Thérèse Hoven: De passagiers van "De Rembrandt" Utrecht: A.W. Bruna & Zn., 1919
[208:]
XIV. IN DE KOUDE AARDAPPEL-BUURT
Lachend werd 't aan boord van "De Rembrandt" verteld door Resident van der Voorst, dat ze de achterstraten van Duinoord - de koude aardappel-buurt noemen, en de passagiers, die het hoorden, hadden niet de flauwste ahnung dat zij er eens terecht zouden komen. Stel je voor! Wie had er nu ook kunnen denken dat ze zoo'n tijd zouden beleven? Oorlog was er altijd nu en dan geweest en zou er wel altijd nu en dan weer uitbreken; de enkelingen kibbelen, vooral zoodra er gestookt wordt, in de volken vechten, als ze tegen elkander opgehitst worden. Maar dat er in een landje, dat er heelemaal buiten staat, zooveel oorlogs-ellende zou worden geleden, nee, dat had niemand kunnen voorzien. En dan moet je, God betert, met verlof zijn, een lekker huis met erf in Indië hebben, een goed betalende betrekking... en dat alles hebben opgegeven om eens te genieten! Mevrouw Wohlzogen heeft soms moeite te gelooven dat zij 't is, die in Medan zoo'n godzalig leventje leidde. In Holland hebben ze 't slecht; bij haar thuis is schraalhans - keukenmeester en ze krijgen geen duiten uit Indië, de kinderen. sllkkelen, eerst mazelen, toen kinkhoest. Zusje kan beslist niet tegen Holland en ze kunnen niet naar Indië terug.
[209:]
Daar Frits geen gouvernements-betrekking heeft en de officieren en ambtenaren voorgaan, de eersten voor zooverre ze geen dienst doen ten minste, kan hij in de eerste oorlogsjaren niet terug en, sedert de route over Amerika gaat, kan hij niet weg door zijn Duitschen naam. 't Is een pretje. Al een paar keer heeft hij 't geprobeerd en voor zichzelf, zijn vrouwen de drie kinderen, elk vijftig pop moeten neerleggen bij den Amerikaanschen Consul in Rotterdam, zoogenaamd om naar New-York te telegrapheeren of er ook bezwaar was tegen hun doorreis. Grootere onzin kon je toch niet bedenken dan dat Bob en Zus en Frank, alle drie kleine kleuters nog, gevaarlijk zouden zijn voor de staats rust. Maar jawel, ieder keer was 't nul op 't request en waren de kostelijke twee honderd vijftig pop naar de maan. Ze heeft er telkens wat bijouterie voor verkocht; dat had ze vroeger ook niet kunnen denken. 't Ergste was dat Frits in handen van geldschieters was geraakt; zoo'n soliede man anders. Maar, een tijd lang, toen met die stomme zand- en grindquaestie, toen Engeland bang was dat de Hollanders de Duitschers zouden helpen, en er niets doorkwam uit Indië... geen brieven, geen post-wissels, geen zaken-telegrammen .. . toen ze zoo droog als 't vischje waren... Ja, God, toen moest 't wel, toen leende Frits een lappie van duizend, naar 't heette, maar hij kreeg geen cent meer dan acht honderd gulden en moest een schuldbekentenis teek enen voor twaalf honderd! En wat is nu acht honderd pop met z'n vijven?
