twijfel mogelijk was.
Hij had zijn vrouw gesnapt, zooals ze in Indië zeggen.
Aan 't einde van 't Bezuidenhout bij de Laan van NieuwOost-Indië, aan 't opgegeven adres hield de auto stil.
Koelders hielp Marianne uitstijgen ... terwijl van Bossche met den chauffeur afrekende... iets wat de ander niet wilde toestaan, ten minste hij zei, op gemelijken toon: "Laat dat aan mij over."
Tijdens 't korte incident, vond Marianne gelegenheid om te ontsnappen.
In 't eerst dachten de beide mannen, dat ze 't huis reeds was binnen gegaan... doch toen 't bleek dat zij zich vergist hadden... en 't meisje hun meedeelde, dat mevrouw weer uit was gegaan... den kant van 't Bosch op... gingen ze haar uit één beweging na...
Doch ze slaagden er niet in haar te vinden.
Toen kwam de verklaring ... wat en vrij kalm. want in beider gemoed was reeds een voorgevoelen van wat er gebeurd was.
Ze bleven dien middag samen in de kamers, die van Bossche voor Marianne gehuurd had ... ze wilden zich voor elkander groot houden en durfden elkander hun angst niet toonen.
Toen er eenige uren verloopen waren, gingen ze, weer uit één beweging, samen naar de politie.
Als 't niet zoo tragisch was geweest, zou 't een heerlijk

[233:]

incident voor een Fransche overspelklucht hebben gevormd, de echtgenoot en de minnaar samen op zoek naar de verloren vrouw.
Maar die twee voelden enkel de tragiek en niet het komieke van 't geval... en toen de politie haar vond... en ze haar terug zagen... waren ze elk voor zich, te ontroerd om iets anders dan verdriet en medelijden te voelen.
Van Bossche was 't meest onder den indruk, hij had haar ook 't laatst... levend en vroolijk, gezien .
"Ze was zoo verlaten en zoo arm, toen ik haar ontmoette," klonk 't zacht, bij wijze van veronschuldiging.
"Stumper," zei Koelders op den zelfden toon, "waarom heeft ze dat nu toch gedaan?"
"Was je boos tegen haar in 't rijtuig?"
"Op mijn woord niet. Ik had nog geen bewijs, enkel maar vermoeden. Ik verzeker je plechtig, dat als ik zoo iets had kunnen voorzien, ik haar gerust gesteld zou hebben ...
En de, eertijds nooit teedere of fijngevoelige echtgenoot verbeeldde zich nu heilig dat hij, tegenover de overspelige vrouw, een toonbeeld van zachtheid en edelmoedigheid zou zijn geweest!...
Van Bossche was tegenover zich zelf oprechter in zijn verdriet. Hij had geen spijt van 't gebeurde... in zoo verre het hun verhouding betrof. Zij was alleen en verlaten... een knappe vrouw nog, en... veel moeite had het hem niet gekost...
Een ideale verbintenis was het niet geweest. Op dien leeftijd is de vrouw gepassionneerder dan de man en is hij veel minder gauw voldaan.
Eigenlijk was voor hem de aardigheid er al af en had

[234:]

hij het den wettigen echtgenoot niet kwalijk genomen, als deze er een eind aan had gemaakt, en haar zelf weer had gereclameerd.
Zo? dat had toch best gekund. Zulke dingen gebeuren dagelijks. Koelders zelf zou die jaren ook wel niet als een kluizenaar hebben doorgebracht.
Onder 't ritje in de auto had hij alles zoo goed overlegd... en had hij best kans gezien de zaak volgens aller goedvinden te regelen.
Maar dit was lam!
't Bedierf de prettige herinnering aan hun samenzijn.
Vrouwen zijn ook altijd zoo overdreven.
Waarom hoefde dat nu? 't Was zoo leelijk...God! wat een onaestetisch einde...
En wat een openbaring na de lijkschouwing door den politie-dokter.
Ze zag in den laatsten tijd wel wat bleek en plekkerig 111 haar gezicht en ze was wat huilerig... maar wie zou nu aan zoo iets gedacht hebben ... en dat, bij een vrouw van bij de veertig, die nooit kinderen had gehad. Misschien was dit wel de beste oplossing, want zoo'n opgedrongen vaderschap zou hem alles behalve welkom zijn geweest en van zelf zou Koelders er evenzeer voor aepast hebben
Bah! wat een misère en wat was de liefdesomgang met la Vénus noire toch eenvoudiger en gemakkelijker!
't Lamste was, dat je je niet verzetten kon door een buitenlandsche reis!
Een veertien dagen in Parijs of Brussel zou hem waarachtig opgeknapt hebben.
Naar Amsterdam wou hij niet gaan. Vreemd, hoe de

[235:]

