Melati van Java: Rosa Marina Schiedam: H.A.M. Roelants, tweede druk (eerste dr. 1892)
X.
Rose-Marie gaf haar jawoord, de gedrukte verlovingskaart in haar hand; met de gelukkige veerkracht van haar karakter nam zij de zaak, zoodra deze beslist was, van de beste zijde op, verheugde zich in het onver
[87:]
stoorbare goede humeur en de buitengewone lievigheid van Jansje, maakte plannen voor de toekomst, en kwam tot het besluit dat het in de eerste plaats noodig was een goede vrouw voor Frank te worden. Welnu! daar wilde zij naar trachten, alles zou zij doen om hem gelijk te komen, om een vrouw te worden, voor wie hij zich niet behoefde te schamen. Zij deed haar best van hem te houden, en als hij slechts eenige moeite gedaan had om haar hart te winnen, zou 't hem zeer gemakkelijk zijn gevallen; haar ziel toch was vol liefde en zocht slechts een voorwerp om ze daarover uit te storten. Jansje was lastig, kribbig, onbeduidend, en toch was zij innig aan haar gehecht, en het kostte haar geen moeite alles voor het kind te doen. "'t Is het eenige dat ik heb, mijn zusje," placht zij te zeggen. Frank zocht echter haar liefde niet; het was een uitzonderling engagement; hij kwam niet eens alle dagen haar halen om te wandelen. Nooit wilde hij in de opkamer "gezellig zitten", altijd moest hij met haar uit; dan liepen zij gearmd de straten door, hij sprak niet veel en als hij iets zeide was het iets over kunst, over een mooi punt op de grachten, een geestig inkijkje onder de bogen der bruggen, over een fraai effect van zon- of maanlicht. Zij wandelden bijvoorbeeld langs de Handelskade, en Rose.Marie bleef dikwijls stilstaan, vol bewondering over den fijnen, wazig blauwen glans, die alles overtoog, boomen, huizen, water, schepen en alles in een tooverachtigen schemer hulde. Zij had slechts gevoel voor glans en licht. "Zie je dat, Frank," vroeg zij, "vind je dat nu niet heerlijk?" "Och," was zijn antwoord, en haalde de schouders op; maar op mistige dagen, wanneer de nevel alle omtrekken afwischte, alle voorwerpen tegen, den matgrijzen achter grond wegdoezelde, den horizont verkleinde, alles meer deed raden dan zien, raakte Frank in verrukking en
[88:]
bleef soms een kwartier in den koelen natten mist staan, zonder een woord te spreken. "Prachtig... intens... wat een diepte van toon, wat heerlijke gamma's van wit en grijs!" En als de avond viel en de lantaarns ontstoken werden en tusschen de witte wolken gloeiden als gouden sieraden tusschen watten gelegd, en de roode en groene tramlichten dwalende robijnen en smaragden geleken, dan drukte hij haar hand en riep: "Dat is immers veel, veel mooier dan die banale zon." "Neen," antwoordde het meisje, "ik houd veel meer van licht en van dag." "Och, kind," zeide hij weer medelijdend, en het gesprek was uit. Aan een enkel punt klampte Rose-Marie al haar hoop voor de toekomst vast; een herinnering behield zij met kracht in haar geest. Het was haar eerste ontmoeting met Frank. "Toen heeft hij toch gedaan. als een gewoon, als een vriendelijk mensch," zeide zij tot zichzelf; "ik begrijp niet veel van hetgeen hij nu wil, maar dat bewijst toch voor zijn goed hart." Goed was hij anders genoeg voor haar; 't eenige wat hem hinderde was, dat zij nooit iets van hem wilde aannemen, geen kleederen, geen geld, niets. Voor alles wat hij aan Jans wilde geven aan lekkernijen, toonde zij zich dankbaar, maar voor zichzelf weigerde zij alles. Zij stond er op uit het huis van haar stiefvader te trouwen. "'t Is geen mooi huis, maar 't is toch niet onfatsoenlijk," zeide zij. Raadgevers had zij niet, maar haar fijn instinct ried haar steeds het juiste aan, wat zij doen of laten moest. Frank vond haar overdreven, dwaas, maar hij kon haar tot geen andere gedachten brengen. "Van mijn aanstaande neem ik niets aan," zeide zij, "'t zou mij verplichtingen geven tegenover u, en die wil ik niet hebben."