[210:]
Ze hebben een pieterig klein benedenhuis in de Obrechtstraat bij het Stadhoudersplein - een echte Indische kolonie; de meeste huizen zijn er gemeubileerd verhuurd aan verlofgangers en je ziet er meer baboes dan Hollandsche dienstmeisjes. Vroeger zou een Deli-planter er niet van gedroomd hebben om daar neer te strijken, maar 't is niks gedaan in de tabak tegenwoordig. Zelfs meneer Verheyst klaagt over zijn geringe tantièmes en ze .vertellen al, dat hij Kasteel Vroenhoven wel weer zou willen verkoopen. Dat zou iets voor zijn vrouwtje zijn. Die Rieda verging van trots, toen ze Mevrouw Verheyst van Vroenhoven werd. En ze is maar geen duur paardje op stal; wat ze ziet moet ze hebben en hij is te zwak om 't haar te weigeren. Voor anderen is hij. zoo gul niet. Frits heeft hem al eenige malen geld te leen gevraagd en altijd maar excuses. Bah! een misselijke boel toch! Ben je daarom in Holland gekomen? En zoo ongezellig is 't er. Je zit echt op elkander gepakt en je hebt nergens ruimte voor - met eens om je mooie japonnen, kassian! glorierijke souvemrs uit tempo doeloe (vroeger tijd) netjes uit te hangen! En geen mandi-kamer, enkel maar een voetbad om de kinderen m te wassen. Voor, de meisjes is 't ook sneu, ze kunnen nergens spelen, 't voortuintje is niet meer dan een miniatuur bleekveldje en 't achterplaatsje ruikt zoo muf, dat het er niet is
[211:]
uit te houden. Haar zusters lachen er haar om uit, dat ze altijd overal aan ruikt en van onaangenaame geuren spreekt. 't Is zo'o echt Indisch, zeggen ze. Dat kan wel; doordat in Indië alles zoo gauw bederft, heb je er meer last van vieze luchtjes en ook omdat 't je meer hindert in de warmte. Als je zooveel jaar in een land woont, neem je er Inatuurlijk wel wat van over. Ze is, als onderwijzeres, naar Indië gegaan en heeft er later haar man ontmoet. Jammer dat ze, door 't luie, gemakkelijke leventje in Deli zooveel vergeten is van wat ze vroeger geleerd en ook onderwezen heeft, anders zou ze bij de Not gaan, zooals er zooveel doen. Laatst heeft ze er met Mevrouw Koelders over gehad, die er ook ellendig aan toe is en er insgelijks over dacht, maar 't salaris is er zoo echt Hollandsch krenterig ; 't begint met vijf-en-dertig pop in de maand en als je vijf-en-zeventig krijgt, vinden ze dat al enorm. En je moet liefst nog kunnen typen en stenographeeren. Als je dan vergelijkt met Indië: de minste onderwijzeres met één akte Lager begint met vijf-en-zeventig gulden in de maand en de dames, die bij een der Petroleum-maatschappijen of een groot kantoor zijn, verdienen twee honderdvijftig tot drie honderd toe. De dames zijn 't er roerend over eens, dat 't voor haar, de moeite niet loonen zou om er, van negen uur 's morgens tot 's middags vijf of zes uur, voor op een kantoor te zitten. Mevrouw Wohlzogen is er, met haar man en drie kin
[2126:]
deren, ongetwijfeld erger aan toe dan Marianne Koelders die slechts voor zich zelve te zorgen heeft, maar een ieder voelt zijn eigen leed 't meest en vindt 't dus 't zwaarst. En bij haar komt er zooveel bij. Toen ze, in een onzalig oogenblik, het besluit vormde om te repatrïeeren, maakte ze er tegelijk het plan bij om bij haar oude vriendin te gaan inwonen, of zoo deze geen plaats had, ergens in de buurt kamers te nemen en veel met haar samen te zijn. En dat is zoo tegengevallen. Betsy, die, vroeger zoo flink en cordaat was, is geheel veranderd. Die vreeselijke geldnood en de angst dat zelfs haar betrekking kwijt zou raken, hebben haar een knauw gegeven, waarover ze zich niet heeft heen kunnen zetten. Haar geldelijke toestand is ook lam; op de particuliere school, waar zij werkzaam is, verdient ze een schijntje, maar zij gaf er nog al privaatlessen bij, deed vertaalwerk voor een courant en had altijd nog iets van haar Coupons de rente van een bescheiden erfdeel. Door 't een en ander kon ze goed leven. Maar, door de eerste oorlogs-paniek, verloor ze al haar lessen. De ouders konden of durfden 't niet meer te betalen. Haar effecten, meest Russen en Oostenrijksche sporen betaalden niet of heel weinig en ook 't vertaalwerk verminderde en werd zóó slecht gehonoreerd, dat ze een heel en avond, van zeven tot elf uur, moest pennen voor een paar onnoozele kwartjes.
