Thérèse Hoven: De passagiers van "De Rembrandt" Utrecht: A.W. Bruna & Zn., 1919
[104:]
VII. HUISWAARTS.
De reis verloopt langzaam, doch is niet eentonig! Om het uur zoowat stopt de sneltrein, dan houdt die een poos stil in een overvol station en dringen er nieuwe reizigers in, ofschoon alle plaatsen, zelfs de gangen, bezet zijn. Tusschen de bagage in, staan de menschen, in de coupé's zitten er veel meer dan het aangeduide getal. De Passagiers van de Rembrandt doen hun best om zooveel mogelijk bij elkander te blijven, doch telkens neemt de een of ander tusschen hen plaats. Zoo een Belgisch echtpaar, dat eerder in de derde of in de eerste klasse thuis hoort; de vrouw met een groot boezelaar en een omslagdoek, de man zonder overhemd met zijn jas hoog dicht geknoopt. Ze zijn eveens uitgezette vreemdelingen, doch staan klaarblijkelijk eenige sporten lager op de maatschappelijke ladder. Ze zijn echter niet hinderlijk en zoo vaak er, bij een halte, een met moeite bemachtigde flesch mineraalwater de ronde doet, wachten ze kalm hun beurt af en drinken ze niet meer dan 't hun toekomende slokje. Die kleine versnapering kon aan de gemeenschappelijke maaltijden der eerste Christenen doen denken, maar ofschoon 't de dag des Heeren is, voelt niemand zich bizonder Christelijk of Kerksch gestemd. Er is wel een restaurant-wagen bij den trein, doch deze
[105:]
is zóó ver weg en de gangen zijn zóódanig verspreid, dat er geen bijkomen aan is. Daarbij zou 't meer dan lichtzinnig wezen om zijn plaats te verlaten, daar die natuurlijk terstond ingenomen zou worden. Het is dus maar 't verstandigste om te blijven zitten en den dorst in de brandend heete, stoffige coupé's, een oogenblik te verdrijven door een bescheiden dronk uit de rondgaande flesch, zoo vaak er gelegenheid toe is. De Indisch-gasten, gewend als ze zijn aan volop en ijskoud drinken, vinden 't minieme, lauwe rantsoen, een Tantalus-kwelling... Aan de Fransch-Belgische grens, als de trein geruimen tijd stil houdt en verschillende heeren zich naar 't buffet begeven met de ijdele hoop om iets eetbaars machtig te worden, hooren ze een tijding, welke door niemand wordt geloofd: "De Duitschers zijn Luxemburg binnen gerukt." De vriend van den Resident, die 't eveneens heeft vernomen, zegt beslist: ,"'t Kan onmogelijk waar zijn, Luxemburg is neutraal en een klein land. In den laatsten tijd is er juist een sterke strooming om, zoo 't eens mis mocht gaan en er verwikkelingen tusschen de groote mogendheden mochten ontstaan, de neutraliteit der kleine landen te respecteeren." Als ze ongeveer een uur later te Mons ophouden, wordt de Jobsmare bevestigd en valt het licht om er de gevolgtrekking uit op te maken dat, als de Duitschers werkelijk opgerukt zijn, de oorlog inderdaad is uitgebarsten. In Brussel aan het gare du Midi heeft er een groote verwisseling van reizigers plaats: de Belgen gaan er uit
[106:]
en vele, in Belgiê vertoevende, Hollanders komen er in. De trein wordt nog voller en nog benauwder. De dames vinden 't een ellende om zoo, den geheelen dag, met een corset aan te moeten zitten en dan niet eens een dutje te kunnen doen. Nu en dan dommelen ze wel even in, maar 't is niet van langen duur en hoogst onverkwikkelijk. In Brussel is, evenmin als aan de overige buffetten, iets te eten te krijgen; het weinige, dat er voorhanden is, wordt terstond voor hun neus weggekaapt. Ans betreurt haar ineengedrukte taartjes. Jetty van Tricht's pakje is er beter afgekomen; ze heeft het eerlijk verdeeld, waardoor elk een miniatuur portie heeft gekregen. Dat is ook alles! Eindelijk, tegen een uur van zeven 's avonds, rijden ze de Moerdijk-brug over, die aan alle kanten door militairen is bewaakt. Te Roosendaal is de toestand iets beter en zijn er volop kadetjes, met tong, garnalen en allerlei heerlijkheden belegd. 't Zijn wel niet de zoo vurig begeerde knappende water broodjes, maar zooals meneer Piet Verheyst snedig opmerkt: "Zelfs kleffe, oudbakken melkkadetten zijn een groote verbetering op niets, aangevuld door slokjes lauw ajer blanda, oftewel mineraal water. Enkelen zijn zoo gelukkig er zich een kop koffie of thee bij te bemachtigen, anderen moeten dit genot derven. De oude mevrouw Randburg zit tevreden haar broodje met garnalen op te mummelen, maar tusschen twee taaie happen, slaakt ze de verzuchting: "Ik eet toch liever de oeding (garnalen) bij de rijst, ja?"