[89:]
Diep griefde het haar dat hij er niet aan scheen te denken haar aan zijn familie voor te stellen; toen zij er eens zeer bescheiden over sprak, antwoordde hij: "Maar kindlief! dat is immers niet noodig. Waartoe zou het dienen? Je trouwt mij en niet mijn familie." "En vindt je mama het dan goed?" "Zij geeft haar toestemming en dat is voldoende." "Maar zal ik haar en je zusters niet leeren kennen?" "Als zij er niet naar vragen, wel neen!" "Och, Frank !" zuchtte zij, "'t is zoo'n vreemd huwelijk. Zou Gods zegen er wel op rusten?" Hij glimlachte. "Wat ben je toch naïef, maar zoo heb ik je heel graag. Je moet natuurlijk wezen, precies zooals vroeger, nu eens lachen, dan bedroefd kijken of boos, maar geen gelegenheidsgezichten trekken, hoor!" Zij lachte een weinig pijnlijk en durfde niets meer zeggen; iets later vroeg zij : "Nu wordt dokter Adrichem ook mijn oom, niet waar, Frank?" "Ja, zeker!" "En wil hij mij ook niet ontvangen " "Neen, hij keurt mijn plan geheel af." "Hij ook al? Ik dacht nogal dat... dat hij mij een beetje lijden mocht." Frank zweeg, zij droogde haar oogen af. "Ben je aan 't huilen?" vroeg hij, "wat scheelt je?" "Och, ik vind het zoo naar op die manier in de familie te komen. En toch, als mama geleefd had en mijn eigen vader, zou ik me niet behoeven te schamen. Weet je mijn naam nu al, Frank?" "Heb je mij dien al gezegd?" "Ja zeker, maar je hebt het weer vergeten. Mijn papa was luitenant ter zee, dat is toch een mooie eervolle betrekking, en hij heette: Doremael van Asperen." "'t Kan me niets schelen, kind! Je moet mij je papier eens meegeven, Rose, dan zullen wij de volgende week aantekenen."
[90:]
Hoe dichter de dag naderde, hoe meer Rose-Marie's hart inkromp. 't Ging alles zoo vreemd en zonderling toe; mevrouw Van Haeren gaf haar toestemming per notarieele akte en vertrok met haar dochters naar Parijs. Henri liet niets van zich hooren en de getrouwde zuster evenmin. Van oom Theo had hij ook niets meer vernomen; zijn moeder en Henri waren er geweest en na dat bezoek had zijn moeder schreiend en zuchtend beloofd haar toestemming te geven, maar tevens verklaard zich niet met zijn meisje verder te willen inlaten. Toen echter de notarieele akte opgemaakt werd en natuurlijk Rose-Marie's echte naam moest worden opgegeven, zette mevrouw Van Haeren groote oogen op. "Maar dat kind is van goede familie!" riep zij uit. "Dat zijn de Doremaels van Asperen uit Nijmegen, heel deftige menschen, en ook de moeder schijnt van goede afkomst geweest te zijn. Dat zij zich mistrouwd heeft, kan het kind niet helpen; wanneer Frank het toch anders had aangelegd, wanneer hij 't meisje nu uit die omgeving bij ons had gebracht, wanneer hij nu vertrouwelijk met mij had gepraat, we zouden 't meisje wel geciviliseerd hebben, want Doremael van Asperen is een naam dien je noemen kunt. Maar Frank, met wien zij over de zaak nog eens praten wilde, verklaarde ronduit dat hij zijn meisje niet in dezen kring vol conventioneele vormen en banale begrippen wenschte te brengen; zij zou dan worden als de rest en dan was er voor hem alle aantrekkelijkheid af. Het huwelijk had dus in allen eenvoud plaats; het bruidje had een eenvoudig eigengemaakt zwart kleedje aan; 's middags vertrokken zij naar Den Haag, waar Frank zich wilde vestigen, en de geheele gracht had er pleizier in -zij waren met hun drieën: Jansje vergezelde hen. Frank bracht zijn jonge vrouw en schoonzuster in een paar kamers, die hij "binnenshuis" had gehuurd in een der nieuwe buurten; er was een mooie ruime kamer bij, welke hij voor atelier inrichtte!