[213:]
Zulk kruiersloon kon zelfs 't ijverige schoolfrikje niet aannemen. Maar intusschen gingen haar eigen onkosten door. .. en ja, Marianne vond 't vreeselijk, want zij had altijd goed met Betsy kunnen opschieten en had ook werkelijk veel van haar gehouden. maar ze was niet meer te genieten. Ze was een tobberig zeurt je geworden, waar de fut totaal uit was. En 't maakte Marianne, die zelf niet fleurig was gestemd, zóó gedrukt, dat ze besloot om alleen te gaan wonen. Ze vond ergens een kamer met een kabinet, tweede verdieping, ook al in de Obrechtstraat, de vluchthaven der gestrande Indische families. Wel een vermindering op wat ze gewend was in Indië, maar Herman stuurde 't haar toegezegde maandgeld heel ongeregeld, of liever 't kwam ongeregeld aan, zoo als ze zich menigmaal geen raad wist en niet eens het middagmaal van den kok kon bekostigen, maar zelf op het gasje in haar slaapkamertje, een beetje rijst kookte en een paar spiegeleieren bakte. Tot er geen rijst meer te koop was en de eieren vijfendertig tot veertig cent kostten. Ze was, van huis uit, niet bizon der weelderig aangelegd, maar 't leven in de tropen is van zelf zooveel royaler en men verteert er zooveel meer geld dat de Hollandsche zuinigheid er geheel uit gaat. En je kunt, per slot van rekening, toch niet van de lucht leven. .. in 't begin deed ze iets, wat ze van haar leven nooit had kunnen denken te doen ... ze bracht de juweelen broche, 't huwelijks-cadeau van haar man, en enkele andere sieraden naar de bank van leening!
[214:]
Ze herinnerde zich plotseling de gewoonte der inlanders om hun kostbaarheden, meest poesaka's (familie-stukken), te beleenen. Vroeger in Holland had ze er nooit van gehoord... maar in het adresboek zocht ze op waar ze wezen moest... en ze ging er heen, den eersten keer diep beschaamd doch met de illusie, dat ze het beleende spoedig zou kunnen inlossen, zoodra ze het geld van haar man zou ontvangen, den tweeden keer niet zoo beschaamd meer, doch met veel minder illusie! En toen ging 't werktuigeIijk, zooals ze vroeger bij den blikjes-Chinees of bij den Europeeschen banket-bakker ging om iets lekkers uit te zoeken. Maar ze had niets veel moois en er kwam een dag, waarop ze zich met angst af vroeg: "Zou ik mijn kleeren ook moeten beleenen of verkoopen en... wat dan?" En op een dag, dat ze verdrietig en wanhopig, door Zorgvliet loopt en er met half spijtige, half begeerige blikken de prachtige groote villa's ziet... is 't haar plotseling of heur hart ophoudt te kloppen. Uit een dier huizen komt iemand te voorschijn, die haar herinnert aan ... och! onzin. Boos op zich zelf wil ze haastig doorloopen, als ze, met onmiskenbare duidelijkheid hoort zeggen: "Marianne... dan toch gevonden... En ze ziet hem naast zich... en voelt den druk zijner handen, ondergaat de charme van zijn stem en van zijn wezen... "Ik heb je toch niet aan 't schrikken gemaakt?" Zoo heel gewoon die woorden, maar vooor haar gaat er
[215:]
iets van uit, dat ze niet zou kunnen beschrijven, maar enkel voelt. Het is of elk zenuwtje van haar gehoor, elk vezeltje van haar ziel er door trilt. Men geen enkele syllabe of blik heeft ze op zijn begroeting gereageerd, niet 't minste herkenningsteeken van haar kant en toch voelen ze beiden een onmiskenbare toenadering. "Je ziet wat bleek," zegt hij, teeder. Dan, op eens, is 't of er iets scheurt in haar of er een duiveltje is, dat haar pantser van fatsoenlijke, correcte vrouw doorboort en op een toon, welken niemand van haar kent, zegt ze overmoedig: "Ik kan niet blozen als een bakvischje, dat onverwachts een ouden flirt ontmoet." Hij lacht... en fluistert: "Geloof je dat de leeftijd er iets toe doet? Ik niet. Al noem je mij, met nog zoo veel minachtende wijsheid, een ouden flirt, zoo ontbreekt het mij niet aan jeugdig vuur en jou evenmin." "U schijnt vergeten te hebben hoe onze verhouding was, meneer van Bossche, u doet veel te intiem." Een vroolijke schaterlach, dan klinkt 't spottend: "Zoo iets als 't opslaan van een boek, dat men aan 't lezen is? Wij waren pas aan 't begin van ons gezamenlijk levensboek en ik sloeg 't al veel verder op... "En dat is verkeerd, want dan is men dicht bij 't einde." "Het kan ook een heel volumineus boek zijn... "Och! dergelijke boeken zijn gauw uit... "Als men maar van het leven geniet?" "U verwart de zaken op een gruwelijke manier. De menschen, die 't boek maken... beleven het niet... "Er is toch zoo iets als een roman vécu?"
