doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Melati van Java: La Renzoni
Schiedam: H.A.M. Roelants, vierde druk [zr. jrtal].
Eerste druk 1881


XIV.

Zoodra Reinout na zijn promotie gevoegelijk den kring van zijn belangstellende vrienden en familieleden verlaten kon, vertrok hij naar Westveld.
Zijn komst trok de aandacht van allen, die langs den weg woonden, welken hij af te leggen had om in 't huis der Hagens te komen en natuurlijk werden er onderstellingen gemaakt over zijn herhaald terugkeeren.
"Zou het om dat roode ding zijn?" vroeg men, want wie kon denken, dat die bezoeken Judith, de geleerde Judith, golden?
.De geleerde Judith zat op haar kamer, rustiger dan zij 't in lang geweest was; dien morgen namelijk was haar kwelduiveltje vertrokken om in Arnhem bij één van haar schoolvriendinnen te logeeren en nu zij goed en wel weg was, kon Judith haar studiën weer eens ernstiger opnemen.

[122:]

Zij had 't in lang niet gedaan. Die klachten van Alda over haar vreugdelooze jeugd, het frissche, jonge leven, dat zich in het meisje ontwikkelde en zulk een contrast vormde met haar eigen gekunstelde, eentonige levensbestemming, deden haar soms twijfelend vragen of het wel goed zou wezen ook Alda, wier levendig karakter zoo met het hare verschilde, in dit somber huis te laten wegkwijnen of ten minste verkleuren.
Onwillekeurig voelde zij een ongekende melancholie in zich opkomen, een vurig verlangen naar iets, wat zij niet omschrijven kon. Was het een oude herinnering aan dien tijd toen ze nog veel jonger was en toch niet eens meer het vrije, onbezorgde leven der jeugd genieten kon, of was 't dezelfde wegsnellende jeugd, die zich wreekte door haar voor het laatst nog vreugden voor te tooveren, die zij slechts eens en dan nog slechts in haar bloeitijd geven kan?
Judith zuchtte en staarde naar buiten; weer was alles groen en frisch na een langen winter en gure lente; hoe dikwijls zag zij dat schouwspel terug en telkens voelde zij zich daarbij ouder en verwelkter. Maar wat wenschte zij dan eigenlijk, wat?
Er werd aan de deur getikt en zonder het binnen af te wachten, stormde Reinout binnen.
"O Judith!" riep hij uit en gteep haar beide handen in de zijne en liet zich voor haar half op zijn knieën vallen, "weet je dat ik geslaagd ben en schitterend zelfs? Aan jou de eer, mijn Judith, mijn lieve Judith! Stoot me nu niet van je af! Niets scheidt ons meer dan jouw wil. Zeg ja, Judith, zeg ja!"
Een ongekend gevoel van zaligheid vervulde haar hart, dat zooeven nog zoo ledig was; het klopte voor iets onbepaalds, iets ver verwijderds; haar wangen kleurden zich met een jeugdigen blos, een vroolijk lachje speelde om haar lippen, er trilde iets daarbinnen, iets vreemds en zonderlings; zijn woorden vonden weerklank in haar hart.

[123:]

"O Judith, zeg niet, dat je oud bent, te oud voor mij. Neen, met zoo'n blos, zoo'n lach, is men niet te oud!"
Dat woord drie keer uitgesproken, te oud, verbrak het tooverspel; de blos en de lach verdwenen, en zij wendde het hoofd van hem af.
"Te oud! en toch is het zoo, Reinout, ik ben bijna dertig en jij staat. aan den ingang van het volle, rijke leven. Niet alleen volgens mijn geboorte-akte ben ik te oud, maar vooral volgens mijn hart, mijn geest. Ach! ik voel het dagelijks, naast mijn levenslustig nichtje, wier wenschen ik begrijp, maar niet deel en nooit gedeeld heb..."
"En wat bewijst dat anders dan dat je nichtje een ijdel, lichtzinnig kind is en jij boven alle andere vrouwen staat. Juist daarom houd ik van je, Judith, juist daarom verkies ik je boven alle jonge en schoone vrouwen der wereld. Versta je mij nu, wat je betreurt, is 't juist, wat je onderscheidt, wat mij aantrekt. Neen, 't is genoeg getalmd, nog heden vraag ik je hand aan je vader; de mijne zal er niets tegen hebben."
"Neen, ik bid je, Reinout, doe het niet! Maak geen haast! Ach God! Ik kan je niet liefhebben, zooals een vrouw het haar man moet doen."
Reinout zuchtte en reikte haar de hand.
"Vaarwel dan! Ik zie het je aan, dat als je ja zegt, dan is het alleen om 't verwende joggie geen verdriet aan te doen. Ik ben altijd een ongelukskind geweest."
En met deze vrij ongemotiveerde ontboezeming liet hij haar alleen, overtuigd dat hij diep ongelukkig en Judith zeer onverstandig was.
Zij echter sloeg de handen voor het gelaat en dacht lang na.
"Wat moet ik doen?" dacht zij. "Zal ik hem gelukkig maken of wordt zoo'n huwelijk ons beider ongeluk? Hij is zoo goed, en dan zou hij rampzalig worden door mij?"
Weg was haar rust, weg haar vrede! Onophoudelijk