[91:]
"Nu vraag ik maar één ding van je, Rose," zeide hij, "dat ge je op je gemak stelt en heel, heel gewoon doet." De eerste indrukken, die Rose-Marie van haar leven als getrouwde vrouw ontving, waren niet onaangenaam. Zij was den heelen dag bijna alleen met Jansje, want Frank ging aan zee schetsen nemen. De kamers waren net gemeubeld en zij hadden niets te doen; eten, bediening, alles was er onder begrepen. Rose-Marie zocht en vond ook werk, de stille nette omgeving deed haar goed; zij dacht met siddering terug aan de onwelriekende gracht met haar bloemennaam en aan de ruwe tapperij, waar zij, de dochter van een zeeofficier, eIken werkman bedienen moest. Jansje sprak telkens haar tevredenheid uit, en met geen mogelijkheid zou zij kunnen opgeven, wat haar ontbrak. Frank ging zijn eigen weg, hij kwam soms eten, soms ook niet; hij sprak weinig en was altijd in gedachten. Rose-Marie kwam hem steeds vriendelijk tegemoet en verhaalde hem dan allerlei kleine voorvallen uit haar beider leven; hij luisterde zeer afgetrokken. "Scheelt er iets aan?" vroeg zij dan bezorgd. "Neen, Rose, neen! maar ik denk aan mijn schilderij, ik heb al mijn vermogens noodig om inwendig te zien; spaedig zal ik je lastjg moeten vallen." Hij had zijn album vol krabbels van de zee, die hij te Scheveningen ging bestudeeren; soms nam hij zijn vrouw mee en wandelde met haar langs het strand; het was September en dikwijls slecht weer, het badseizoen liep ten einde en de gasten gingen heen. Rose-Marie had zoo gaarne eens met haar man over gewone dingen gesproken, maar hij ging op in zijn luchten en tonen, in zijn stemmingen en kleuren. "Is er nu niets belangrijker in de wereld dan dat schilderij?" vroeg zij zichzelf af, en dan zag zij hem van ter zijde aan en dacht dan hoe heel anders het zou wezen als Frank niet altijd bezig was met zijn kunst, maar met haar. Wanneer hij haar aanzag dan wist zij dat hij haar
[92:]
gelaat bestudeerde enkel voor zijn schilderij; wanneer hij naar haar luisterde dan wist hij nauwelijks wat zij zeide, maar teekende in gedachte elke verandering van haar beweeglijk gelaat op. Zij voelde het meer dan zij het begreep, en er ontstond in haar ziel een gevoel van vernedering dat haar steeds kwelde. "Ik ben zijn model en anders niet!" zuchtte zij vol bitterheid; "ben ik daartoe op de wereld?" Haar eenige voldoening was Jansje tevreden te zien; maar ook deze tevredenheid duurde niet lang; toen het bultje zich gewend had aan een regelmatig leven, aan goed eten en drinken, begon de onvoldaanheid haar weer te kwellen. Zij wilde uitgaan, meer van Den Haag zien; zij klaagde Frank haar nood en hij zeide onverschillig: "Neem een rijtuig! Ga uit!" De beide zusters maakten toertjes, maar ook dit gaf Jansje niet lang voldoening; zij begon te klagen over pijn in de borst en in den rug; zij moest comedies zien, naar concerten gaan, en ook hierin stemde Frank toe. Hij geleidde de meisjes waarheen zij wilden. Soms bleef hij naast haar zitten, en altijd met zijn schetsboek in de hand, hield hij zün oogen gevestigd op Rose-Marie's gezicht, waarop alle indrukken, die zij ontving, als in een spiegel weerkaatsten; zij merkte het echter spoedig en werd verlegen. "Och, ik bid je! Blijf zoo!" fluisterde hij haar toe, maar zij kon niet meer gewoon doen en alles wat zij hoorde of zag liet haar nu onverschillig. Haar hart bleef ontzettend ledig; vroeger had zij den heelen dag veel te doen; haar leven was onaangenaam, maar de tijd vloog om. Nu was er eigenlijk niets, wat haar hinderde; maar het scheen of de uren voorbijkropen. Zij las haar zuster voor, zij maakte handwerkjes, maar dat verkortte die eindelooze uren niet. Ten laatste nam zij een vast besluit en kocht allerlei studieboeken, Fransche en Engelsche thema's, geschiedenis, aardrijkskunde, van alles.