[107:]
"Jongen, mevrouw, daar zegt u zoo wat," roept een der Delianen in verrukking uit. "'n Lekker rijsttafeltje zou nu terdege welkom zijn, 't zou er ingaan als God's woord bij een ouderling." "Geduld maar," spot een ander, "zij, die gelooven, haasten niet." "Nou maar, zeg, ik zal me morgen dan wel haasten naar de Warong Djawa op de Kortenaerskade in den Haag... ik verlang naar een bordje rijst als... "Als 't hijgend hert naar de frissche waterstroomen," valt Piet Verheyst in, die wel niet bijbelvast is, maar zijn psalmen toch nog kent uit zijn kinderjaren, toen hij Zondags met Pa, Ma en de meisjes naar de kerk moest! Kassian! Wat lijkt dat lang geleden, leuk om er al zoo gauw met de zussen over te kunnen praten. Jammer, dat hij ze niet wat uit Parijs heeft kunnen meebrengen, maar daar was potdorie geen tijd voor. Maar in den Haag! Van alles zal hij ze geven en de kinderen van Toos zal hij verwennen, zoo als er nog nooit Hollandsche neefjes en nichtjes door een oom uit Indië verwend zijn. Hij ziet al hun stralende bakkesjes en hij voelt ze al tegen zich op klauteren en waarachtig' Daar druipt er zoo waar een zilte traan op 't kadetje met ossentong, dat hem, niettegenstaande de emotie, best smaakt! Emotie! Wat? Larie! 't Is natuurlijk de Noordenwind van 't lieve vaderland, die hem - "een traan ontlokt aan 't mannelijk oog," zoo als een per ongeluk overgeschoten rederijker zou zeggen. De omstandigheid dat 't een zwoele dag en er van wind geen sprake is, verandert zijn diagnose niet.
[108:]
neemt de dingen zoo nauw niet. Aan sentimentaliteit is hij zich ook nooit, oftewel nimmer, te buiten gegaan, maar toch... bij 't eerste, Hollandsche broodje, dat hij tusschen de tanden krijgt, doemen er allerlei visioenen bij hem op van 't ouderlijk huis en... Alle drommels... hij krijgt 't te kwaad, even uitbulderen! Wat een gek is hij toch! Gelukkig is iedereen te zeer met zich zelf bezig om op hem te letten. 't Is een idiote herinnering, die zich plotseling voor hem opdiept. Hij ziet 't tafereeltje nog voor zich... en hoort nog 't geen er bij gesproken werd door zijn vader, die bij hem in Leiden kwam om hem eens te kapittelen over zijn finantiëele uitspattingen en, ter plaatse, zijn débacle op te nemen. Hij had zijn komst vooraf gemeld; wat natuurlijker dan dat zoonlief de ploerterij order gaf om 't koffie menu wat uit te breiden? Hij ziet zich zelf met een schoonen zakdoek nog de kopjes en schoteltjes afdrogen, na ze in de waschkom omgespoeld te hebben. De ploerterij toch ging mank aan 't algemeene euvel onder haar soortgenooten, om "de vaat" van 't ontbijt te laten overstaan tot aan de koffie en die van den den vorigen dag ook wel eens, een kleine onregelmatigheid, waaraan de Piepa zich, bij een vorige gelegenheid, ook al geërgerd had. Ditmaal besloot hij dus dat alles in de puntjes zou zijn. Hij ziet nog de koffietafel, pasteitjes, ossentong... Ja, daardoor is die schim uit het verleden voor hem opgedoemd. Zijn vader had de pasteitjes met onderdrukte woede en in
[109:]
