Aletta Jacobs: Reisbrieven uit Afrika en Azië. Benevens eenige brieven uit Zweden en Noorwegen. Almelo: W. Hilarius, 1913
II.
In den regel begin ik mijn volgenden brief voor de courant, alvorens ik mijn voorgaanden verzend, om te voorkomen in herhalingen te treden; maar den laatsten brief sloot ik af en verzond dien, toen ik op het punt stond een kijkje te gaan nemen in Concordia, waar de Batavische jeugd zich vermaakte, met op de maat van de muziek, op een marmeren terras rolschaatsen te rijden. Eens in de veertien dagen wordt hun daartoe gelegenheid gegeven en de hitte, die mijne metgezellin en mij het leven hier heel zwaar maakt, verhindert de jongens en meisjes van Batavia niet om daar uren achtereen rond te tollen op een heel klein baantje. Ik zou die kinderen gaarne even een lesje in het rolschaatsen rijden willen laten nemen bij onze straatjongens op het Leidscheplein of voor het Paleis van Volksvlijt, waar men zulke mooie draaiers ziet maken en zulke verrukkelijke kunstjes ziet doen op het slechte materiaal, waarover de meesten hunner beschikken, jongens die mij altijd een genot verschaften als ik 'n poosje naar hun kunstig gedoe kon blijven kijken. De kinderen hier hebben geene leiding gehad bij het leeren rijden, zij rollen allen in groote snelheid voort, alsof zij verplicht zijn in een minimum van tijd een maximum aantal malen het kringetje rond te komen, geen enkele er onder, die ook maar een poging
[424:]
doet er wat sierlijks, wat oogenstrelends van te maken. Maar nu ben ik op eene ontboezeming van het rolschaatsen rijden gekomen, terwijl ik eigenlijk had willen zeggen, dat ik, na een week niet meer tot schrijven te zijn gekomen, niet meer weet, waarmede ik mijn laatsten brief afsloot en waarmede ik dezen zou moeten beginnen. Dat is nu wel niet zoo erg, want na 'n week van zooveel afwisseling en na zooveel wetenswaardige dingen te hebben gezien en te hebben leeren kennen, kan ik er gerust een greep in doen en van het een en ander melding maken. Het eerst wil ik vertellen van onzen tocht naar Buitenzorg. Van drie kanten waren wij aangezocht om daar eene lezing te komen houden. Eerstens van eenige dames, leden van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht en verder door een heeren-debatingclub. Beide uitnoodigingen golden natuurlijk het vrouwenkiesrecht-vraagstuk. De derde uitnodiging was persoonlijk tot mij gericht en kwam van een afdeeling van het Nederl. Taalverbond en met de bedoeling, dat ik zou spreken over de toestanden in Zuid-Afrika, in betrekking tot de Nederlandsche taal. Daar wij echter deze week maar één dag in Buitenzorg kunnen vertoeven, hadden wij geantwoord, dat de drie groepen zich maar met elkander in contact moesten stellen en gezamenlijk eene vergadering uitschrijven, waar wij over vrouwenkiesrecht zouden komen spreken. Op Donderdag den 18en April was die vergadering uitgeschreven en op dienzelfden dag was ons ook een particulier onderhoud met Z.Exc. den gouverneur-generaal toegestaan. Reeds vóór acht uur 's morgens stonden de heer en mevrouw Wevers Bettink met hun auto voor de deur om ons naar Buitenzorg te brengen, waar wij even óór tien uur aankwamen. Ik heb reeds geschreven dat ik over Java's natuurschoon niet uitweiden zal, omdat daarvoor vroeger en ook thans nog bevoegder pennen dat de mijne, in beweging zijn gezet; alleen wil ik even aanstippen, dat de ongeveer 66 kilometer lange weg, die Batavia van Buitenzorg scheidt, zooveel mooie gezichtspunten levert, dat de autotocht in elk opzicht eene genotvolle was. Bij onze aankomst in Buitenzorg werden wij door eenige dames en heeren vandaar opgewacht en verwelkomd, maar ons oponthoud kon slechts kort zijn, omdat de gouverneur-generaal ons om tien uur wachtte. Met de grootste
[425:]