[93:]
Zij had een buitengewoon helder verstand en zij begon het leeren met ware geestdrift; zij begreep alles zoo gemakkelijk, nu had zij iets wat haar bezighield, wat haar te denken gaf. Voor eenige dagen sçheen zij geheel de oude, haar oogen schitterden, haar lach klonk weer als vanouds. Maar het duurde niet lang. Zij studeerde terwijl haar man uit was. Toch pruttelde Jansje. Zelf kon het kind zich niet bezighouden, en 't ergerde haar dat haar zuster zoo ingespannen werkte; een aanbod van Rose-Marie om samen te leeren wees zij met verontwaardiging van de hand. "Wat had zij met al die malle fratsen te maken? Zij kon lezen en haar naam zetten, dat was voldoende." Eens echter, terwijl zij met hun drieën aan tafel zaten, begon zij luid te klagen. "Ik heb niets meer aan Roos, nu zij geleerd wil worden. Frank, vindt je dat goed, dat zij den heelen dag zit te suffen over boeken?" "Suffen over boeken, wat zijn dat voor boeken, Rose?" Het vrouwtje bloosde sterk. "Och, Frank," antwoordde zij, "ik wou zoo graag talen leeren en geschiedenis en aardrijkskunde. Ik ben zoo vroeg van school gegaan, en daarom zoo erg dom." "Nu, dat is volstrekt niet noodig! Ik ben tevreden met hetgeen je kent en wil je niet geleerder hebben; bovendien zal je er toch niet mee voort kunnen gaan, want morgen begin ik met mijn schetsen naar je figuur. Met mijn zee ben ik klaar." "Och, Jans," zeide Rose-Marie, toen zij alleen waren, verwijtend tot haar zuster, "waarom heb je hem dit nu gezegd?" "Omdat ik je zoo vervelend vind met jou geleerdheid en ik wel weet, dat hij 't ook niet graag heeft." "Dat was juist een reden om mij niet af te vallen. Ik had er zoo'n pleizier in!" Van dien dag begon eigenlijk Rose-Marie's toekomstige levensbetemming; in de holle kamer, waar geen andere meubels waren dan Frank's schildergerei en een menigte
[94:]
half of kwart voltooide en even aangevangen doeken, bracht zij haar dagen door. Met een geduld, dat Rose-Marie bewonderenswaardig en onbegrijpelijk voorkwam, nam hij telkens en telkens schetsen van haar in alle houdingen. "Zie nu eens vroolijk!" riep hij haar toe. Zij deed haar best hem te gehoorzamen. "Neen, zoo niet, dat is gemaakt! Lach nu wat!" Zij lachte. "Is me dat een lach, dat is een grimas! Kijk wat vriendelijker!" Dikwijls wilde het niet lukken; Frank werd boos, Rose-Marie begon te schreien. dan wierp hij krijt en papier weg en liep heen. Spoedig kwam zij hem ootmoedig weer te gemoet en vroeg vergiffenis. "'t Zal morgen beter gaan, maar ik kon er waarlijk niet aan doen," zeide zij. "Waarom niet? Is 't dan te veel wat ik van je vraag! Is het zoo moeilijk om je in de stemming te denken, die ik verlang? In Duinwijk kon je het zoo goed. Zeg mij of je iets wenscht, of je iets ontbreekt, zeg het me gerust. Moet Jans iets hebben? Koop het dan toch!" "Och, Frank, je bent zoo goed, en ik zal wel mijn best doen!" Den volgenden dag deed zij wat zij kon. Zij wilde aan iets aangenaams denken, maar wat zou dat nu zijn? Voor zoo ver zij zich herinnerde was er niets in haar verleden dat haar aangenaam stemde, alles was even treurig; daar klonk een orgel in de verte en speelde "Der schöne blaue Donau"; er trilde iets in haar, zij lachte en lachte, Frank knikte. "Juist, dat is 't! Blijf zoo een oogenblik! Nu weet ik wat ik doen zal; ik zal mij een draaiorgel aanschaffen!" Zij lachte voort en hij was tevreden. Zoo ging het dag aan dag, uren lang. Rose-Marie liet hem geduldig begaan; toen de schetsen af waren begon hij met zijn schilderij. "Rosa Marina! dat zal ons beiden beroemd maken,"
[95:]
zeide hij; "ze zullen over mij spreken. Of zij boos op mij worden of mij ten hemel verheffen, 't kan me niet schelen, maar mij opmerken, dat zullen en moeten zij!" Hij begon met koortsachtige haast te werken, en na eenige dagen kon men tusschen de vele penseelvegen en vlakken iets onderscheiden, wat zee, wat lucht en wat strand moest beduiden. Op het strand zou dan een vrouwenfiguur komen te zitten; vaag en onbestemd kwamen de omtrekken reeds te voorschijn; telkens en telkens wischte Frank uit of schilderde het over. Wanneer Rose-Marie een geheelen morgen geposeerd en gehoorzaam al zijn vingerwijzingen gevolgd had, wierp hij plotseling zijn palet neer, streek met zijn dik in de verf gedoopt penseel over hetgeen hij gewerkt had en riep uit: "'t Gaat vandaag niet, zoo zit je al te theatraal!" Jansje verveelde zich bitter onder deze lange séances; zij verlangde een gezelliger omgang; gelukkig waren er een paar andere commensalessen, die niets te doen hadden en haar gezelschap kwamen houden. Rose-Marie begon er echter slecht uit te zien; zij voelde zich onvoldaan; de verveling, het nietsdoen; het gedwongen zitten uren lang in het benauwde atelier, dikwijls voor niets, drukten haar neer. Zij zweeg, maar haar gedachten werkten altijd door, zij deed zichzelf allerlei vragen, haar ziel werd ernstiger, haar geest rijper; en vandaar dat ook haar gelaat niet meer zoo ongekunsteld als vroeger al haar gewaarwordingen kon weergeven. Zij had slechts één genot, haar studiën; maar slechts met de grootste moeite kon zij daaraan een uurtje wijden. 's Avonds, als zij alleen was, bleef zij nog een paar uren werken; dat verfrischte haar geest en onspande haar na het wezenlooze leven van den dag. Maar ook dit mocht niet lang duren; Jansje begon in het midden van den winter te sukkel.en en leed aan slapeloosheid; als een ondeugend kind dwong zij haar zuster aan het bed te zitten zonder iets te doen. "Ik zal 't Frank zeggen!" dreigde zij dan.