stilte verslonden, blijkbaar op instigatie van Mama, die hem natuurlijk op 't hart gedrukt had, zich in te houden en niet tè critisch te zijn. Hij hoort de lieve, zachte stem nog: "Heusch, man, je moet je niet zoo aan alles ergeren, studenten hebben nu eenmaal een andere levenwijze... en andere opvattingen." De pasteitjes waren dus ongecritiseerd naar binnen gewerkt maar bij de ossentong scheen moeder's raad, evenals een verdoovend middel, uitgewerkt te hebben en barstte de Piepa los: "Wel verduiveld! Je neemt het er maar van. Ossentong! Wie eet er nou ossentong? Je moeder en ik en je zusters zijn dankbaar. als wij een plakje worst of rookvleesch op de boterham hebben, maar meneer de student, die God betert! nog geen rooien duit verdient, eet ossentong, alsof 't niets was! En daarom hebben je moeder en ik jaren lang krom gelegen om jou te laten studeeren! ... Altijd 't zelfde refrein! Altijd dezelfde boetpreek, die om zoo te zeggen klaar voor 't gebruik lag en bij de minste provocatie werd opgedreund, als een bravoure stuk op een draaiorgel. Piet Verheyst heeft, na dien dag, nog ettelijke malen ossentong gegeten: een zijner njai's trakteerde er hem geregeld Zondags op, met doperwtjes en piquante saus, natuurlijk alles uit blik. Maar vreemd, nu dat hij voor 't eerst weer ossentong in Holland proeft, komt dat alles weer bij hem boven. Jammer, eeuwig jammer, dat de ouwelui beiden dood zijn. Wat had hij er nu een vreugde uit kunnen maken om, bij den kok, een heerlijke, versche tong voor ze te bestellen en ze er eens lekker aan te laten smullen en dan
[110:]
plagenderwijzer te vragen of 't nu smaakte. Gek, dat hij er, toen ze nog leefde, nooit aan gedacht heeft eens wat geld over te sturen om de oudjes te trakteeren! Enfin, hij zal 't aan de meisjes goed maken, wat hij aan zijn ouders verzuimd heeft. 't Is niet enkel bij Piet Verheyst, dat zich, bij 't betreden van den vaderlandschen bodem, herinneringen opdringen. Ook Resident van der Voorst ondervindt een eigenaardig gevoel, als hij in Roosendaal even den trein verlaat om zich te verzetten. 't Mooie, nieuwe station valt hem tegen; 't leelijke oude had zoo iets gemoedelijks. Waarachtig! Dat had hij nu telkens ondervonden, als hij weer in Holland terug kwam, zoo'n teleurstelling, als er iets veranderd was. Het zou hem zoo veel liever zijn geweest, indien alles bij 't oude gebleven ware! Onbillijk natuurlijk, zoo'n eisch, want... hij zelf was ook veranderd en dit keer al heel erg. Vooral die laatste dagen met dat vermoeiende reizen hebben hem geopenbaard dat het tijd werd om zijn pensioen te nemen! Gelukkig maar, dat hij weer in Holland is met zijn vrouw! Kassian! ze is ook erg moe van de reis en ze is den heelen dag opvallend stil geweest. Of ze denkt aan hun laatste verlof? Toen ze, bij aankomst in Roosendaal Lili en de kinderen vond? Wat was hun eenig overgebleven dochter toen nog flink en blozend... en hoe hartelijk was ze niet! Ook de Resident voelt: Tranen duisteren zijn oogen, Die zijne hand veegt spoedig af! . Arme Lili, nog geen maand, na hun komst in Holland,
[111:]
