Melati van Java: La Renzoni Schiedam: H.A.M. Roelants, vierde druk [zr. jrtal]. Eerste druk 1881
II.
"Een onaangename tijding, Johan?" "Zoo half en half, Trees." "'t Is toch niet uit het pensionaat?" "O neen, neen! 't Komt van mijn vriend dokter van Steeland uit Den Haag!" "Ah, zoo!" Diepe stilte in het ruime vertrek, dat echter op dezen winteravond slechts zeer spaarzaam verlicht werd door twee ouderwetsche, staande lampen, die zich op vrij eerbiedigen afstand van elkander bevonden, de eene bij een wijde vensternis geplaatst, verlichtte een groote massieve eikenhouten tafel, die zeker al jaren lang deze plaats bezet had. Twee vrouwen zaten aan weerszijden daarvan met een tapisseriewerk in haar midden; de tweede lamp stond meer in het midden op een vierkante, nog grooter, nog massiever, nog ouder tafel, waarvoor in een hoogen, gebeeldhouwden stoel de dame troonde, die voor een oogenblik het zwijgen had afgebroken. Zij moest zeer lang zijn, want haar buste stak ver boven de hooge tafel uit; al 't haar, waarover zij nog te beschikken had, was naar voren geleid en golfde langs de breede kanten ruche van haar muts. Haar trekken waren als door een scherp mes uitgesneden en verrieden ten minste reeds het zesde tiental jaren dat over
[18:]
haar ver van onbeduidend hoofd neergestreken was; toch kon men in haar toilet een zekere coquetterie niet miskennen. Zij droeg nooit iets anders dan zijde; een fijn echt kanten kraag was op de borst met een diamanten broche vastgestoken; ook haar handen kwamen uit twee kanten mouwtjes te voorschijn en waren ten overvloede nog door mitaines versierd, die een paar gouden ringen lieten doorschemeren. De heer, tegenover de tafel, toonde een verre gelijkenis met haar; zijn chambercloak maakte echter op niets anders aanspraak dan op een gemakkelijken snit en warme stof; hij had juist zijn courant en goudsche pijp ter zijde gelegd om den brief te lezen, die aanleiding gaf tot het korte gesprek. De twee andere dames hadden niets wat op 't eerste gezicht de aandacht trok; een harer had zulk een onbestemd, kleurloos voorkomen, dat men met geen mogelijkheid beslissen kon of zij dertig, dan wel vijftig jaar oud was, nu vooral, nu het flauwe licht der lamp den weerschijn van de helroode wol, waarmede zij werkte, naar haar gelaat wierp. De andere was blijkbaar nog vooraan in de twintig; haar gelaat kreeg echter eerst uitdrukking en leven wanneer zij sprak, maar nu zij, gebogen over haar arbeid, zweeg, viel er niets van te zeggen. Een kwartier verliep in doodsche stilte; alleen het schuifelen der breipennen van de oudste dame en het op en neer gaan der naalden van de twee jongsten verbrak de stilte. "Je hebt met dien van Steeland gestudeerd, niet waar?" vroeg zij weder. "Ja, een poosje." "Zoo, en knoopt hij nu weer de oude vriendschap aan?" "O ja, om een dienst van mij te vragen, natuurlijk!" "Een dienst?" Dat woord scheen in deze kamer in lang niet ge
[19:]
hoord te zijn, want de kleurlooze dame liet even de naald vallen en zag het tweetal aan. "Wanneer je zoo blijft suffen, Johanna, zie ik den tijd niet gauw aankomen, waarop het tapijt klaar zal wezen. Foei, schaam je, zoo te luisteren als een klein kind naar 't geen wij praten!" Beschaamd over de terechtwijzing zette Johanna met vernieuwden ijver het stekenmaken voort en haar oudere zuster herhaalde na een vrij korte pauze: "Dus vraagt van Steeland je een dienst?" "Ja, en hij zelf noemt het een kleine." "Dat spreekt, een kleine; 't is de moeite niet waard. Hij is getrouwd, meen ik?" "Grootvader!" "Zoo, dat ben je overigens ook! Maar dat zal wel! Toen ik in Den Haag logeerde, maakte van Steeland druk het hof aan freule van Royen, maar hij is niet met haar getrouwd.'" "Zoo, ik weet het trouwens niet." "Er was toen een heel praatje over, maar ik durf er niet van praten in presentie." En haar gebrilde oogen keerden zich eventjes naar de vensternis, waar