[96:]
Frank ging veel uit; hij had verscheidene vrienden, schilders als hij, maar hij bracht hen nooit bij zich thuis; ontmoette hij hen wanneer hij met zijn vrouw wandelde, dan bleef hij nooit staan om met hen te spreken. Een enkelen keer had iemand hem aangehouden en toen stelde hij haar eenvoudig voor als: "Mevrouw Van Haeren." "Rosa Marina" vorderde langzaam; dikwijls deed hij in dagen er niets aan, maar begon aan andere doeken, waarvoor zijn vrouw echter steeds als model dienen moest; dan was het weer als een zigeunerin dat hij haar schilderde en kostumeerde haar in dit karakter; dan als liefdezuster, een anderen keer als visschersvrouw. Spoedig stond het atelier vol met doeken, waarop begonnen schetsen, allen van Rose-Marie in verschillende poses; voor elk moest zij niet alleen het kostuum aantrekken, maar ook het karakter uitdrukken door haar gelaat en houding. Het viel haar hoe langer hoe moeilijker hem tevreden te stellen; hoe meer hij haar toeriep natuurlijk te zijn, hoe gedwongener haar houding en vooral de uitdrukking van haar gelaat werd. "Ik kan niets met je beginnen," zeide hij boos, "je maakt me zenuwachtig." "Maar Frank," sprak zij half schreiend, "'t is zoo moeilijk mij telkens op commando in de eene of andere stemming te verplaatsen." "En wat doen de actrices dan anders?" "Ik ben geen actrice en zou het ook niet willen zijn." "Niemand verlangt dit ook van je! Is 't nu zoo moeilijk te lachen en vroolijk te zien " "Als ik er geen lust in heb, ja!" "Maar waarom heb je er geen lust in? Wensch je iets? Zeg het me ronduit! Een Niobe of Magdalenagezicht dat kan je goed trekken. Laten we dat eens probeeren, kom hier!" Hij maakte haar dikke haren los, liet het over haar schouders golven, ontblootte haar armen, sloeg haar een
[97:]
grauwen doek om borst en hals, en liet haar toen een half knielende, half liggende houding aannemen. "En zie nu zoo bedroefd mogelijk!" Rose-Marie trachtte het te doen, maar eensklaps begon zij hartelijk te lachen en hij liet van schrik zijn penseel vallen. "Wat is er nu weer?" vroeg hij boos. "Och, niets, Frank! Neem me niet kwalijk, maar ik vind me zoo gek er uitzien in deze lorren; ik kan 't niet helpen." "Je kunt niets helpen, maar je legt het er op toe mij te treiteren. Er is vandaag niets met je te beginnen. Ga maar heen." "Och, Frank, neen, probeer 't nog maar eens!" "Neen, ik kan vandaag niet meer werken. Je plaagt me." "Heusch niet, maar geloof me, ik kan zoo niet in eens lachen, dan boos of bedroefd kijken op je bevel. Als ik iets werkelijk voel, dan vertoon ik 't ook op mijn gezicht." "Ga maar heen! 't Is genoeg!" Nu begon zij te schreien; hij nam haar bij de schouders, duwde haar de deur uit en draaide den sleutel om. "Wat ben ik begonnen! Wat een dwaze, dwaze streek!" mompelde hij. "Oom had gelijk!"
inhoud | vorige pagina | volgende pagina