begon ze te hoesten en bloed op te geven. Tering, net als Coba en Marietje! Maar die waren veel jonger gestorven, kort na elkander, even na haar achttien den verjaardag, de mooie tweelingen! God! dat was een slag! Trouwens, Lili's dood niet min der en dan 't aardige viertal dat ze naliet. Ze hadden nog voorgesteld er één of twee aan te nemen, maar dat wilde de vader niet. Hij wou 't stelletje maar liefst bij elkaar te houden. Hij was wanhopend! En toch gauw getroost. Hoe luidde 't oude rijmpje ook weer? Hardst gekreten, vlugst vergeten! Twee jaar na Lili's dood hertrouwde hij. Bij zijn tweede vrouw had hij nu ook al drie kinderen! Natuurlijk zou hij ze opzoeken met zijn vrouw, maar 't was toch hard! De jongens allebei in Indië! Flinke, oppassende boys, maar geen hoogvliegers. De meisjes waren, van klein kind af, altijd veel vlugger en intelligenter geweest. Lili was bepaald buitengewoon ontwikkeld en de tweelingen beloofden veel. Dan helaas! het was haar niet gegeven die beloften in vervulling te doen gaan. Over enkele uren zouden ze in den Haag aankomen, ze zouden eerst hun intrek in een hotel nemen en dan rondzien naar een huis; zijn middelen veroorloofden hem niet al te bescheiden in zijn keuze te zijn, maar... 't zou toch sneu wezen... geen hunner kinderen om het met hem te bewonen... Als hij maar wist of Nelly 't voelde zooals hij, hij durft
[112:]
er haar niet naar te vragen... evenmin als hij haar wil zeggen, hoe de terugkomst in Holland nu reeds bij hem de oude wonde heeft open gereten. Hij haalt diep adem en doet dan, wat hij van 't begin van hun huwelijk af, gedaan heeft tegenover zijn vrouw. Hij zet een vroolijk gezicht en zegt opgewekt: "Nu, wijfje, hoe heeft de eerste" Hollandsche kadet gesmaakt? Een beetje oudbakken, hè? Dat is minder; morgen aan 't ontbijt zal ik er een voor je bestellen, die zóó hard kraakt... dat je er hoofdpijn van krijgt." Ze knikt hem vriendelijk toe en beweert er zich nu al op te verheugen. Maar, in zichzelf, denkt ze : "Goeierd! Maar toch vreemd dat het binnenkomen in Holland zoo weinig indruk op hem maakt. Hij schijnt zich niet te herinneren, hoe het den vorigen keer was... met Lili en de kleinkinderen. Kassian! ik zou 't wel uit kunnen snikken, maar ik wil zijn vreugde niet bederven." Mevrouw Romsbergen zit naast haar en zucht, arm vrouwtje! "U is toch zeker ook blij weer in Holland te zijn?" begint ze vriendelijk. "Blij!" herhaalt ze verschrikt. Dan, op een toon van intensen weemoed: "Blij zal ik nooit meer kunnen zijn. 0! toen wij 't station binnenstoomden... dacht ik op eens weer aan den avond van ons vertrek... den dag van ons trouwen... toen was ik blij. "Was ik maar nooit weggegaan... "U is toch gelukkig geweest met uw man?" "Ik weet 't niet. Ik kan er mij niets van herinneren,
[113:]
enkel dat ik mijn kindje heb verloren... al 't andere heb ik vergeten." "U herinnerde u toch wel iets, toen u hier terugkwam... van dien eersten avond... "Ja... dat wel.." "Nu, dan zal Holland u meer herinneringen terug geven en zult u langzamerhand weer normaal gaan denken en ook uw verdriet normaal opnemen. Iedereen heeft iets in zijn hart, dat pijn doet... 't Arme Moedertje ziet haar verwezen aan, als verstond ze haar niet goed, dan fluistert ze: "Hebt u ook een kindje verloren?" "Ik heb drie groote dochters moeten missen ... "God! hoe vreeselijk en houdt u toch nog van uw man?" "Ja, natuurlijk, dat is mijn plicht! U toch ook?" Ze schudt 't hoofd: "Ik doe mijn plicht niet. Ik ben slecht... "Wel nee! Langzamerhand zult u wel beter worden. U moet maar veel aan uw man denken, zooals hij was in 't begin van uw huwelijk, dan zal de rechte liefde wel weer terug komen." "Zou hij dan niet boos op mij blijven?" "Ik denk niet, dat hij ooit boos is geweest... Het gesprek wordt ongestoord gevoerd. Er is zóóveel leven en beweging om de beide dames heen, dat niemand ze kan verstaan. Het schijnt werkelijk of 't zenuwpatïentje er iets door opgemonterd is, ten minste zij is minder apathisch dan ze in lang is geweest en vraagt uit zich zelf aan de verpleegster of deze aan haar schoonmoeder in den Haag