[124:]

rees de gedachte aan Reinout op in haar geest; was dat nu liefde?
Soms voor een oogenblik gaf zij zich over aan de zaligheid van zich bemind te weten, maar dat duurde slechts een poosje. De werkelijkheid stoorde haar telkens. Zij kon zich met een toekomst naast Reinout niet verzoenen; hij zou 't zich eens beklagen zijn lot aan 't hare te hebben verbonden. Zij bezat immers niets van wat zijn wereld hoog stelde; haar geleerdheid achtte niemand geringer dan zij zelf.
"Was ik niet zoogenaamd geleerd, ik zou minder verstandig en gelukkiger zijn," dacht zij dikwijls.
Na veertien dagen kwam Alda thuis, ontevredener dan ooit. Grootvader had haar niet toegestaan langer weg te blijven.
"Alsof ik hier zoo veel verlet. Niemand mist mij toch als ik weg ben. Ik kook, ik brei, ik studeer niet. Wie heeft me hier noodig? Zijn ze bang, dat ik te veel smaak in wereldsche vermaken krijg? Die smaak is er toch al en gaat zoo licht niet over. Foei, is me dit een doodgravers-stad; nergens is 't zoo levendig als op 't kerkhof. Ik wilde dat we woonden, waar oom Reinout zijn straftijd heeft doorgebracht, daar ten minste ziet men alle dagen menschen, die aan 't begraven zijn. Wanneer je mij eens kwijt bent, tante Ju, zoek me dan niet lang; dIe rivier achter het huis trekt me meer aan dan de aartsvervelende boel hier binnen."
Judith trachtte haar te bedaren.
"Je verdient je geluk niet."
"Wat voor geluk? Een saaie, oude juffer te worden, die in niets meer plezier heeft dan in kwezelen en kwaadspreken?"
"Zooals ik, niet waar?"
Alda's zwijgen kon men als een onbeleefdheid of wel als een compliment voor haar tante aanzien; Judith drong niet verder aan, zij zelf had het te druk met haar eigen zaken.
De termijn was haast om en zij had haar antwoord

[125:]

nog niet gereed; zij mocht Reinout niet langer meer in dien onzekeren toestand laten en twee dagen voor den bestemden dag schreef zij hem een bepaalde afwijzing.
Nu was zij veel geruster; hij zou niet meer komen om haar over te halen en alles was gedaan, helaas! ook hun vriendschap, 't eenige dat nog een enkelen zonnestraal wierp in haar dof leven.
Terwijl Judith in den tuin zat, stil en treurig, want dat er geen brief kwam, vond zij een teeken van Reinout's geprikkelde gemoedsstemming, werd er gebeld.
Een bel op een ongewoon uur was in 't stille huis steeds een gebeurtenis, zoo belangrijk, dat Alda niet het geduld had te wachten, totdat de meid naar de deur ging, maar zelf kwam opendoen.
Zij zag er dien middag allerliefst uit in een eenvoudig wit zomerjaponnetje, de prachtige haren hoog opgestoken en dan bevallig over haar schouders vallend; een zwart fluweelen lint deed de verblindende blankheid van haar teint nog beter uitkomen; op haar borst droeg zij een bouquet viooltjes.
Zooals zij daar in de oude, grauwe gang stond, beschenen door het licht, dat uit de geopende deur viel, scheen zij Reinout een levend beeld toe van de lente, die zich hier had verscholen.
Want het was Reinout, die belde, Reinout, die sedert eenige dagen van huis was en daarom Judith's brief niet ontvangen had, maar in persoon het antwoord kwam halen.
"Mijnheer van Steeland," zeide Alda met een glimlach, die aan haar gelaat een nieuwe betoovering gaf.
"Wat zal het tante Judith plezier doen u te zien na uwe promotie - zij wist niets van zijn eerste bezoek- "Ik feliciteer u wel!"
En zij drukte de haar aangebodene hand.
"U is toch juffrouw Alda niet?"
"Wel zeker mijnheer! De kip op hooge pooten van een paar jaar geleden; maar ik neem u dit oordeel