Indischlui toch allen in den Haag hokken, maar hij bleef er toch liever niet.
Hij zou, in Ood's naam, maar zien over Amerika naar Indië terug te gaan.
Onder de palmen zou hij die tragedie onder de beuken van 't Haagsche Bosch wel spoedig vergeten.
Ten minste eerder dan dat hij in Holland bleef.
Waarachtig, als hij niet in elke vrouw, die hem maar even aankeek, haar meende te herkennen.
't Maakte hem wrevelig... ook al omdat hij te cynisch en te would-be onverschillig was om zich door zijn gevoel te laten meeslepen.
Als hij dacht aan hetgeen de ziel had moeten lijden, toen ze den waterdood zocht?
En zich voorstelde hoedanig haar gedachtenloop was geweest?
Hé! 't was om gek van te worden.
Of Koelders er ook zoo ellendig van was?
Den dag, vóór de begrafenis, ontmoetten die twee elkander bij den grooten vijver in 't Bosch.
't Zelfde instinct had er hen toe gedreven; eerst wilden ze elkander vermijden... toen onwillekeurig kwamen ze naar elkander toe .., en vóór ze er zich bewust van waren, troostten ze elkander door lofuitingen op de doode te houden, die haar zelf, als zij ze had kunnen hooren, waarschijnlijk verbaasd zouden hebben'
En 't allergekste van 't geval was, dat de wettige echtgenoot den indringer nog dankbaar was, dat hiJ den laatsten levenstijd zijner vrouw voor haar had veraangenaamd!

[236:]

Hij informeerde naar bizonderheden en er was niets vijandigs in zijn houding, evenmin als van Bossche er aan scheen te denken het tragische uiteinde zijner maîtresse aan zijn terugkeer te wijten.
Onbewust waren ze beiden beheerscht door het Indische fatalisme; wat gebeuren moet, gebeurt... en daar moet men zich bij neerleggen.
Morren of in opstand komen tegen 't Noodlot is even onpraktisch als vergeefsch .., men moet zijn lot dragen, hoe 't dan ook is.
In allen eenvoud werd ze begraven, van uit het Ziekenhuis, werwaarts ze gebracht was.
Zonder bloemen, zonder volgkoets zelfs.
Op de begraafplaats ontmoetten de beide mannen elkander, elk verwachtende de eenige te zullen zijn. Ze wierpen elk een schep aarde op de kist ... en reikten elkander de hand.
Koelders betaalde de begrafenis en de verdere onkosten. Hij was altijd royaal geweest en... waarachtig, hij was niet boos op haar, kassian! Maar 't bleef een belabberde terugkomst.
De ontvangst van meneer Romsbergen was anders.
Doordat Tilly haar geheelen verloftijd, op kleine tusschenpoozen na, bij zijn moeder had doorgebebracht, behoefde hij niet bij anderen naar het adres zijner vrouw te informeeren.
Daar hij, evenmin als Koelders en zooveel anderen, in maanden iets had gehoord en hij dus niet precies op de hoogte van Tilly's toestand was, durfde hij echter niet terstond naar haar toegaan.
Hij stapte dus in het HôteL des Indes af en zond den koetsier, die er hem van 't station heen had gebracht, met een briefje naar .moeder, om te vragen, wanneer ze

[237:]

hem kon ontvangen, de koetsier moest op antwoord wachten en 't hem brengen.
Echt Indisch, een overblijfsel van 't vroegere leitjes-systeem, toen er nog geen telephoon was en men geen andere communicatie middel met elkander had.
Meneer Romsbergen, die jarenlang in Tjilatjap, dat l1et juist een wereldstad is, had gewoond, bedacht niet, dat een Haagsche huurkoetsier een heel andere soort van boodschapper is en er vooral een veel hooger tarief op nahoudt dan een Indische djongos of sado-man.
Hij zond dus den koetsier en was zóó gelukkig, dat Tilly in 't rijtuig mee terug kwam, dat hij zijn eisch van zeven gulden vijftig voor vrachtjes enz. niet eens bizoder hoog vond.
Het geluk van 't wederzien overtrof zijn stoutste verwachtingen.
Was dat 't zelfde vrouwtje, dat volkomen slap en willoos van hem was weg gegaan?
Waren dat dezelfde oogen, die zoo dof en glansloos hadden gestaard?..
Was de stem, waarmee ze hem nu zoo hartelijk verwelkomde, dezelfde, waarmee ze die in-droevige woorden had geuit: "ik heb mijn kindje verloren ''.
Stralend en gelukkig was ze nu, vol energIe en levensmoed.
"Heerlijk dat je er bent, manni, ik heb nog zooveel goed bij je te maken."
"En ik dan? God! kind, ik had al zoo veel eerder willen komen, maar 't was absoluut onmogelijk, telkens kwam er iets tusschen of wel, ik had slechts een verlof van een paar maanden kunnen krijgen en dat was niet te doen onder de tegenwoordige, onzekere omstandigheden."