[114:]
heeft getelegrapheerd. Tot nu toe heeft zij zich met geen enkel détail der reis bemoeid. De verpleegster stelt haar gerust en is vriendelijker dan 'anders. Ook bij haar worden lieve herinneringen opgewekt bij de terugkomst in haar geboorteland. Hoe vader haar, bij 't weggaan, tot Roosendaal bracht en haar nog influisterde: "Mies, zorg dat wij je, als je eens overkomt, nog met dezelfde gevoelens als nu, kunnen verwelkomen. Doe geen dwaasheden, kind." En ... nu ja, ze heeft wel eens aanvechtingen van den Booze moeten bestrijden, maar ze heeft zich toch goed gehouden en ze kan haar streng orthodoxen vader onder de oogen treden. Ans Hoornweg is door 't dolle heen, blij in Holland te zijn, in één land met haar broers; 't liefst zou zij ze dadelijk telephoneeren, maar dat blijkt onmogelijk, ten eerste zou er geen tijd zijn om de aansluiting af te wachten en dan weet zij ook niet of ze een van drieên een telephoon hebben. Poppie is teleurgesteld en vindt 't hoog geprezen moederland, een "snert land. Niks te zien en niks gezellig." De overigen vinden het jammer dat ze zoo niets fleurig thuis komen; de stationchef raadt hen af om te telegrapheeren, daar er dien avond, naar alle waarschijnlijkheid, wel geen telegrammen meer uitgereikt zullen worden. Na een roezemoezig half uurtje op het perron en in de wachtkamer te hebben doorgebracht, moeten ze nog even naar de douanen, hetgeen onder gewone omstandigheden eerst gebeurt, maar alles is nu door de war. Eindelijk worden ze vrij gelaten en mogen ze weer in-
[115:]
stappen. De trein begint erg muf te ruiken, naar Poppie beweert. "Zoo vies, ja? Als Holland zoo ruikt, ga ik liever terug, seg!" De coupé's zijn nog voller... en door de vermoeidheid valt het den reizigers nog meer op hoe naar ze 't hebben. De kadetjes hebben wel den eersten honger gestild, maar de maag niet bevredigd en ze voelen, dat ze dien dag eigenlijk geen warm eten hebben gehad, behalve het tweede déjeûner in Parijs, dat al lang vergeten is. De Delianen overleggen met elkander, waar je, bij aankomst in den Haag, nu wel 't best zou kunnen soupeeren; bij van der Pijl, in Centraal, of dat 't misschien beter zou zijn naar Scheveningen te gaan in 't Kurhaus of 't Palace Hotel. Ze zijn het roerend eens, dat ze den eersten avond de bloemetjes maar eens buiten moeten zetten en de benauwingen van den, op handen zijnden, oorlog er uit moeten drinken. Van Roosendaal af bommelt de trein erg. 't Wordt half elf, als ze eindelijk in den Haag komen, de meesten tè suf en tè moe om er zich over te verblijden. Hoe hun verlof zal zijn weet niemand, maar dat hun aankomst zoo saai en vervelend mogelijk begint, is een onloochenbaar feit. Daar ze 't zelf niet wisten, hebben ze geen van allen aan familie of vrienden het uur van aankomst kunnen melden. Ze missen dus het heerlijke vooruitzicht van door een bekend gelaat en een bekende stem verwelkomd te worden. En daar het zoo laat is geworden durven de meesten hun familie niet meer lastig vallen.