[126:]

niet kwalijk, integendeel, ik heb nog altijd de herinnering bewaard aan de heerlijke taartjes, die ik eens van u heb gekregen."
"Nu juffrouw Jager, ik zou u niet hebben herkend."
"Waarlijk niet, mijnheer? Ik ben toch altijd nog dezelfde zwavelstok, volgens mijnheer Bruisman ten minste. O foei, dat leelijke haar!"
Reinout zei het niet, maar in zijn hart bewonderde hij juist dat rijke, schitterende haar wel niet het meest, want wat kon er schooner zijn dan haar fijne gepenseelde gitzwarte wenkbrauwen op het doorschijnende marmerwitte, aan de slapen blauw geaderde voorhoofd, of de zeegroene oogen, die onder hun lange, donkere wimpers een welsprekend spel speelden, of wel die zuiver geteekende lippen? Of AIda's schoonheid den toets van den tijd kon doorstaan, mocht met recht betwijfeld worden, maar nu op haar achttiende jaar met haar schitterende tint in vollen glans, was zij onweerstaanbaar, verblindend schoon!
"Mag ik u voorgaan?" vroeg zij en nu had Reinout gelegenheid haar slanke, buigzame gestalte, haar bevallige bewegingen te bewonderen.
"Tante is in den tuin, grootpapa is uit," zei de lieftallige fee, "we zullen dus maar naar buiten gaan, vindt u niet?"
"Juist zooals u wil, juffrouw Alda," en zij gingen samen door de gangdeur naar den tuin.
Alda zweefde hem vooruit om tante te verrassen, voegde zij er met een verrukkelijk lachje bij.
"Er is een gast, tante," riep zij de peinzende Judith toe, "raad eens, wie 't zijn kan!"
Judith sprong op en verbleekte, juist stond Reinout tegenover beiden. Wat een verschil! De tante in haar zwart wollen jurkje, bleek en vermagerd met donkere kringen om de oogen, het nichtje stralend in jeugd en frischheid.
"Zij heeft gelijk, wat ziet ze er oud en vervallen

[127:]

uit!" dacht hij, maar zich dadelijk schamend, reikte hij haar de hand.
"Heb je mijn brief niet ontvangen?" vroeg zij.
"Neen, wanneer heb je dien geschreven?"
"Zaterdag."
"Toen was ik niet in den Haag. 't Was immers afgesproken vandaag."
Alda wilde zich verwijderen.
"Neen blijf!" riepen beiden als uit één mond.
"Hinder ik u niet?" vroeg zij bescheiden.
"Volstrekt niet; Reinout zal beter kennis met je maken en zien of je nu een verstandiger meisje geworden bent!"
"Verstandiger ben ik nog niet! Was ik maar half zoo wijs als tante Judith! 't Is mijn schuld, ik weet het wel, maar ik ben zoo erg dom."
"Zoo heel dom ook niet! Je moet haar van avond eens hooren zingen, Reinout, om te weten welke vorderingen zij gemaakt heeft."
"Ja, ik heb er vroeger een proefje van gehad; wanneer alles bij u met gelijken tred is vooruit gegaan, dan zal 't zingen nu zeker een Patti waardig zijn."
"'t Zal u zoo tegenvallen; niet waar tante Ju, ik heb u van den winter dikwijls verveeld? Die goede, lieve tante heeft wat een last met mij, meneer van Steeland."
"Een zoete last' dan toch zeker?"
"O ja, zeer zoet! Dat weten we beter, niet waar, Alda?'
"Och, meneer van Steeland, ik houd van leven en vroolijkheid en 't is hier zoo stil; niets anders dan mijn eigen stem klinkt door 't huis, al 't andere is stom. Zelfs geen orgel mag hier in de straat spelen; is 't dan wonder, dat ik soms een beetje down ben en wat pruttel, maar ik meen 't zoo erg niet, lieve, beste tante!"
En zij bedekte Judith's bleeke wangen met kussen. Tante was zulk een hartelijkheid niet gewoon,

[128:]

maar begreep onmiddelijk Alda's bedoeling; zij zag in Reinout haar toekomstigen oom en wilde hem gunstig voor zich stemmen, daar ze vreesde, dat hij haar anders niet aan huis zoude drilden, wanneer tante Judith eens haar klachtenboek ging openen.
"Ondeugend ding," fluisterde Judith haar toe, "ik begrijp je wel."
"Och toe, tante, niet klikken, hoor!"
Zij ging heen, bloempjes plukkende langs den weg meteen gratie, die Reinout hoe langer hoe meer boeide.
Ook Alda's gedachten waren met hem bezig.
"'t Is toch eigenlijk jammer, dat die knappe, mooie jongen met mijn fletse tante gaat trouwen. En hij woont liefst in den Haag en heeft fortuin en goede vooruitzichten. 't Is waarlijk jammer! Wat vindt hij toch zoo aantrekkelijk in tante? Haar wijsheid of haar geleerdheid?"
Reinout vroeg Judith intusschen:
"Heb je mij afgewezen in dien brief?"
"Ja," antwoordde zij met gebogen hoofd.
"Welnu, ik ga niet heen! Je kunt nog op je besluit terugkomen."
De oude heer Hagen kwam in den tuin; hij wist dat Reinout er was en maakte nu die buitengewone beweging alleen met het doel hem te feliciteeren met zijn promotie.


inhoud | vorige pagina | volgende pagina