voorkomendheid werden wij beide door Z. Exc. ontvangen en werden ons alle gegevens verstrekt, die wij noodig hadden om een goed inzicht in vele toestanden hier te verkrijgen. Het was ons een waar genoegen te vernemen, dat Z.Exc. in zeer vele opzichten onze gevoelens deelt, omtrent de opvoeding en het onderwijs van het Javaansche meisje en omtrent de opleiding van eenige dezer meisjes tot onderwijzeres. Ook bij de bespreking van vrouwelijke doctoren voor de inlandsche vrouwen en voor hospitalen van deze vrouwen, met uitsluitend vrouwelijke medische hulp en de opleiding van vrouwelijke doctor djawas, stond Z.Exc. veel dichter bij ons dan menige zijner ambtenaren met wij deze kwesties reeds vroeger bespraken. Tot dusver worden nog alle inlandsche meisjes, die zich aanmelden voor de doctor djawa-school, teruggewezen, altijd onder een of ander voorwendsel, doch eenvoudig omdat de machthebbenden bij dat departement de moeilijkheid van het gezamenlijk net de jonge mannen te ontvangen medisch onderwijs te zwaar inzien en de wenschelijkheid van het hebben van vrouwelijke doctoren voor de inlandsche vrouwen niet genoeg voelen. Ik hoop en vertrouw evenwel, dat daarin spoedig verbetering komt, dat men het Javaansche meisje, dat die moeilijke studie en die latere zware taak aanvaarden wil, steunen zal in plaats van moeilijkheden op haar weg te plaatsen, dat men ook in Nederlands-Indië eindelijk zal gaan inzien, dat voor de inlandsche vrouwen, die door godsdienst, zeden en gewoonten geen mannelijke doctor aan haar ziekbed kunnen toelaten, het verschaffen van vrouwelijke medische hulp eene noodzakelijkheid is. in dat opzicht is Britsch-Indië ons een reuzensprong voor, daar kan elke inlandsche vrouw, in tijd van ziekte, door een vrouwelijke doctor behandeld worden. Het komt mij voor, dat de Nederlandsche vrouwen in Nederlandsch-Indië, enkele zeer gunstige, niet genoeg te prijzen, uitzonderingen daargelaten, haar maatschappelijke taak in dit opzicht geheel verwaarloosd hebben, dat zij niet gevoeld hebben, dat de zedelijke verplichting op haar rustte, beter voor hare native-sisters te zorgen. Als zij wat dieper in het leven van de inlandsche vrouw waren doorgedrongen, het vertrouwen van hen hadden weten te verwerven en de spreekbuis waren geweest, die hunne nooden en behoeften aan de
[426:]
regeering hadden geopenbaard, dan, ik ben er zeker van, zouden ook in onze kolonieën voor de inlandsche vrouwen betere toestanden reeds bestaan. Was het niet een man, dr. H. van Buuren, die een noodkreet heeft geuit om betere verloskundige hulp voor de inlandsche vrouw te verkrijgen, een noodkreet, die nog lang niet hard genoeg is geweest om de regeering ten volle de verplichting te laten gevoelen, die zij in dezen tegenover de inlandsche vrouwen te vervullen heeft? In Britsch-Indië was het eene vrouw, Lady Dufferin, die hare stem over deze kwestie luide deed klinken, en toen de Britsche regeering niet spoedig genoeg handelend optrad, zelve de handen aan den ploeg sloeg en een fonds bijeenbracht, dat na haar dood het Lady-Dufferingfonds werd genoemd, waaruit zij al vast begon vrouwelijke doctoren aan te stellen en kleine hospitaaltjes te stichten. Deze hospitalen zijn nu allen door de Engelsche regeering overgenomen, de vrouwelijke doctoren daaraan werkzaam, regeeringsambtenaren geworden en in alle steden van eenige beteekenis kan nu de Engelsche inlandsche vrouw goede geneeskundige hulp van vrouwen ontvangen. Ook de vorming van inlandsche vrouwen wordt daar gesteund en in de hand gewerkt. Wij bezochten in Buitenzorg verder een inlandsche school van jongens en meisjes en maakten er met een achttal Soendaneesche en Javaansche meisjes kennis, die allen in den loop van dit jaar haar diploma voor onderwijzeres zullen halen, doch thans nog als kweekeling op die school werkzaam waren. Het is bedroevend te zien, hoe weinig meisjes nog aan het onderwijs deel nemen; in alle scholen, die wij tot dusver bezochten, zitten er in elke klasse van ongeveer twintig of vijf-en-twintig leerlingen niet meer dan een of twee meisjes. In sommige aanvangklassen zaten er drie of vier, maar dikwijls worden deze meisjes door de ouders weder van school genomen, zoodra zij een paar klassen doorloopen hebben. Voor een deel moet dat worden toegeschreven aan de zeden der inlanders, waardoor het niet welvoeglijk gevonden wordt, dat een meisje na de puberteitsjaren, en die treden in dit warme klimaat reeds op tien à twaalfjarigen leeftijd in, met jongens of mannen in aanraking komt. Ook maakten wij in Buitenzorg kennis met de zeer interessante familie Motman, waarvan moeder en dochter een school
