doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Melati van Java: La Renzoni
Schiedam: H.A.M. Roelants, vierde druk [zr. jrtal].
Eerste druk 1881


VIII.

"Goddank, dat het gedaan is!"
Met deze woorden nam Renzoni naast zijn dochter plaats in het rijtuig, dat hen na afloop van de Faust weer huiswaarts voerde.
"Is u onwel, vader?" vroeg Alda teeder.
"Die benauwdheid greep me in het laatste bedrijf weer duchtig aan."
"Maar u heeft mooier dan ooit gezongen, vader! En wat een geestdrift, het applaudissement was frénétiek; ik zag het publiek nog zelden zóó dol opgewonden!"
"Ja, dat dacht me ook! 't Zijn mooie oogenblikken van triomf, die we beleefd hebben, Nini! Wat een gevoel, niet waar, als men van alle kanten toejuichingen ontvangt, donderend als een zwaar onweer! Heb ik het overdreven, welk genot dat geeft?"
"Neen, vader, zeker niet."

[244:]

"Kindlief! maak het raampje open, ik snak naar lucht! Ja, 't heeft een schitterende lichtzijde, dat artistenleven, maar te denken, dat na onzen dood niets meer van onze kunst overblijft, niets dan een vage herinnering, dat is zeer bitter, vind je niet!"
"Och, vader, het is me geheel onverschillig, wat ze over mij zeggen of denken zullen als ik er niet meer ben!"
"Zoo zijn de vrouwen, de roem voor het nageslacht te leven laat haar koud; de toejuichingen der levenden alleen zoeken zij, maar met ons, mannen, is het anders. Waar is mijn leven heengesneld? Helaas! Ik heb het in tonen laten wegvloeien. Foei, wat schudt het rijtuig; zijn we er haast, Nini?"
Bezorgd zag Alda haar vader aan; het licht der lantaarn, dat op zijn gelaat viel, deed hem nog bleeker schijnen dan hij inderdaad was.
"Is u erg vermoeid, vader?" vroeg zij.
"Ja, kind, erg! De ouderdom en zijn gebreken naderen voor mij; wat deerde het mij eenige jaren geleden, of ik den Faust had gezongen? Dadelijk na afloop zou ik weer begonnen zijn! Goddank, we zijn er!"'
Thuis gekomen, roerde hij niets aan van het souper, dat hun wachtte, maar ging naar zijn kamer; op Alda's vraag, of hij geen dokter wenschte te spreken, antwoordde hij ontkennend.
Bezorgd legde zij zich ter ruste en hoorde hoe haar vader, wiens kamer juist boven de hare was, heen en weder liep, hijgend naar adem.
Zoolang als zij zijn onregelmatige stappen hoorde, sloot de slaap ook haar oogen niet; eerst tegen den morgen viel zij in een sluimering, waaruit zij vrij laat ontwaakte.
Zij kleedde zich snel aan in een ochtendjapon en begaf zich naar de eetzaal, waar een oogenblik later ook Renzoni binnentrad; hij zag er slecht uit en klaagde over den rusteloozen nacht. Zij stond er op, dat hij een van de voornaamste doktoren over zijn toe

[245:]