[216:]
"Nu ja, dat zijn degenen, die de geschiedenis maken... anderen lezen die, of als zij zelfs hun levens boek nog eens overlezen ,.. dan is 't met spijt en tranen,.. "Marianne, Wat ben je bitter '" "Ik heb er alle reden toe." "Vertel mij, hoe 't je gegaan is, sedert je vlucht." "Dat is zeker geen vroolijke episode uit mijn levensboek." "Doe' t dan over.,. of liever, vervolg 't op een andere en betere manier, maak er ons levensboek van, Vertel mij eens, waar woon je?" "O hier dicht bij, even 't Stadhoudersplein over en wij zijn er." "Zie, dat vind ik nu lief van je" "Wat?" stamelt ze onthutst. "Wel, je waart zoo vriendelijk om te zeggen: wij zijn er. Dat beschouw ik als een uitnoodiging, die ik even gul aanneem, als ze gedaan werd." "U vergist u heelemaal." En hij. haar arm nemende: "Och! wel nee! Mijn God, wat heb Je er aan om een armen kerel te plagen!" "En zoo even werd ik Lief genoemd." "Toen was je het ook, maar als je nu weer terug trekt. Kom, wees nu met zoo akelig preutsch en sta mij toe je een bezoek. te brengen. Als ik je adres geweten had en mij eenvoudig had laten aandienen met een visite-kaartje, zou je mij wel ontvangen hebben, is 't niet?" "Waarschijnlijk wel, maar dit is anders ... 't Flits haar even door 't brein, dat het veel heeft van een juffie, die een heer mee thuis brengt. Dan verwerpt zij die gedachte, als zijnde beneden haar
[217:]
waardigheid. Van 't begin hunner kennismaking af, heeft ze altijd een prettig warm gevoel voor Frederik van Bossche gehad, die, onder 't masker van een van een banalen flirt, toch een oprechte vriendschap voor haar koesterde . Slechts nu en dan had hij gezinspeeld op een andere verhouding, maar in Indië was zij er steeds in geslaagd, hem op een afstand te houden. Waarom zou zij dat nu, in Europa, ook niet kunnen doen? Het zou toch wel overdreven zijn, als ze hem zoo iets heel gewoons, als een visite, weigerde. Een fatsoenlijk man is toch geen geweldenaar, die bij een simpel bezoek, zich terstond vergeet... Bovendien, ze was aan niemand verantwoordmg schuldig. Ze zegt dus heel kalm: "t Is anders geen imposant kasteel, waarvan ik u de poorten kan ontsluiten. Ik ben heel bescheiden geinstalleerd... Juist houden ze stil voor een der kleine huizen in de Obrechtstraat, die nog in beneden- en bovenhuizen zijn verdeeld. Marianne's gedeelte van het bovenhuis is de voorkant der tweede verdieping. Ze moeten dus twee trappen op en komen dan op een portaaltje, dat haast geen afmetingen heeft... Ze opent de deur van haar zitkamer, terwijl hij in de toenemende duisternis van den winterdag, naar een soort van kleerenstandaard zoekt of iets, waaraan hij zijn overjas en hoed kan ophangen. En zij, zijn tasten radende, zegt verlegen: "Een kapstok is hier niet, je moet een der stoelen binnen maar tot Vestiaire bevorderen.
