Thérèse Hoven: De passagiers van "De Rembrandt" Utrecht: A.W. Bruna & Zn., 1919
[119:]
VIII. WELKOM
Als ze den volgenden ochtend, nagenoeg met hun allen, aan het ontbijt zitten in een van de ruime achterzalen met een aardig gezicht op den tuin van het Koninklijk Paleis, wordt de stemming, die den vorigen avond beneden nul was, iets fleuriger. De meesten genieten van de heerlijk versche eieren en verdere aantrekkelijkheden van het vegetarisch ontbijt, dat er beslist de beste maaltijd is. Poppie en Ans Hoornweg maken voor 't eerst kennis met roode bessen en vinden ze: "zoo snoezig, ja!" Al bevreemdt 't haar ook dat ze met suiker worden gegeten, iets dat ze in Indië niet kennen. Verbeeld je, dat je suiker nam bij ananas, sao-manilla, manga's, pisangs, rnangistan, rarnboetan, papaja, zuurzak, pompelmoes, en wat er verder onder de tropen groeit. Als ze langer in Holland zijn is er veel, dat haar opvalt in zake vruchten, ten eerste dat sommige zoo schrikbarend duur zijn, en dat ze niet volop en voor iedereen te bereiken zijn, dan, dat je op visite, soms een halve vrucht krijgt! Dan is 't toch beter in Indië, waar de vruchten, wel is waar, niet gecultiveerd of veredeld worden, maar overvloedig zijn in de streken, waar ze groeien en dan zoo goedkoop. Poppie wil 't beslist niet gelooven dat een gewone
[120:]
ananas, waarvoor je in Indië zes of zeven cent betaalt, in Holland bijna evenveel guldens kost. "Is toch afzetterij, hoor!" Als ze, na 't ontbijt, met Jetty van Tricht en Ans een eindje in de buurt rond slentert, is ze verrukt van de mooie vruchten- lekkers en moois- winkels in 't Noordeinde en de Hoogstraat, al vindt ze de straten ook vreeselijk nauw en de huizen gevaarlijk hoog en zoo gek aan elkander geplakt, zonder erf er om heen. De anderen blijven nog wat napraten en vangen hier en daar iets op uit de gesprekken der overige gasten. Ze hooren dat Holland sedert enkele dagen reeds gemobiliseerd is, maar dat wij er waarschijnlijk buiten zullen blijven. Een der aanwezigen verklaart uit een hoogst vertrouwbare bron te hebben vernomen, dat de Keizer van Duitschland, bij zijn jongste bezoek in Nederland, Hare Majesteit de Koningin plechtig heeft beloofd dat, wat er ook zou gebeuren, hij de neutraliteit van haar domein zou eerbiedigen. Ook wordt er verteld dat de Koningin-Moeder gewaarschuwd is en dat er daarom in Holland eerder werd gemobiliseerd dan in andere landen. Onder de aanwezigen zijn verschillende reizigers uit Duitschland, die wondere verhalen doen over het krijgsvertoon aldaar. Anderen klagen dat ze hun groote bagage hebben moeten achterlaten; er zijn er bij, die, wier vertrek uit het buitenland eigenlijk een vlucht was, waarbij ze nagenoeg niets konden meenemen.
[121:]
Eén en allen zijn 't er echter over eens, ten eerste dat er oorlog zal komen, ten tweede, dat die waarschijnlijk algemeen zal zijn, een wereldbrand, die overal tegelijk zal uitbarsten, en ten derde dat 't niet van langen duur zal wezen. Strenge meesters regeeren niet lang. Te midden van de oorlogsbeschouwingen, vernemen de Indisch-gasten zooveel raars, dat ze 't liefst wel weer terstond terug zouden gaan, indien het mogelijk was. Zaterdag en Zondag moeten allervreemdste dagen zijn geweest; de banken zijn bestormd voor contanten, de winkels voor eetwaren. 't Blijkt dat iedereen even bang is, vooral voor zijn eigen beurs en maag. Zelfs in 't anders vrij stille vegetarisch hotel gaat 't rumoerig toe: de gemoederen zijn verontrust en dat openbaart zich niet altijd op de zachtste manier. Als de meisjes, volgens haar belofte, spoedig van haar omwandeling terug komen, en Poppie en Ans opgewonden verhalen doen van al 't mooie en leuke, dat ze gezien hebben, blijkt haar vroolijkheid anderen te hinderen. . Poppie, die van de eene lachbui in de andere vervalt uit pure pret van nu eindelijk eens in Holland te zijn, wordt door een eenigszins bejaarde dame, vrij heftig geinterpelleerd. "U lacht maar, juffrouw! Blijkbaar is de ernst van den tijd niet tot u doorgedrongen. Een ieder moet er op bedacht zijn zich nuttig te maken voor zijn vaderland en de gemeenschap en niet te giegelen, alsof alles rooskleurig en vredig was." De toon, nog meer dan de woorden, maakt indruk en
[122:]