[116:]
De Bijstermans kunnen de oude mevrouw Verhoef de emotie van het onverwachte weerzien, zoo dicht bij den nacht, niet aandoen. Mevrouw Koelders weet niet of de vriendin, bij wie ze haar intrek hoopt te nemen, al op een logée is ingericht. De verpleegster vindt het niet raadzaam om haar patiênte nog dien avond bij haar schoonmoeder, die ook al op leeftijd is, te brengen. De Wohlzogens waren van plan geweest om eerst te reizen; bij haar ouders thuis kunnen ze dus niet zoo ineens met hun vijven aan komen zetten. Jetty van Tricht weet dat ze nacht en dag welkom is bij haar eenig goede peettante, maar ze is toch bang dat ze schrikken zou, als er om elf uur 's avonds nog gebeld werd en dat op Zondag. De familie Waanders was toch van plan naar een hotel te gaan, zoo ook Mevrouw Randburg, de Resident en Mevrouw en de Manders'en. De overigen besluiten maar mee te gaan; Ans Hoornweg is verschrikkelijk teleurgesteld dat haar broers niet aan 't station zijn, ofschoon ze niet de minste reden had om dit te vermoeden. Poppie stelt zich een Haagsch hotel voor als Baur au Lac in Zurich ... en kan wel huilen van spijt als ze, na een langen rondrit in de spaarzaam verlichte stad, en na in verschillende hotels te zijn afgewezen, terecht komen in Pomona, het vegetarisch hotel in de Molenstraat, waar het meerendeel van de gestrande passagiers een onderdak heeft gevonden. Ze zitten met hun allen in een tamelijk klein, hoogst
[117:]
primitief locaal, waar de meeste tafeltjes door retour-reizigers zijn ingenomen. Het is intusschen al over elven geworden en ze verbeelden zich uitgeput van honger en dorst te zijn. Even een glimp van verheugenis op de, door de reis, verstarde gezichten, als er van 't souper gesproken wordt. Ongerekend de kadetten-fuif in Roozendaal, is dit de eerste maaltijd, die de ballingen uit de kolonie in het moederland zullen gebruiken, en weer doemen allerlei zaligheden op voor hun geest... en voor hun maag? Een flink bord snert, een geurig kopje bouillon, meer gemetbaar dan de erwtensoep uit blik of de, met inlandsch vleesch, bereide kaldoe (bouiIlon), waaraan ze gewend zijn. Een heerlijk sappige biefstuk met gebakken of melig gekookte aardappelen, of zelfs een boterham met puike roomboter besmeerd en belegd met rosbief of leverworst Maar eilacy, ze hebben niet zoozeer buiten den waard als wel buiten de wirthschaft gerekend; ze bevinden zich in een vegetarisch restaurant en geen enkele vleesehspijs wordt er opgediend. Getrouw aan de grondbeginselen van het vegetarisme, dat eenvoud predikt en genotmiddelen laakt, is er zelfs, en dat op Zondagavond, zeer weinig voorradig. 't Blijkt dat men zich zal moeten bepalen tot een sneedje bruinbrood met kaas, honing of jam en, als drank, de keuze heeft tusschen een kopje water-chocolade, een glas bessensap of een kop warme melk. De heeren willen er op uit gaan en informeeren naar een restaurant in de buurt, waarop hun wordt mede gedeeld dat ze zich vlak naast 't hotel "De Zalm" bevinden.
[118:]
Een omstandigheid, die aan Polenaar de verzuchting ontlokt: "Jongen, als dat maar niet symbolistisch wordt en we, tijdens ons verlof, altijd naast "De Zalm" terecht komen." Natuurlijk is die goed, seg! En zou er, bij elke andere gelegenheid, om gebruld worden, maar ze zijn allemaal veel te moe om, door taal of teeken. op de mop in te gaan. De heeren trekken dus naar "De Zalm" hopende er 't neusje van te vinden, naar Piet Verheyst zegt, en de dames trachten zich tevreden te stellen met een... zeer eenvoudigjes aangekleed boterhammetje en een glaasje bessensap!
vorige pagina | inhoud | volgende pagina