stand zou raadplegen en terwijl ze aldus voor de ontbijttafel zaten, bracht een bediende een pakket brieven voor vader en dochter binnen.
Alda las de hare en Renzoni de zijne; een hevige slag deed haar eensklaps opschrikken; hij was met het hoofd achterover tegen de leuning van zijn stoel gevallen; de eene hand, die den brief nog omvatte, was van de tafel gegleden, de andere hield krampachtig een der armen van zijn fauteuil vast.
't Was een ontzettend gezicht; de oogen puilden hem uit het hoofd, zijn gelaatskleur was bijna blauw en uit zijn half geopenden mond ontsnapte een akelig rochelen.
Alda belde, Alda gilde, Alda wierp zich op het verstijfde lichaam haars vaders, goot hem water tusschen de bloedlooze lippen en beval den binnenstormenden bediende, den dokter te halen.
Helaas! toen deze kwam kon hij de radelooze dochter niets anders geven dan de verklaring, dat haar vader, hoewel nog niet overleden, slechts weinige oogenblikken te leven had.
Wat de kunst vermocht, werd beproefd, doch met het treurige gevolg, dat eenige uren later Renzoni's leven voorgoed geëindigd was en zijn dochter alleen achterbleef.
De doktoren beraadslaagden onder elkander over zijn plotselingen dood; allen spraken van een hartkwaal, de gewone oorzaak van elk onverwacht sterfgeval, maar iets moest toch dezen aanval hebben veroorzaakt: een hevige schok, een treurige tijding, onvoorbereid ontvangen. Men zag den brief in, dien hij nog met zijn verstijfde vingeren omklemd hield, en de inhoud verklaarde alles.
Renzoni's zaakwaarnemer in Parijs schreef hem, dat de bank, waaraan hij zijn kapitaal had toevertrouwd, was gesprongen.
In een oogwenk was dus het geheele schitterende luchtkasteel, dat Renzoni zich gebouwd had, in den

[246:]

vorm eener villa aan het Como-meer, ineengestort. Het werk van zoovele jaren was vergeefs geweest; de rust, waarnaar hij haakte, scheen voorgoed achteruit geschoven; ook Alda's geld was grootendeels in dezelfde bank gestoken. Geen wonder, dat die schrik aan zijn geschokt gestel den genadeslag toebracht.
Alda's smart was onbeschrijfelijk; met haar vader ontzonk haar de laatste steun; hij was, niettegenstaande zijn lichtzinnigheid, een liefhebbend vader voor haar geweest. Zijn hoofdtaak was, haar geen tijd te geven haar stap te betreuren, en daarom overlaadde hij haar met bewijzen van zijn teederheid en zorgde er voor, dat zij overal in de eerste plaats bewonderd en gehuldigd werd.
Ook voor de wereld, ook voor haar familie was Renzoni's tegenwoordigheid haar een veilig schild, en nu was haar dit ontvallen; eenige dagen te voren had zij nog niet willen denken aan hetgeen haar te doen stond na zijn dood, en nu reeds moest zij beslissen.
Maar elk besluit deed haar van afkeer rillen. Zij wist nog niets van de tweede ramp, die haar getroffen had; de geneesheeren schreven haar rust voor, alsof er rust mogelijk was voor haar rustelooze gedachten.
Aan belangstelling ontbrak het haar niet. Renzoni's begrafenis gaf die van een vorst in pracht niets toe; schitterende redevoeringen werden gehouden; de lijkbaar verdween onder een gewicht van kransen en kronen; de voornaamste vreemdelingen, in Nice verblijvend, volgden den stoet.
Ieder herinnerde zich nog zijn zwanenzang in de Faust, maar dit alles troostte Alda niet; ernstige gedachten, haar anders zoo vreemd, hielden haar bezig in de eenzaamheid.
Arme vader! dat had hij toch niet verdiend, zoo plotseling te sterven, zoo onverwacht weggerukt te worden, letterlijk voor haar oogen, in die onbekende eeuwigheid, van waar niemand ooit weergekeerd was.
Zou hij nu de rust genieten, waarnaar hij zoo had