Poppie roept verschrikt uit: "Ik moet toch niet gaan vechten, mevrouw! Is toch geen oorlog in Holland ... "Wat niet is, kan worden," klinkt 't apodictisch. Na een poos, als de vertoornde Matrone de eetzaal heeft verlaten, zegt Poppie: "Verbeeld je! Zoo'n ouwe tang! Als je in Holland nog niet eens pret mag hebben... 't was om je zeven stuipen te gelijk te lachen ... seg!" lntusschen is het gezelschap zeer verminderd. De meesten zijn per rijtuig of taxi naar hun respectieve familie gereden! Waar, over het algemeen, de ontvangst verbazend koel is! Als ze gelegenheid hadden vergelijkingen met elkander te maken, zouden ze tot de overtuiging komen, dat het overal 't zelfde was en de Hollandsche verwanten verre van geestdriftig waren. Piet Verheyst neemt een taxi bij 't uur en laat zijn chauffeur zich niet overwerken, want elk oogenblik moet hij stilhouden bij den een of anderen winkel om van allerlei te koopen om mee te brengen voor zijn zuster en de kinderen. Als hij eindelijk, belast en beladen aan 't station komt om den trein naar Gorkum te nemen, waar zijn zwager in garnizoen is, verneemt hij de Jobsmare: al de treinen zijn voor militaire transporten gerequireerd. Er is dus geen denken aan, dat hij mee kan. Ook een koopje! Nu praten ze van Indië en van de slechte, langzame vervoermiddelen, maar zoo iets is hem, God betert, nog nooit overkomen, nooit van gehoord zelfs! En hij met zijn goede voornemens en... talrijke pakjes. Als hij 't eens per auto probeerde?
[123:]
Jammer dat hij de taxi, waarmee hij is gekomen, heeft ontslagen. Stomme vent, die chauffeur, wat! Die zal ook in zijn vuistje lachen! Natuurlijk wist hij 't wel. Zoo'n Hollandsche taxi bestuurder blijkt al niet meer vertrouwbaar of pinterder te zijn dan een inlandschen sado-kerel! Enfin, dan maar zien voort te sukkelen. De witkiel, nog steeds beladen met de heterogene bestanddeelen, waarin Piet Verheyst zijn genegenheid als broer en oom heeft omgezet, kucht eens en vraagt wat meneer eindelijk wil. Reizen is onmogelijk; "de treinen benne allemaal opgevorderd voor de soldaten." "Zou ik niet met een auto naar Gorkum kunnen gaan?" informeert de Indisch-gast. "Een auwtoo!" grinnikt de man. "'t Zou 't niet denken, de taksjes ondernemen zoo'n reis niet en bij de garaasies, bèn ze allemaal opgevorderd. Bij partekelieren ook, hè 'k gehoord." "Zoo! En waar moet ik dan met dit boeltje blijven?" "Dat is nou juist 't eigenste, wat ik an meneer vroeg." Meneer Verheyst denkt er een oogenblik over om dan maar Wies en Net in Lochem op te zoeken, als Gorkum voor hem gesloten is. Maar drommels ja! Als er geen verbinding per spoor met Gorkum is, zal 't met Lochem ook niet lukken. Dan maar den heelen rommel in een taxi stoppen en er mee terug naar 't hotel. De familie Bijsterman is, terstond na 't ontbijt, naar mevrouw's moeder gegaan.
[124:]
Het weerzien is hartelijk maar droevig, waar de omstandigheden der laatste dagen niet weinig toe bijdragen. De oude mevrouw Verhoef is doodsbang dat het pensioen, waarop ze, als ambtenaarsweduwe, recht heeft, haar niet zal worden uitbetaald, evenmin als de kleine lijfrente, die haar goede man, door angstvallige zuinigheid, voor haar heeft gekweekt. De meisjes zijn bang haar betrekking te verliezen. Eva is leerares aan de Huishoudschool, Marie boekhoudster op een kassierskantoor, wáar de chef den toestand allertreurigst inziet. De huishoudelijke vooruitzichten zijn miserabel! De meeste winkels zijn, na Zaterdag bestormd te zijn, nu gesloten, uit gebrek aan voorraad; koffie, suiker, zout en tal van onmisbare artikelen zijn er niet meer te krijgen. Eigenlijk durft Mama de verwende Indische familie niet te logeeren te vragen. Daarbij komt dat Jaantje, die den dienaarstoet van het dames-huishoudentje uitmaakt, spinnig, humeurig en wanhopend is, omdat haar jongen, met wien ze in November zou trouwen, opgeroepen en ergens naar de grenzen gestuurd is. Ze is vreeselijk bang dat hij doodgeschoten zal worden en dat er dan vanzelf niets meer komt van een trouw, die voor haar eer en fatsoen, toch heusch hoog noodig is. Ze zit wezenloos, met rood gekreten oogen, in de keuken of in haar kamertje, voert niets uit en is brutaal, zoodra mevrouw of de juffrouwen haar iets vragen. De jongens vinden 't lang zoo prettig niet bij Oma, als ze gedacht en gehoopt hadden. De tantes zijn druk bezig en Oma "grient zoo, kassian!"