[427:]
in het weven en batikken voor inlandsche meisjes hebben. Met de grootste belangstelling sloegen wij de verschillende procedé's gade, die zoo'n lap katoen heeft te ondergaan, alvorens het in mooie harmonieerende kleuren en met artistieke figuren kan worden afgeleverd, maar brengt men den tijd, die zulk werk kost, en de vele vrij kostbare benoodigdheden om het geheele proces ten einde te brengen in rekening, dan is zulk werk niet te betalen en daardoor voor de markt ongeschikt en voor meisjes, die in eigen onderhoud willen of moeten voorzien, geen geschikte levenstaak. Het is heel mooi, dat wij nog eens in de gelegenheid waren, dat kunstige werk te zien verrichten, te weten, dat vrouwen en meisjes zoo uit het hoofd die aardige figuren met hare wasstaafjes op het doek kunnen tooveren, maar in den tegenwoordigen tijd, nu al meer en meer de tijd van de vrouw ook geld waard wordt, nu is deze kunst gedoemd van de aarde te verdwijnen, omdat zij te tijdroovend en daardoor te kostbaar wordt. Het gaat er mede als met onze mooie oude gobelins, over afzienbaren tijd zullen wij de uit de hand gebatikte doeken nog alleen in onze musea kunnen bewonderen. Dien middag om half zeven was de vergadering voor vrouwenkiesrecht uitgeschreven en toen wij in de smaakvol met bloemen en groen versierde zaal van de Buitenzorgsche Societeit kwamen, werden wij aldaar door verschillende dames en heeren, die de vergadering hadden georganiseerd, opgewacht en werd ons ieder door een paar kleine, schattige meisjes een mooie bouquet, die van Mrs. Catt met de Amerikaansche, die mijne met de Nederlandsche vlag, geoffreerd. Op het podium prijkten een paar manden met witte lotusbloemen, lotusbloemen van zulk eene afmeting en zoo fluweelig en vol, als ik nooit te voren gezien heb. De president van de debatingclub leidde deze vergadering, waarin ook de acht inlandsche onderwijzeressen en tal van inlandsche onderwijzers aanwezig waren. Mrs. Catt sprak slechts kort, omdat vele der aanwezigen haar niet verstonden, ik moest toen de lange speech houden en daarna gelegenheid geven tot debat. Het is te begrijpen, dat een debatingclub de gelegenheid gebruikte om te debatteeren en toen er om 9 uur nog vele strijdlustigen bleken te zijn en wij nog moesten eten en naar Batavia terug autoën, kon ik niet anders doen dan aan aller wensch
[428:]
toegeven en bij ons volgend bezoek aan Buitenzorg; waar wij nog de botanische tuinen en tal van andere bijzonderheden hebben te zoen, opnieuw een avond te geven voor debat. Dat zal in 't midden van Mei zijn. Ruim twintig leden hadden zich onderwijl reeds als lid van de vereeniging voor Vrouwenkiesrecht opgegeven en den wensch geuit eene afzonderlijke afdeeling Buitenzorg te vormen, waaraan dan ook in Mei zal worden voldaan. Om half een 's nachts bracht de heer Wevers Bettink ons veilig tehuis, een kunststukje van chauffeurs accuratesse, want de weg is over 't geheel genomen veel te smal en heeft tal van zeer gevaarlijke bochten. Eene instelling, waarvoor de regeering aller dank toekomt, leerden wij in Batavia kennen. Het zijn de regeeringspandhuizen. De heer Nittel, onder-directeur dier instelling, liet ons deze in alle finesses zien en bracht ons met de geheele instelling op de hoogte. In aanmerking genomen, dat de inlander gaarne zijne bezittingen beleent, hetzij om in tijdelijke extra-uitgaven, voor een ziekte, een begrafenis, een bruiloft etc. te voorzien, hetzij om dingen van waarden veilig opgeborgen