doorzoek de gehele Leestrommel

Leestrommel
Leestrommel
a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Melati van Java: ‘Rechts of links?’
In: De Indische Gids, 1879, 1e jaargang, dl.1, 385-543



VIII.

Alweêr was een jaar omgegaan.
Hoe eentonig ons leven tusschen de Javasche bergen ook schijnbaar was, toch vlogen de dagen ons veel te schielijk voorbij.
Bij den dag werd Céline aan mijn zuster liever en onmisbaarder.
"Zij is mijn rechterhand," zeide ze dikwijls."ik zou geen raad weten zonder haar. Zij is de ziel van het gezelschap. Haar tegenwoordigheid maakt onzen huiselijken kring aangenaam en vroolijk."
Reeds menig huwelijk had zij kunnen doen, maar telkens wees zij het aanzoek af, en fluisterde Hermine toe:
"Ik kan u nog niet verlaten, lieve Mevrouw."
Van Mevrouw David vernam ik niets meer; Hermine, ofschoon zij de geheimzinnige afkomst van Céline kende, vermoedde volstrekt niet dat er eenig verband bestond tusschen haar en de kluizenares, en Céline zelf had er nog minder gedachte op.
Zoo stonden de zaken dan, en niets toonde aan, dat er spoedig verandering in dien toestand zou komen.
De assistent-resident, die overgeplaatst en bevorderd was, gaf omtrent dezen tijd een groot bal, waarop ook onze dames geïnviteerd waren.
Na den dood van haar man was Hermine op geen receptie of partij meer verschenen, en zou ook nu weer de uitnoodiging hebben afgeslagen, indien zij niet bijtijds er aan gedacht had, dat hare gouvernante een bal nog maar alleen van hooren zeggen kende, en, al

[397:]

sprak zij er niet over, ongewtijfeld heel gaarne nader kennis daarmede wilde maken.
Zoo werd dan besloten, dat zij beiden, en ook Rudolf, de invitatie zouden aannemen; Annette en Fanny moesten nog een paar jaar geduld hebben. Ik, oude man, wilde ze gezelschap houden.
Céline zag er dan ook bijzonder goed uit; haar krulletjes omgaven ondeugend en schalk haar lief gezichtje; haar oogen schitterden van genot. Toen zij in het rijtuig verdween had ik een gevoel van spijt dat ik mij opgeofferd had om thuis te blijven; het diende voor niets; en nauwelijks was Céline verdwenen of 't scheen dat het zonnetje uit het huis verdwenen was.
Dolf, trotsch dat hij de cavelier der beide dames mocht wezen, was reeds sedert een half uur in de voorgalerij aan het op en neêr wandelen, nu eens zijn eersten nieuwen zwarten rok in de spiegels bewonderend, dan weêr zijn wit glacé handschoenen zoo onbarmhartig uittrekkende, opdat ze toch glad zouden zitten, dat ik het noodig oordeelde, hem te waarschuwen, ze niet te scheuren, want in het Kotta-Boya waren stellog geen andere te krijgen.
Wij hielpen de dames in het rijtuig; Dolf zette zich op de voorbank, zeer tevreden dat oom stilletjes t'huis bleef, maar toch vol medelijden met den ouden vrijer, die zich met Annette en Fanny moest amuseeren, terwijl hem zooveel genot wachtte.
Op mijn verzoek speelden de meisjes een quatre-mains, ik nam een courant op, maar weldra verveelde haar spel mij even als mijn lectuur.
Ik zocht een boek, dat mij eenige dagen lang sterk had geboeid, en de eerste blik, dien ik er nu in wierp, deed mij het van verveling wegwerpen; ik zoch dus den gemakkelijksten stoel op, zette mij daarin neer, en hield me bezig met nadenken.
"Zou het zijn omdat Céline er niet is, dat ik mij zoo verveel?" dacht ik. "Hoe dwaas! Dat kind kan vandaag of morgen geëengageerd raken; het zou een wonder wezen, als zoo iets niet het gevolg was van dit bal."
Onwillekeurig werd ik kwaad gehumeurd bij de gedachte, dat zoo iets licht kon gebeuren.
Annette en Fanny hadden haar handwerkjes voor den dag gehaald, maar haar gesprekken schenen niet te vlotten, en 't duurde niet lang, of ik hoorde:
"Oom, we hebben zoo'n slaap."