[125:]
Ans Hoornweg zit er, afschuwelijk verlegen, bij. Ze had gehoopt dadelijk naar haar broers te kunnen gaan, maar alles is zoo door de war, dat mevrouw Bijsterman haar liever bij zich houdt. Doordat haar vertrek uit Balik-Pappan vrij plotseling is geweest, was er geen tijd om behoorlijke maatregelen om haar huisvesting te nemen. Mevrouw Bijsterman, onder den indruk der gemakkelijke Indische gastvrijheid, had beloofd haar bij zich te houden tot zij een geschikte kostfamilie zou hebben gevonden. Nu zit ze met haar bezet, evenals met de baboe, die wel is waar met "De Rembrandt" is doorgegaan, maar toch binnen een niet al te langen tijd in Holland zal komen en wat dan? Ze vindt Ma erg tobberig en oud geworden! En haar man betreurt zijn opwelling om zoo spoedig mogelijk te repatrïeeren. De toestand is, in één woord, allerbelabberst! Mevrouw Randburg heeft zich, per auto, naar Voorburg bij Fred en Annie laten brengen... doch verneemt tot haar schrik van de huisbewaarders dat de heele familie naar Zwitserland is en nog niets van zich heeft doen hooren. De auto van meneer is echter gerequireerd! Ze hoort er tevens dat meneer en mevrouw in den Haag ook buitentands zijn, waar weten ze niet. Wel gelooft de juffrouw dat de beide families de oude Mevrouw te gemoet zijn gereisd. Plotseling herinnert de oude Mevrouw zich, dat zij zelf haar kinderen rendez-vous heeft gegeven in 't Hotel National te Lucern, waar zij vroeger wel eens gelogeerd heeft.
[126:]
Haar plan was er van uit Zurich heen te gaan; door de herrie en de oorlogsberichten was ze 't glad vergeten en was ze maar met de overige passagiers van "De Rembrandt" mee naar Holland getrokken. Enfin, ze zou dan maar terugkeeren naar den Haag en van daar uit telegraphisch gemeenschap met haar buitenlandsche kinderen zien te krijgen en dan zoo gauw mogelijk naar Marie en Hein te Lochem gaan. Zij heeft ook al gehoord dat er dien dag geen treinen rijden. Marianne Koelders is haar vriendin tegen 't koffie-uurtje gaan opzoeken en vindt de anders zoo fleurige en cordate Betsy in zak en asch! Geen cent in huis! "En dat jij, die altijd zoo door en door degelijk in geldzaken was!" "'t Is juist mijn degelijkheid, waardoor ik zoo onthand ben. Ik had er mijn eer in gesteld om, evenals vorige jaren, mijn Juni- en Juli-coupons onverzilverd te laten tot na de vacantie. Eensdeels om niet in de verleiding te komen op reis te veel uit te geven en dan ook om iets te vinden bij mijn terugkomst." "Ben je uit de stad geweest?" "Ja! Net als elk jaar. Dat deed ik vroeger ook. Weet je niet meer hoe wij elf maanden dood zuinig waren en ons ieder genot ontzegden, ten einde er één maand op uit te kunnen trekken? Ik was vier weken in 't Schwarzwald en genoot heerlijk. Juist den één en dertigsten Juli kwam ik terug, net bij tijds. want 1 Augustus was 't overal mis. Ik ging Zaterdag terstond naar mijn bankier en hoorde er,
[127:]
tot mijn schrik en ontzetting, dat door de buitenlandsche verwikkelingen, geen enkele coupon meer werd ingeruild: En nu zit ik er vreeselijk krap in. Toevallig had ik dit jaar nog al 't een en ander noodig gehad voor mijn toilet, ook al doordat er een nichtje van mij trouwde en ik bij het huwelijksfeest was gevraagd. Ik had een nieuwe gekleede japon genomen en een duurderen hoed, en natuurlijk had ik een cadeau moeten geven ... Marianne vindt haar vriendin erg Hollandsch zeurig, maar sympathiseert toch wel haar droevige finantiëele omstandigheden. "Ik zal je natuurlijk helpen," biedt ze aan. 't Blijkt echter dat die hulp wél goed gemeend, maar niet in een daad kan worden omgezet. Marianne toch heeft enkel een paar honderd francs in Zwitsersche banknoten en die worden nergens aangenomen. Papieren geld, en dat buitenlandsch, heeft op 't oogenblik geen handelswaarde. Haar man heeft haar beloofd haar een chèque te zenden op de Nederlandsch-Indische Handelsmaatschappij en den brief aldaar te adresseeren, maar als zij er zich vervoegt om te vragen of die brief er reeds is, hoort zij dat men er nog niets voor haar heeft ontvangen. Betsy, die met haar mee is gegaan, wordt, door de déveine van haar vriendin, nog wanhopender en voelt er haar eigen misère nog meer door. "Maar jij woont toch in den Haag en hebt er familie en kennissen. Kun-je bij den een of ander, niet een vijfentwintig pop leenen?" oppert Marianne. Betsy schudt 't hoofd.