[247:]

verlangd? Of wel, zou het hem nu gevraagd worden, wat hij gedaan had met het leven, hem toevertrouwd?
Hij had het in tonen laten wegvloeien, dit waren bijna zijn laatste woorden geweest en zij had haar plichten verlaten, om hetzelfde te doen.
Ook haar gezondheid was zwak, haar moeder was aan de tering, haar vader aan een hartkwaal gestorven; beide ziekten zijn overerfelijk, aan een van tweeën leed zij wellicht reeds.
Wie weet, hoe spoedig het ook haar beurt zou worden? Zij voelde zich bitter eenzaam en verlaten. Was tante Judith maar bij haar, of zelfs tante Johanna; die vermoedden niet, dat zij hier alleen weende en jammerde aan de kust der Middellandsche Zee, terwijl zij in het Noorden nog zooveel bezat, een echtgenoot en kinderen, behalve de moederlijke tantes. .
"Zal ik opstaan, den verloren zoon navolgen en in het vaderhuis terugkeeren?" vroeg zij zich telkens af, "maar hij veracht mij,' hij heeft gezworen, dat zijn huis eeuwig voor mij gesloten blijft en hij zal woord houden! Ik ken hem!"
Voorzichtig werd haar 't verlies van haar vermogen bericht.
"Was dat dus de onmiddellijke oorzaak van vaders dood," snikte zij, "arme, arme vader! Had ik dien brief ontvangen, u zou van uw verlies niets bespeurd, hebben; ik had voor u gezongen, terwijl u eindelijk uw rust kon nemen. Als ik nu terugkeer, zal Reinout zeggen dat armoede en gebrek mij naar huis drijven, alsof men ooit arm is met een stem gelijk de mijne!"
Behalve de kostbare parel, die in haar keel verborgen was, bezat Alda nog genoeg om goed te leven; zij liet dit alles echter aan haar vaders secretaris over en bekommerde er zich weinig om.
Eenige weken na Renzoni's dood zat zij alleen en in rouwgewaad op het. terras, haar lievelingsplekje, toen zij eensklaps voetstappen in haar nabijheid hoorde.
Verrast zag zij rond, maar vóórdat zij nog een beweging

[248:]

had kunnen maken, stond een heer vlak voor haar.
"Prins Tchersky!" riep zij verschrikt uit. "Hoe, u hier?"
"Signora, ge hebt mijn kaartjes ontvangen en herhaaldelijk mijn bezoek afgewezen; toch moest ik u spreken en nam daarom mijn toevlucht tot list!"
"Vergun mij dan uw optreden hoogst indringend te noemen."
"Dat deed ik reeds vóór u en verzoek meteen uw vergiffenis! Ik moest u iets vragen! Herinnert u zich nog den brief, dien ik u in St. Petersburg schreef?"
"Mijn vader bracht u immers mijn antwoord over!"
"Doch dit voldeed me niet; kort daarop zijt ge naar Nice vertrokken; mijn betrekking aan 't hof hield mij in Rusland gevangen, en ik kon u niet eerder volgen."
Ik schreef brieven op brieven, maar ontving geen antwoord. Eindelijk kwam ik hier, vroeg een gehoor en het werd mij geweigerd. Mag ik de reden weten van deze, laat me niets scherpers zeggen, vreemde handelwijze?"
"'t Had u weinig gebaat, prins, of ik u al dan niet antwoordde; wat mijn arme vader in St. Petersburg tot u zeide, dat is en blijft nog waar."
"Hij zeide mij, dat er een onoverkomelijke reden bestond; waarom u mijn echtgenoote niet kon worden."
"En dat herhaal ik u thans weder."
"Maar heb ik 't recht dan niet te weten, waaruit die onoverkomelijke hinderpaal bestaat; mag ik er niet over oordeelen? Bedenk, het geluk van mijn leven staat op het spel." Alda zag hem in het ernstige, bleeke gelaat; hoe kalm en bedaard hij ook sprak, zij voelde dat die kalmte slechts schijnbaar was, dat hij bovenmenschelijke pogingen deed om tegenover haar dien koelen toon te bewaren.
"Het leven biedt zooveel kansen voor geluk of ongeluk aan," hernam zij, het gelaat afgewend naar een prachtige, donkerblauwe hyacinth, die naast haar bloeide.