[218:]
't Is een lage, schunnig gemeubileerde kamer, waarin ze hem ontvangt, zonder ook maar de minste poging tot opfleuring of versiering. De grove platen aan den wand en de afschuwelijke beeldjes en ornamentjes op den schoorsteen maken 't vertrek nog ongezelliger. Onwillekeurig zegt hij dan ook: "Hoe kom je hier verzeild?" "Ja, mooi is 't niet, maar alles is zoo duur en... "Koelders stuurt je toch geregeld een toelage?" Vreemd, voor 't eerst voelt ze iets verachtelijks in haar toestand, ze heeft haar man vrijwillig verlaten... is niets meer voor hem, houdt de eer van zijn huis of van zijn naam niet op en ze verwacht toch maar dat hij haar zal onderhouden, zooiets als een gepensionneerde dienstbode of erger nog als een afgedankte /maItresse... Zij haalt de schouders op... en zucht! Ze voelt zich vernederd... en weerloos! En, in 't zelfde oogenblik, klinkt zijn stem warm en diep: "Kindje! Laten we toch niet zo akelig stijf tegen elkander zijn. Kom, laten we eens toonen dat oprechte vriendschap overal een easy corner kan maken, zelfs in een ongezellige huiskamer. "Mag ik eerst eens uitgaan om je wat bloemen te koopen, of mag ik je eerst een zoen geven?" "Geen van beide, zou ik moeten zeggen, maar ik kan niet. O! ik ben zoo ongelukkig... en je bent zoo hartelijk... "Lieveling!" En hij sluit haar in zijn armen, al lang gele-
[219:]
den heeft willen, maar nooit heeft durven doen. Ze is slap en willoos in zijn armen, tot ook in haar de natuur zegeviert en ze zijn liefkoozingen beantwoordt. Ze schrijven samen een heerlijke bladzijde van hun levensboek en denken niet na over begin of einde. Dien avond eet Marianne met hem in 't beroemde restaurant van Kempen in 't Lange Voorhout naast 't Hotel des Indes..., en als hij haar voorstelt er te logeeren.., is haar weigering zóó zwak, dat 't bijna een toestemming is. "Laten wij dat nu nog niet doen." "Mag ik je thuis brengen?" "Och! nee... wij hebben 't nu zoo prettig gehad en dan die nare kamer... "Van middag was 't er niet naar... "Nu zijn we zoo verwend... "Mag ik je dan mee nemen naar mijn kwartier... of ergens anders?" "Nee! Laat mij nu stil naar huis gaan met de tram... "En verder?" "Kom dan morgen.., als je wilt... "Als ik wil, dat begrijp je toch ook wel. Je hebt me heel gelukkig gemaakt, Ik dank je er voor... "Dit is mijn tram," zegt ze, heel gewoon, terwijl ze instapt. 't Is heel vol in de tram en ze is te moe om te denken. Ze heeft enkel een onbehagelijk gevoel van benauwdheid en verlangt er naar om zich, op z'n Indisch, lekker te maken. Terug gekomen in haar eenvoudig kwartier is haar eerste werk, zoo echt vrouwelijk mogelijk, om zich in den spiegel te bekijken,
[220:]
Ze schrikt van haar eigen beeld; haar oogen schitteren met een ongekenden glans, haar lippen hebben een nerveuse trilling en zelfs een andere kleur, zoo ook haar wangen. Haar gelaat is als een overgedoekte schilderij of als een, waarvan de tinten door de een of andere bewerking, zijn opgehaald. En onwillekeurig neuriet ze: "Das thut die Liebe, helmliche Liebe!"? Dan op eens komt er iets over haar, dat een mengsel is van schaamte en wellust. Er schemert iets vaags door haar brein, dat haar zichzelf doet verwenschen en tegelijkertijd heeft ze het gevoel van een nieuwe, een betere phase van haar leven te zijn ingetreden. Ze kan haar indrukken echter niet analyseeren, ze is er te moe voor; eigenlijk is het nog te vroeg om te gaan slapen, doch ze verlangt naar rust en hoopt die in bed te vinden. Maar dat lukt haar nog zoo gauw niet. Al is ze ook niet helder genoeg om 't gebeurde objectief te beschouwen, zoo beseft ze toch wel dat er iets is, dat ze moet uitdenken... ze probeert alles nog eens over te leven... maar er komt geen orde of regel in. Allerlei tegenstrijdige gedachten dringen zich bij haar op; 't eene oogenblik is ze zalig gelukkig en meent ze haar levensdoel gevonden te hebben om een oogenblik later van zichzelf te walgen. Eindelijk heeft ze nog slechts één verlangen... alles in den slaap te vergeten.