[398:]

"Nu, gaat dan naar bed, meisjes!"
"We zouden zoo graag opblijven tot mama en de juffrouw terugkomen."
"Dat kan niet, daar zou mama zeer boos om zijn!"
"Maar dan blijft u zoo alléén zitten?"
"Nu, maakt je daar net ongerust over. Oom zal zich wel amuseeren; kom, geeft mij maar een zoen, en dan naar 't mandje!"
Zij gingen heen, en ik bleef dus alleen met mijn gedachten. Wat had ik mij daar straks onaangenaam gemaakt bij het denkbeeld, dat Céline misschien spoedig zou trouwen! Hoe dwaas van mij! 't Kon mij niet schelen. Zonder haar hadden wij ook een heel pleizierig huishouden; men schikt zich in alles; wij zouden ons wel heel spoedig weêr gewennen aan een leven zonder haar.
Maar plotseling kwam het mij voor, alsof zulk een leven akelig en eentonig was, alsof ik die bosschen en die rotsen niet zou kunnen aanzien, zoo Céline er ver van verwijderd was, alsof ik zelfs geen belang in mijn leven zou kunnen stllen, indien zij er geen aandeel meer in had.
"Dwaas!" Lachend stelde ik mijzelf de vraag: "gij zijt toch niet verliefd op dat kind?"
Nauwelijks had ik mij de vraag gedaan, of ik begon er over te redeneeren. "Was het wel zoo dwaas, als ik eerst dacht? Ik was niet heel jong meer, maar toch ook niet oud; want had ik er ooit aan gedacht, dat ik met een vrouw gelukkig kon zijn sedert...; maar waarom dat verledene weêr op te halen? Wie weet, of Céline mij niet verkoos boven de anderen, die haar gaarne de hunne hadden genoemd? Zij had wel geen naam, 't arme kind; voor menigeen zou dat een reden geweest zijn om haar zoodra zij het wisten te versmaden, maar ik voelde mij sterk genoeg om mij hierboven te verheffen."
Doch waarom alle gedachten op te sommen, welke mij dien nacht door het hoofd gingen? Van slapen kwam niet veel. Ik hoorde diep in den nacht de balgasten t'huiskomen, en eerst tegen den morgen viel ik in een onrustigen, door benauwde droomen gestoorden slaap.
Het liefst had ik van Céline gedroomd, door helaas! mevrouw David kwam in allerlei gedaanten door mijn brein spoken, en toen ik den volgende morgen aan het ontbijt verscheen, was ik bijna even vermoeid als de feestvierenden.
Hermine en de juffrouw waren vol lof over de aangename soirée, over de vriendelijkheid van den assistent-residente en mevrouw; beiden hadden hun spijt te kennen gegeven, dat ik niet gekomen was. Wat daar toch de reden van kon zijn! Een jong mensch als ik! Onwillekeurig zag ik naar Céline; zij glimlachte niet, maar keek mij ernstig aan, om weêr dadelijk haar boterhammetje in dunne reepen te snijden.

[399:]

Rudolf sliep nog, en ik bewonderde Céline, die, als ware er niets bijzonders gebeurd, met de meisjes naar de leerkamer ging en met haar gewone lessen een begin maakte.
"Wat een flinke meis!" dacht ik, "welke man zou met een vrouw van zulk een ferm karakter niet gelukkig zijn?"
Toch wilde ik niet al te spoedig met Hermine over mijn plan spreken; ik kende haar, en wist dat haar eerste werk zou zijn alarmkreten aan te heffen, en indien Céline niet genegen was mijn aanzoek aan te nemen, zou zij het haar plicht achten, 't arme kind onmiddelijk het huis te doen ruimen.
Dit stond echter bij mij vast; weigerde Céline mijn hand, dan gaf ik het bestuur aan Rudolf over, en keerde naar Europa terug. Java zonder Céline scheen mij een wildernis.
Voorloopig vond ik het nog 't beste de zaken niet te overhaasten; dien dag was ik echter geheel met de gedachte aan Céline vervuld. Oude gek, die ik was; wie had mij in 't Hôtel des Indes kunnen voorspellen, dat die kleine heks mijn half vergrijsd hoofd zoo van streek zou kunnen brengen!



vorige pagina | inhoud | volgende pagina