echter beide handwerksters onbeweeglijk bleven en niet het minste deel meer namen aan het gesprek. Eenige mrnuten gingen weer in stilte voorbij; eindelijk begon de broer zelf weer. "Hij heeft verscheidene kinderen." "Ah, zoo! Die freule van Royen was geparenteerd met de Schermbeeken en een jonker van Royen, ik geloof de neef van freule Marie, was toen juist met het nichtje van de vrouw van den oudsten broeder van dezen van Steeland geëngageerd. Daardoor kwam de kennis. Ik heb ze bij die gelegenheid op een soirée ontmoet bij de Appeners. Weet je met wie zijn kinderen zooal getrouwd zijn?" "Neen, hij schrijft me over een zoon van hem!" Een vluchtige blik gleed weer naar de vensternis en
[20:]
zij zag met een welsprekend vragenden blik naar den spreker. Zonder dit te bemerken, ging deze echter voort: "'t Is zijn tweede zoon, die advocaat wilde worden, maar dat jonge mensch schijnt zoo hard gestudeerd te hebben, dat hij voor zijn admissie-examen gezakt is en nu moet hij binnen het jaar een beetje opgelapt worden door onzen Doekers." "Komt hij dan hier?" En haar gelaat teekende verbazing en ontevredenheid. "Ja, en van Steeland vraagt me of ik geen goed kosthuis voor hem weet; tusschen de regels door lees ik echter, dat hij hem het liefst bij ons in huis zou zien." "Maar Johan, dat gaat niet; een jong mensch en dan nog wel zoo één en onze jonge meisjes." De "jonge meisjes" werkten nog altijd door en schenen zoo vreemd aan het gesprek, alsof het in een andere wereld plaats had. "Waar zouden we hem dan 't best kunnen onder dak brengen?" "Ja, waar? Johanna kent de stad op.haar duimpje. Zeg, weet u geen fatsoenlijk kosthuis, waar men studenten wil houden?" "Neen, Theresia!" "En u, Judith?" "Ik?" ''t Jonge meisje hief voor 't eerst haar hoofd op en zag met een paar heldere, verstandige oogen de vraagster aan. "Hoe zou ik dat weten? Tante Johanna kent de stad het best van ons drieën." "Ik wil er wel eens naar hooren," zeide deze zeer bedeesd. "O ja, een mooi voorwendsel om eens weer door de straten te flaneeren. Johanna, Johanna, de vos verliest wel zijn haren, maar niet zijn streken, dat ziet men aan u. Kind, kind! het heeft u maar aan de ge
[21:]
legenheid ontbroken en u was den zelf den weg opgegaan als de dwaze Suze." De arme zondares boog het hoofd weer dieper over 't werk en aan zekere bewegingen van hals en neus zag men dat de vermaning doel had getroffen en zij berouwvolle tranen vergoot. "'t Beste is," ging Theresia voort, "dat ge er zelf op uit gaat, Johan, om een geschikte woning voor den jongen van Steeland te zoeken, daar ik de meisjes onder geen voorwendsel ooit zal toestaan langs de straten te loopen." "Maar dat is ook geen werk voor mij. Je weet, ik houd daar niets van." "Wil je dan dat ik het doe, dat past toch volstrekt niet? Mijn tante, bij wie ik toen in den Haag logeerde, wilde zoo iets nooit toestaan en zoo oud als ik geworden ben, nooit heb ik zulke burgerlijke dingen gedaan." "Ik kan mijn vriend toch niet dezen dienst, den eersten, dien hij mij vraagt, weigeren. Je kunt nooit weten, hoe ik hem eens noodig kan hebben." "Dat is waar! Weet je wat, we zullen morgen Dorus eens vragen er naar uit te zien." "Komt Dorus morgen?" "Ja, 't is vandaag immers Dinsdag." "Dat kan wel; dat is 't beste zeker. Op een dag meer of minder komt het niet aan." En nu werd in het eerste half uur niets meer gezegd, totdat de klok zeven slagen deed hooren. Tante Theresia legde haar breiwerk bij den derden of vierden slag neer en zag naar Johanna, die bij den zesden 't laatste overblijfsel van een traan afwischte, haar wol in een mandje pakte, het haar toegewezen gedeelte werk oprolde en terwijl Judith door bleef arbeiden, stond zij op, ging naar 't andere eind der zaal, waar een hoog buffet oprees, en nam daar een theeblad met toebehooren uit. Juist terwijl zij het op tafel voor Theresia zette, kwam de meid met het theewater binnen.