[221:]
De wintermorgen openbaart zich koud en grijs. Marianne wrijft zich de oogen uit, als een herhaald kloppen op haar deur haar uit 't land der droomen tot de werkelijkheid terug brengt en een ruwe stem door de geopende deur, schreeuwt: "Mefrou ... u hèt vergete gisteren een broodbonnetje en een bonnetje voor de melk te geven. Wat mot ik voor u nemen?" In 't eerst begrijpt ze er niets van. Ze was in haar droom met... Frederik in een prachtige kamer in 't Hotel des Indes en... wat wordt er nu van haar verlangd? "Mefrou... geef u de bonnetjes, de melkboer wacht der op en zoo komp de bakker... "Ja, ik zal je helpen.., En haastig een kimono aanschietende, krijgt ze de verlangde bonnetjes en geeft zij ze aan 't dienstmeisje, dat eveneens nog zeer in négligé is, en in 't naar beneden gaan moppert dat een satijnen ochtendjas met blommen toch sjieker is dan een verschoten, uitgegroeiden regenmantel. Marianne begeeft zich weer te bed, doch kan niet meer slapen en begint aan haar ochtend-toilet. Intusschen heeft 't meisje brood en melk voor haar genomen en maakt ze de zitkamer een beetje in orde. "Mot ik de kachel an maken?" schreeuwt ze. Marianne doet even de deur van haar slaapkabinet open en vraagt of er dan kolen voor haar zijn gekomen, "Niet dat ik weet, mefrou." "En zou de juffrouw mij niet wat willen leenen?" "'k Zou 't niet denken, we hebben zelf niks, 's avonds mot ik uit of bij de juffrouw in de kamer zitten en voor 't fornuis in de keuken heb ik ook niks bizonders.
[222:]
't Resultaat van de onderhandeling is dat de kachel .word aangemaakt, uit gbrek aan brandstoffen. met Is er kil en vochtig... en Marianne vindt de kamer nog somberder en 't ontbijt nog kaler dan anders. Thee heeft ze al lang niet meer en de ersatz, die haar huisjuffrouw haar voorzet, is niet te drinken; 't is net zeepsop met een odeur smaakje. Opeens denkt ze aan het uitgezochte menu van den vorigen avond; door de omstandigheden, op bevel van hooger hand, tot enkele schotels terug gebracht, maar in waarheid zeer uitgebreid. De hors ~'oeuvre vormden een diner op zich zelf. En dan 't godzalige soepje en de heerlijke forellen... en de geurige reebout,..omringd door allerlei lekkernijen... en 't ijs en tot slot, die sappige, groote sinaasappelen... In geen twee jaar had ze er een geproefd... den vorigen winter waren ze twee gulden en twee gulden vijftig 't stuk. Ze geniet nog van de ongekende weelde. Dan constateert ze bij zich zelf dat ze wel heel materialistisch moet zijn aangelegd om zoo uitsluitend aan het verhoogde tafelgenot te denken. "Maar, ze is eerlijk genoeg om te weten dat ze opzettelijk met haar gedachten daarbij verwijlt... omdat ze aan dat andere met durft te denken. Zij kan nog niet van zich zelf begrijpen., dat ze zoo gauw heeft toegegeven. Ze is wel, zoo vaak ze hem in Indië ontmoette, onder zijn physieke bekoring geweest, zoo'n echte charmeur is hij ook, zoo heel anders dan Herman... maar ze heeft tegenover die verleiding steeds haar eigen wil gesteld.