[249:]

"Voor mij niet meer! U weet, welk een lichtzinnige verkwister ik was, hoe St. Petersburg vol was over mijn dolle streken, vóór dat ik u kende; u heeft mij liefde, en wat meer is, achting weten in te boezemen en ik werd 'een ander mensch. 't Stond bij mij vast, dat u de mijne zoudt worden en daarom heb ik u mijn hand en mIjn titel aangeboden. Is u dat niet genoeg?"
"Ik mag het niet aannemen."
"En waarom niet? Dit ten minste zult ge mij zeggen; ik heb er het recht op, ik, die aan uw voeten mijn stand, mijn naam, mijn rijkdommen leg. Wat belet u mij te trouwen? Uw liefde hoop ik te winnen, zoodra ge er in toestemt mij naar het altaar te volgen."
"Welnu dan ik ben getrouwd."
"Dat heb ik hooren fluisteren, maar ik weigerde er aan te gelooven, men vertelde nog meer…"
"Alles wat men vertelt is waar! Ik ben getrouwd, ik bezit twee engelachtige kinderen; mijn man aanbad mij, elk mijner wenschen was hem een bevel en ik heb hem verlaten, om roem en goud na te jagen op het tooneel. Ziet u wel, prins, hoe onwaardig de vrouw is, voor wie u zegt achting te voelen - die invloed heeft uitgeoefend op uw leven en daden; zij verdient uw liefde niet, geloof mij!"
Hij zag haar een oogenblik zwijgend aan.
"En is uw huwelijk niet ontbonden?" vroeg hij met bevende stem.
"Slechts de dood kan het ontbinden."
"Geef me slechts een straal van hoop, Alda, en ik zweer u, ik zal niet rusten vóór ge vrij zult zijn."
"Laat dat, prins, ik kan en wil niet vrij worden en nu u de volle waarheid weet, verzoek ik u mij voor liet laatst te toonen, dat ik nog uw achting bezit. Met mijn vader heb ik mijn eenigen beschermer verloren; het past mij nu in het geheel niet meer bezoeken te ontvangen en daarom, uit naam van uw vriendschap, verlaat me thans!"
"Alda! Ik heb u zoo innig lief, 't was mijn zoetste

[250:]

droom u eens naar mijn moeder te kunnen voeren als mijn geliefde vrouw; zie, ik kan u alles geven wat gij verlangt, aanzien, glans, liefde! O zeg me toch, kan die band niet verbroken worden? Hij is 't toch reeds gedeeltelijk; uw liefde voor de kunst is sterker geweest dan familiebanden; ge hebt er u aan ontrukt en nu…"
"Verspil uw woorden niet, prins, en keer naar Rusland terug; al zou ik ook vrij worden, dan nog zou ik weigeren u of wien dan ook te trouwen, want ik zal nooit een anderen man zoo kunnen beminnen als mijn echtgenoot, en toch ben ik hem ontvlucht."
En met een vluchtige buiging ging zij langs hem heen, verdween in de villa en toen in haar kamer, waarvan zij de deur achter zich sloot.
Hier zonk zij voor haar divan op de knieën en een medaillon uit haar kleederen te voorschijn halende, staarde zij met betraande oogen op de portretten van Reinout en haar kinderen.
"O, mijn God," kreunde zij, "wat heb ik gedaan met hen te verlaten; t'huis was tenminste waarheid en al 't andere is, zooals mijn moeder schreef, niets dan klatergoud. Dat alleen geeft vrede en geluk. Een huiselijke haard is alweder het hoogste wat men de actrice kan aanbieden. Reinout, Reinout, als je wist, hoe ik je liefheb, nu ik je verloren heb voor altijd, je zoudt mij vergeven! Wat draal ik hier langer, daar alleen is de redding!"
En opstaande gaf zij haar kamenier bevelen om alles in orde te brengen voor een groote reis, die zij den volgenden morgen dacht te ondernemen.


inhoud | vorige pagina | volgende pagina