[22:]
Johanna zette feitelijk de thee, maar Theresia had er den naam van omdat zij twe en een half lepeltje in den omgespoeld en theepot liet vallen. Een kwartier bleef de thee trekken; intusschen stond ook Judith op en rolde met behnlp van tante Johanna het geheele tapisseriewerk in elkander, waarna zij twee stoelen dichtet bij de tafel schuiven. Tante Johanna had weer een breikous voor den dag gehaald; Judith ging voor de oude tafelpiano zitten en speelde gamma's totdat tante Theresia plechtig aankondigde: "De thee heeft getrokken!" Nu nam ook zij plaats op den voor haar bestemden stoel; broer Johan, Judith's vader, gaf haar zijn pijp over, legde de courant neer en nu werd er gepraat. Tante Theresia echter behield het hoogste woord en gaf het niet gaarne aan anderen over; zij haalde herinneringen op van haar logeeren in Den Haag en vertelde aan het oplettend toeluisterend gehoor, hoe de kopjes er uitzagen, bij de familie, waar zij dokter van Steeland had aangetroffen en welk soort van tafellinnen zij gebruikte, waarop Johanna van tijd tot tijd als echo gaf een afwisselend: "Hemel!" "Och heden!" "Wat heb je dat goed onthouden, Theresia!" Bij dit laatste gezegde kreeg zij echter tot bescheid: "Ja, in vroeger tijd had men niet zulke garnalenmemories als tegenwoordig. Ik wed, Johanna, dat u weer vergeten heeft het kalfsgehakt te bestellen voor morgenmiddag. U weet dat Dorus komt soupeeren." "Ik heb er wel aan gedacht, Theresia!" "O ja, natuurlijk, als Dorus maar komt. Kind, kind haal je toch geen illusiën in 't hoofd." En de arme perkamenten wangen der schaduw Johanna werden heel, heel flauw rood en ze werkte met verdubbelden, koortsachtigen ijver aan haar breikous. Judith voerde intusschen een ietwat levendiger ge
[23:]
sprek met haar vader; uit welk gesprek blijken kon dat de oude heer betaalmeester was der kleine stad, waarin hij woonde en Judith luisterde met het grootste geduld naar de ervaringen door hem dien dag op zijn kantoor gemaakt. Zij zelf sprak niet veel, maar wist door 't een of ander goed te pas gebrachte woord den ouden heer aan 't praten te houden en zoo werden er twee of drie kopjes thee gedronken en de wijzer der ouderwetsche, onder een stolp staande pendule ging zestig minuten verder en sloeg nu acht slagen. Judith stond op, wenschte de familie goeden nacht en verliet de kamer; papa verwijderde zich,even en kwam voorzien van hoed en jas terug; na een vluchtigen groet begaf hij zich naar de sociëteit. Theresia verliet voor een oogenblik haar troon om van een verwijderd boekenrekje twee boeken te nemen. 't Eene was een roman van Mme Cottin, dien zij voor de tiende maal misschien overlas; het andere een boek van godsdienstige overwegingen. Tante Johanna dommelde menigmaal over haar kous in en liet haar hoofd de wonderlijkste achter-,voor- en zijwaartsche buitelingen maken; eindelijk begon zij met het gewichtige werk, de vier gebruikte kopjes om te spoelen, en zoo sleepte de avond zich voort tot tien uur. Toen stonden beide zusters op: de broer kwam thuis, men wenschte elkaar een goede nachtrust en een half uur later was alles in 't groote huis nog stiller en donker der dan het den geheelen avond was geweest. Slechts in één kamer op de tweede verdieping brandde licht.
inhoud | vorige pagina | volgende pagina