[223:]
Hoe ze gisteren ineens zoo machteloos en willoos was... is haar een raadsel. Natuurlijk in de eerste plaats omdat ze zich zoo ellendig verlaten voelde... zoo slap, physiek en moreel! 't Is dan toch ook vreeselijk om zoo alleen te zijn en armoede te lijden. Wat zei Frederik ook weer? "Nu zul-je geen zorgen meer hebben, kindje!" Aardig van hem om haar zoo te noemen. Hij behandelt haar nog alsof ze een jong meisje was of een jonge vrouw dan. .. en toch is ze al zeven-en-dertig. Ze voelde zich werkelijk oud worden, maar zijn liefkoozingen hebben haar heusch een verjongingskuur doen ondergaan. Ze heeft het wel eens gehoord en ook in romans gelezen, dat niet meer zoo piepjonge mannen en vrouwen veel gepassionneerder zijn. Eerlijk gezegd heeft ze in al dien tijd, nu al vier jaren, nooit veel aan al die dingen gedacht ... maar nu opeens is 't anders geworden . Ze schaamt zich ter nauwernood, 't is alles zoo snel gegaan, dat ze geen tijd heeft gehad om zich rekenschap te geven van wat ze deed. Het was een droom... een incarnatie! Ze was een geheel andere persoonlijkheid... iemand die gesuft had in 't duister en plotseling, als door een toovermiddel, tot volle vitaliteit eh in 't volle licht was gebracht. En nu weet ze nog niet juist te onderscheiden, waar zij aan toe is. Ze ziet om zich heen in de armoedige, leelijke kamer en denkt dan plotseling weer aan de weelderige verfijning van het restaurant... en ze vraagt zich af, hoe de naaste toekomst voor haar zal zijn.
[224:]
Ze heeft toegegeven aan zijn verlangens... zonder verzet en zon~er spijt... máar nu zij langzamerhand tot het besef van t gebeurde komt... begint de twijfel zich van haar meester te maken. De prikkeling van de verboden vrucht en van de champagne heeft uitgewerkt... de schittering van het kunstlicht omgeeft haar niet meer. In den grauwen wintermorgen ziet ze alles... zooalshet was en voelt ze zich, zooals de gewone filles dejoie zich voelen den dag na een vreugdefeest... Ie lendemain d' une fête! Zooals het in de Fransche romans heet. Den laatsten tijd heeft ze, voornamelijk uit verveling en ook omdat ze geen geld had voor duurdere genoegens, allerlei boekenuit de leesbibliotheek gelezen, voornamelijk Fransche romannetjes. Fransch is de taal der liefde bij uitnemendheid... voor wie geen Italiaansch kent! Ze hebben haar echter niet opgewonden, noch aangezet tot wat ze gisteren heeft gedaan. Eerst nu zoekt ze in die lectuur aanknoopingspunten tusschen het lot dier romanheldinnen en haar eigen ... avontuur. Meer was 't niet! En zoodra die gedachte bij haar op komt, schaamt ze zich... voor 't eerst. God! Wat moet hij van haar denken? Dat ze een van die vrouwen is, welke zich maar geven en zich tot alles leen en... "Mag ik mee naar uw kamer?" "O! zeker, dadelijk. als u wilt." En verder... en verder... o! God! wat is ze laag gezonken
[225:]
Maar nu? Hij heeft haar gevraagd of hij haar mocht komen opzoeken... of nee, zoo was het niet ... hij wilde een voortzettmg van hun Liebesrausch, maar dan in een hotel... en dat heeft zij geweigerd, maar ze heeft hem, bij 't afscheid nemen, gezegd: "Kom dan morgen, als je wilt." En nu is het morgen... zou hij komen... of zou hij 't goed gevonden hebben voor eens? Ze weet eigenlijk niet wat ze zou willen... In Indië vond ze hem altijd heel sympathiek en was hij de eenige man, die haar aantrok... maar nu? Marianne is van natuur geen hoogstaande vrouw, evenmin is ze philosophisch aangelegd. Ze is dood alledaagsch, zooals de meesten... maar nu voelt ze toch wel... dat ze in waarde verminderd is, dat ze tegenover hem... en tegenover zichzelf, niet meer een reine vrouw is. Ze heeft zich bezoedeld... ze is gezonken... uit levenshonger... omdat ze geestelijke en lichamelijke armoede had geleden. En diep vernederd buigt ze 't hoofd..., om 't, met een cynischen lach, op te heffen... Bah! wat een flauw mensch is ze toch. En wat een halfslachtigheid! Te braaf om vrede te hebben met wat ze gedaan heeft en niet slecht genoeg om er van te genieten. Te midden van haar overdenkingen, die hoe langer hoe ingewikkelder... puzzling worden - laat hij zich aandienen. Een oogenblik flitst 't door haar brein: .Stuur hem