te hebben, of om tal van andere redenen, is het goed gezien van de regeering om daarin den kleinen man te helpen en hem uit handen der Chineezen - de vroegere pandhuishouders - te houden. Als men bedenkt, dat er in één pandhuis in Batavia, er zijn er aldaar acht, dagelijks gemiddeld 800 á 1000 panden ingebracht en even zoovele uitgehaald worden en dat de gemiddelde waarde van de ingebrachte panden niet meer dan f 1.75 bedraagt, dan komt men tot de conclusie, dat deze instelling in eene behoefte voorziet, die vooral voor den kleinen man zeer groot is. Het is verblijdend, dat na 1913 heel Java deze van regeeringswege opgerichte huizen zal tellen en dat daarmede een einde is gemaakt aan de afpersing, die in dit bedrijf voorheen door de Chinezen werd gedreven. Ik durf in een dagbladartikel niet in détails te treden over het pandhuisbedrijf in Nederlands-Indië, doch de wijze, waarop die is ingericht, de kalmte, die er in deze huizen heerscht, de vlugge en regelmatige wijze, waarop die stroom van publiek bediend wordt en de côntrole, die over alles wordt uitgeoefend, is boven allen lof verheven. Men voelt hier, dat de goedaardige, eenvoudige Javaan beschermd wordt tegen
[429:]
uitzuigerij, eene bescherming, die hij maar al te zeer behoeft. Dat de regering met dit bedrijf nog een kleine winst maakt, vermindert m.i. den lof niet, die er haar voor toekomt, als die winst maar op de een of andere wijze ten bate van den Javaan wordt aangewend. Ook de inrichting en de werking van het instituut Pasteur is iets, waarop wij met rechtmatigen trots kunnen wijzen. Dat wij met zooveel meer veiligheid, voor zoover het onze gezondheid betreft, in onze kolonieën dan in Britsch-Indië kunnen reizen, danken wij voor een goed deel aan deze instelling. Onder de kundige leiding van den bekwamen directeur, dr. Nijland, heeft dit instituut zich ontwikkeld tot het zich ver verheft boven de meeste dier inrichtingen in het buitenland. Dat pest, cholera en pokken niet meer zoo de verschrikkingen hier zijn als in andere tropische landen, is zeker waard om dankbaar vermeld te worden. Ik zou willen, dat ik met even groote nationalen trots kon schrijven over een andere regeeringsinstelling, waarvan ik ook met de grootste belangstelling kennis nam, de opiumfabrieken en de opiumregie. Wij zagen daar de bollen, zooals die uit Britsch-Indië worden ingevoerd, waaruit de opium bereid moet worden en gingen met den directeur alle stadia door, die de inhoud van deze bollen doorloopt. alvorens de daaruit verkregen opiumsiroop in nette, tinnen buisjes verzameld en als geschikt voor het gebruik afgeleverd kan worden. Maar op dat gebruik, daarop komt het aan. Al die glinsterende tinnen buisjes, honderdduizenden in aantal, die daar door tal van inlanders met behulp van prachtige machines, in regeeringsdienst bereid worden, zijn uitsluitend bestemd om door inlanders en Chineezen gerookt, of, zooals de term luidt, "geschoven" te worden. Onze regeering, leverancier en fabrikant van een zoo verderfelijk genotmiddel, omdat..... ja, om geen andere reden, dan dat zij er jaarlijks zoovele millioenen op verdient. Hoe beschamend! Niettegenstaande de herhaalde en besliste verzekeringen van den directeur, dat het opiumschuiven, mist er onvervalschte opium wordt gebruikt, niet nadeelig voor de gezondheid is, kan ik dit toch niet aannemen. De toestand, waarin de opiumschuiver na zijn pijpje geschoven te hebben, verkeert, de begeerte naar een volgende pijp, het niet meer er zonder kunnen leven, zoo hij er eenmaal
[430:]