[128:]
"Ik heb 't Zaterdag en ook gisteren al geprobeerd, maar overal nul op 't request. Iedereen is even bang om van 't beetje, dat hij heeft, afstand te doen. "Bovendien is er geen klein geld en wil niemand wisselen. De winkeliers geven geen crediet en verkoopen enkel tegen gepast geld. Je weet niet, wat een toestand het hier is... Nu, dat merkt Marianne tot haar schade en haar ex-reisgenooten met haar. De meesten worden gruwelijk teleurgesteld; ze hadden zich de ontvangst in 't moederland zoo heel anders voorgesteld. 't Is alles even schriel en naar; Holland op z'n kaalst naar een van de Delianen beweert, die een zijner beste sobats van vroeger ontmoet en door deze niet naar zijn eigen huis wordt meegenomen, doch de invitatie krijgt om tegen half vijf, een borrel op "De Witte" te komen drinken. En als hij op die beroemdste aller Hollandsche societeiten komt, valt 't hem geducht tegen. 't Gebouw is groot en ook wel mooi, maar dood ouderwetsch ingericht, precies 't zelfde als vóór vijf en twintig jaar, alleen is de gasverlichting er door electrische vervangen en wordt er minder gebitterd; vele bezoekers toch laven zich met een kop thee. Dien middag is er van zelf slechts één onderwerp van gesprek en dat is... de toestand! Iedereen heeft absoluut dezelfde ervaringen opgedaan en iedereen schijnt het noodig te vinden er over uit te weiden. Een der onderdeelen der conversatie, een der uitwassen van den toestand, is de quaestie van de huur te betalen. Zoodra er iemand binnen komt en volgens de traditie der
[129:]
"Witte", zijn eigen tafeltje opzoekt, wordt hem, met iets tusschen achterdocht en verwijt, gevraagd: "Je hebt je huur toch niet betaald?" En wie 't wel heeft gedaan, krijgt er duchtig van langs voor zijn stommiteit. De Delianen en andere vreemdelingen snappen 't verband niet tusschen een mogelijken oorlog van Duitschland en Rusland en 't schuldig blijven van de huur in Holland. Maar, er is zoo veel, dat ze niet snappen! Is dat nu de zoo hoog geroemde Nieuwe Witte of Litteraire Societeit? Dan is waarachtig een Indische Soos nog gezelliger en de gesprekken rondom de kletstafel vrij wat leuker en piquanter. En wat een Jan Hennen zijn die Haagsche huisvaders! Wat een Keuken-Pieten! De een vertelt dat de vader van 't hitje, oftewel dagmeisje, zijn vrouw met een half pond suiker heeft vereerd. De tweede verkondigt als iets heel gewichtigs, dat zijn kruidenier niet eens antwoordt, als hij per telephoon wordt opgescheld. Een derde gloriet er in twaalf pakken lucifers te hebben ingeslagen, waarop een ander, met een flauwe poging tot scherts, opmerkt: "Als je dan maar niet bij de pakken neer zit." Op welke ongepaste quasi aardigheid niet wordt ingegaan. Er zijn stamgasten, die een half uur vroeger dan anders opstaan - met de besliste verklaring - dat ze het voortaan maar ad pedes zullen afdoen, om de tram-dubbeltjes te sparen. De tabakkers, die elkander en een paar kennissen uit Deli hebben gevonden, lachen zich een kriek om zulk een idiote zuinigheid ...
[130:]
Ze kunnen niet gelooven, dat het zoo erg gesteld is, maar de angst om iets overtolligs en zelfs iets noodigs uit te geven, is zóó algemeen, dat ze tot de veronderstellingen komen, dat heel Holland, met den Haag voorop, binnen een afzienbaren tijd, op de flacon zal gaan. En dat juist in hun verloftijd, ook pech!
vorige pagina | inhoud | volgende pagina