[238:]

"Ik wanhoopte aan je komst... en je liet niets van je hooren...
Volgt zijn opsomming van de verschillende brieven en telegrammen tijdens zijn lange reis verzonden, welke haar geen van alle hebben bereikt, waarschijnlijk door den censor opgehouden.
"De censor is een der ellendigste uitwassen van den wereld brand," fulmineert hij. "Mijn arm wijfje! En was je erg ongerust?"
"Och! er zijn er zooveel in mijn geval. In den Haag kom je telkens Indischgasten tegen en iedereen bijna heeft familie in de Oost, maar 't is overal het zelfde liedje. En gelukkig had ik je moeder en Greta! Die beiden hebben mij getroost en moed ingesproken. O! man, wij kunnen ze nooit dankbaar genoeg zijn. Zij hebben mij levensmoed gegeven en beter nog, ze hebben mij den zegen geleerd van voor anderen te zorgen."
"Wat zie je er goed uit, TiIly ...
"Goed! Nu, dat is wel wat veel gezegd. Iedereen is mager gewrden. Je hebt ook geen idee, vent, hoe schraaltjes wij het in Holland hebben. Greta en ik zijn vegetarïers geworden, alleen maar om moeder nu en dan wat vleesch en elken dag haar ei te kunnen geven. En je zult eens zien, met wat een bedroefd klein beetje melk wij ons moeten behelpen... en hoe weinig thee en koffie wij krijgen... 't Is heusch niet om te klagen, maar wij lijden wel door den oorlog en alles is zoo peperduur!"
"Gelukkig hebben de Yankees mij niet van mijn laatsten cent beroofd, maar 't is ook een koopje geweest en geen goedkoopje om de reis zoo te maken...

[239:]

"Nu je hier bent, is alle ellende vergeten. Wat zal Moeder blij zijn. Zouden wij maar niet dadelijk naar huis gaan?"
"Zal ik om een rijtuig laten telephoneeren?"
"Wel nee, manni, we loopen, Greta en ik trammen zelfs nooit."
"Dus kon je het goed vinden met je schoonfamilie?"
"Het zou wel schandelijk ondankbaar van mij zijn geweest, als ik je Mama en zuster niet innig erkentelijk was voor alles, wat ze voor mij gedaan hebben. Dat je me niet terug vindt als een willoos vodje is haar werk...
"Lieveling! Je weet niet hoe gelukkig ik ben...
En hij kust haar telkens en telkens... en ze geeft zich over aan de Iiefkoozingen, waarvan ze zoo lang is gespeend.
"Wat was ik toch dom om van je weg te gaan," fluistert ze.
"Mijn arm kind, je was zoo gebroken...
"Ja, ik was er wel heel akelig aan toe... ik heb veel doorgemaakt, ik was soms op 't punt van krankzinning te worden...
"Spreek er niet over en tracht het te vergeten," zegt hij aangedaan.
"Vergeten zal ik 't nooit, maar ik ben er nu veel kalmer over en ik geloof wel, dat ik er beter door geworden ben. 't Leed, dat loutert, is geen holle phrase. Juist omdat ik zoo heel diep gezonken was, waardeer ik nu alles dubbel en verheug ik mij over 't kleinste zonnestraaltje op mijn pad en... weet-je, manni, als 't nog eens mocht gebeuren...
Blozend zwijgt ze.
Dan fluistert hij teer : "Dat zal wel weer gebeuren... met zoo'n mooi vrouwtje als je nu bent...
"Nee, zegt dat niet," valt ze hem, ernstig, in de rede.
"Weet je, als 't nog eens gebeurt dat een jong leven zich

[240:]

in mij openbaart, dan zal ik 't nu zoo heel anders beschouwen. Ik zal er mij niet meer op verheugen als op een speelpopje, maar ik zal mijn taak als moeder hoogheilig opvatten en er mij geheel op toeleggen om dat jonge zieltje te vormen en te ontwikkelen...
"En ik? Zou je zoo geheel in je kind opgaan?"
"Wij zullen 't samen doen. Ernstig en vol toewijding zullen wij onze taak als ouders vervullen...
Met innige vreugde beschouwt hij haar stralend gezichtje, dat hem meer nog dan haar woorden openbaart, hoe het verdriet en de ernst des levens zijn kindvrouwtje hebben vervormd tot een superieure vrouw, bereid en geschikt om het moederschap waardig te dragen.
Hij dringt dan ook 't luchthartige: "We zullen er ons best voor doen," dat hem op de lippen komt, terug en haar lang en innig kussende zegt hij: "'t Is alsof ons huwelijk van daag begint, ik geloof dat wij nu nog gelukkiger zullen zijn dan den eersten keer!"
"Maar wij mogen niet zelfzuchtig zijn," fluisterde ze, zich uit zijn omarming los makende. "Je moeder en zuster wachten... en als je het goed vindt, zou ik zoo gaarne wat versnaperingen voor ze mee brengen... en ook voor jou, want ons dames-huishoudentje is zóó eenvoudig ingericht, dat er werkelijk niet genoeg is voor een gast en dat iemand, die 't in Indië zoo goed gewend is...
"Zeg liever was, in den laatsten tijd was 't beroerd, trouwens van af je vertrek heb ik 't slecht gehad. Je moet maar weer gauw je plaats innemen, vrouwje. Ik heb je vreeselijk gemist."
"Ik jou ook, vent," fluistert ze, blozend.


vorige pagina | inhoud | volgende pagina