[226:]
weg, blijf braaf... Alsof ze dat nog kon? 't Is immers te laat. Op een toon van familiariteit, die haar vroeger geërgerd zou hebben, vraagt hij haar hoe ze geslapen heeft. "Was je niet te moe... na zoo'n dag vol emotie? Wat een toeval toch, dat wij elkander daar ontmoetten. Ik was een ouden vriend uit Soerabaia op gaan zoeken... mooi huis, he?" "Je kijkt rond, alsof je zeggen wilde: "mooier dan hier." "Nu ja... dat is dan toch ook zoo... Je moest hier niet blijven, kind... laten we samen iets beters zoeken... "Och! nee... laat mij maar hier... "Er was toch wel een passende woning voor je te vinden... Ze schudt 't hoofd. "Stuurt je man je geen geld?" "In maanden heb ik niets ontvangen." "Poor dear! Maar een knappe vrouw als jij... "God! Frederik, denk,dat toch niet... omdat ik gisteren... maar jou kende ik van vroeger en 't kwam zoo onverwachts... "Dat was juist de charme! :Ik zei dat ook maar zoo maar je begrijpt wel, dat ik je geen oogenblik heb verdacht. " Och! ze er is heelemaal bleek van geworden... stumper! "Kom, laat mij je maar eens gauw afzoenen... Even kijkt ze hem verschrikt aan... en even denkt ze nog - niet toegeven... maar ze geeft toe... en dien zelfden dag nog heeft hij haar geïnstalleerd in een paar mooie kamers in een veel deftiger buurt! Een maand lang genieten ze van elkander's gezelschap
[227:]
en verbeeldt Marianne zich gelukkig te zijn, en onopgemerkt. In den Haag wonen zooveel menschen... is de Indische kolonie zóó talrijk dat er niet op gelet wordt... als een paar .., zich schuil houdt ... in hun nid d'amour... Door niemand, zelfs niet door de buren, is de verdwijning van Mevrouw Koelders opgelet. Dan plotseling is er een nieuwtje! Een schandaaltje zelfs! In den Vijver in 't Bosch... dat voor den Haag is als l'allée des sufcides te Monte Carlo... is het lijk gevonden van een, als dame gekleede, vrouw, in een groen fluweelen japon, een langen bontmantel, een groen fluweel en hoed met witte aigrette... haar linnnengoed was gemerkt M. K. V . Signalement: normale lengte, oogen en haar bruin, kleine mond en neus, leeftijd tusschen 30 en 40. Als de Resident van der Voorst 't aan zijn vrouw voorleest, zegt ze op eens: "God! vent, 't kan toch mevrouw Koelders niet zijn!" "Hoe kom je daarop, Nelly?" "Wel Marianne Koelders-Velthuijzen en M. K. V., dat komt uit." "Drommels, je zegt daar zoo iets, ik heb hem gisteren ontmoet ... ten minste, ik meende hem te herkennen... Ik zal eens informeeren op de Witte." En daar hoort hij de oplossing van 't raadsel. Koelders uit Soerabaya, kwam zijn vrouw halen... maar hij kwam te laat. 't Scheen, dat hij in den vreemde niets van zich had doen hooren; hij was eindeloos in Amerika opgehouden en zijn brieven en telegrammen waren eenvoudig niet aangekomen, zoodat zijn vrouw armoede leed.
[228:]
Waarschijnlijk was de stumper voor de verleiding bezweken, ten minste 't praatje ging, dat hij haar, na lang zoeken, terug had gevonden als de maîtresse van een zijner oude vrienden . Wat er toen tusschen dat drietal was voorgevallen, wist memand... maar 't scheen dat zij zich verdronken had... Geen moed... om haar schande te overleven... en niet perverse genoeg om den eenmaal ingeslagen weg door te gaan. Over 't algemeen werd er niet hard over haar geoordeeld. Ze kon toch niet van honger sterven en 't was niet iemand om een betrekking te zoeken en dan nog? Een vrouw is zoo spoedig oud. Aan de N. O. T. nam men meest jonge meisjes.
vorige pagina | inhoud | volgende pagina