aan gewend is, toonen genoeg aan, dat het opiumschuiven niet zoo'n onschuldig vermaak is, als men ons wel wilde doen gelooven. in één opzicht kan ik vrede hebben met onze opiumregie. Door de wijze, waarop de verkoop is geregeld en door, nu reeds, over geheel Java en Sumatra de Chineezen uit dit bedrijf gestooten en de geheele verkoop in eigen handen genomen te hebben, kan de regeering de verdere uitbreiding van dit kwaad tegengaan en zoodra zij het wil, geheel uitroeien. Zoo wij eens eenmaal het voorrecht mogen hebben een regeering te bezitten, die haar taak ethischer opvat, die in plaats van jaarlijks millioenen te besteden voor leger en vloot, millioenen, die voor een deel verkregen worden uit die opiumfabricage, de gelden der schatkist besteedt tot opvoeding van het volk, ook het Indische volk, dan is het bij de tegenwoordige regeering mogelijk, binnen betrekkelijk korten tijd aan dit mensch-bedervend en mensch-onteerend opiumschuiven een einde te maken. Dat dit nu gemakkelijker gaat dan wanneer de handel in handen van de gewetenlooze Chineezen is, daarvan getuigt het volgende staaltje, dat wij in Medan vernamen en op Java bevestigd vonden. In en kampong boven Medan kende de bevolking het opiumschuiven niet. Op zekeren dag ontvingen de bewoners aldaar, huis aan huis, een eenvoudig toestel om opium te schuiven met een buisje opium en de gebruiksaanwijzing van een Chinees ten geschenke, en binnen geen tijd waren tal van dorpelingen daar
[431:]
opiumschuivers geworden en daarmede tevens trouwen kopers van opium bij den goedgeefschen Chinees. Den 1en April van dit jaar verloor ook die Chinees het recht tot verkoop van opium en wordt ook in Medan dit kostbaar en kostelijk stroopje door onze regeering geleverd. Aan zulke praktijken om met opzet nieuwe ongelukkigen te kweeken, zal natuurlijk de regeering zich niet schuldig maken, en met groot ongeduld zie ik den tijd tegemoet, waarop een regeering aan 't bewind komt, die den moed heeft de sluiting van de opiumfabriek voor te bereiden en binnen niet al te lange tijd te bewerkstelligen. De overweging dat degene, die eens aan het schuiven verslaafd is er niet meer zonder kan leven, is m.i. de moeite van een discussie niet waard. Laten er daardoor, als dat waar is, eenige duizenden opiumschuivers, voor de maatschappij halfwaardige of nietswaardige individuen, ten gronde gaan of vroeger dan anders sterven, dit verlies weegt niet op tegen de millioenen uit deze en de volgende geslachten, die dit verderfelijke kwaad dan niet zullen leren kennen en daardoor een hooger en beter leven kunnen leiden. Nog op een ander beschamend feit moet ik wijzen. In de opiumfabriek zagen wij niet alleen Indische mannen en opgeschoten jongens aan het werk, maar ook tal van jongens, die zeker en gewis nog geen tien jaar oud waren. Met bevreemding vernam ik, dat onze wetten, die kinderarbeid beneden den 12-jarigen leeftijd verbieden, voor Indië niet gelden en dat in dit zonnige land, zelfs door onze regeering kleine jongens in een fabriekslokaal dagelijks uren en uren achtereen voor eenige centen aan het werk worden gezet. Dat de lokaliteit waarin de kinderen werken, ruim en luchtig is, dat de jongens als hun kistje volgepakt is, van hun plaats opstaan om zelf een nieuw kistje te halen en daardoor nu en dan eens een verzetje hebben, dat er in Java nog lang en lang niet genoeg scholen zijn om de kinderen te onderwijzen en die jongens dus, als zij niet in de fabriek werken, zich bij den weg zouden vervelen en kattekwaad uitrichten en nog meer zulke overwegingen, verminderen in mijn oog het kwaad niet, dat daar door de overheid bedreven wordt. Niet alleen werken die jonge kinderen daar dagelijks 7 uren onafgebroken aan dat machinale werk, een veel te lange dagtaak voor zulke nietige wezentjes, maar ook moet het spoedig tot hen doordringen, dat opiumschuiven niet kwaad is en heel prettig moet zijn, als de fabricage en verkoop door de regeering geschiedt en als er dagelijks zooveel moet afgeleverd worden om aan de aanvraag te kunnen voldoen. Ik was blijde, dat wij de opiumfabriek zagen, nadat wij reeds met het Instituut Pasteur en met den pandhuisdienst hadden kennis gemaakt, zoodat mijn Amerikaansche medereizigster geen al te slechten indruk van onze overheidszorg voor den Javaan krijgt en er toch ook wel wat te prijzen valt.
inhoud | vorige pagina | volgende pagina