doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

M.C. Frank: Bijna verloren
Haarlem: De Erven F. Bohn, 1880
Schiedam: H.A.M. Roelants, 1902


I.

Een gezellige avond aan boord van de Félicitas.
Hoe is 't mogelijk aan boord van een zeilschip een gezelligen avond te hebben? Hoe kunnen zooveel menschen, tot zulk een enge ruimte beperkt, zich gezellig gevoelen?
Vooral voor hen die uit Indië komen moet dit onmogelijk zijn, op een schip, waar elke voet lengte en breedte nauwkeurig uitgemeten en in gebruik is. Hoe kan men "gezellig" zitten aan die lange, smalle tafels, met die lange, smalle banken aan weerszijden vastgesjord, en waar een eenigszins gezet mensch moeite heeft zijn beenen enz. in te schuiven, laat staan er gemak'lijk op te zitten! Geen zachte gevulde zittingen: noch rugkussens; maar rechte, vrij harde lederen of houten leuningen. Geen voetbanken of "poufs" wie een rustpunt zoekt voor zijn onderdanen, moet de beenen ver vooruit onder de tafel steken, waar de ijzeren stangen of dwarshouten zijn, die de poten der tafels aan elkaar verbinden, evenals schoolbanken. 't Is onmogelijk h i e r gemak'lijk te zitten, en 't is alsof de scheepsbouwmeester, of wie dan ook de inrichting van het salon bestuurde, alleen op magere, lange menschen gerekend en niet bedacht heeft, dat er ook kleine, kortbeenige, lijvige en zelfs zeer z w a a rlijvige passagiers kunnen bestaan.

[2:]

Alleen zij, die, gedenkend aan 't oude woord, "wie 't eerste komt, die 't eerste maalt," zich bij tijds een plaats op de breede, zwarte canapé hebben verzekerd, zitten eenigszins gemak'lijker, al is de rug van gezegde canapé hoog en recht en hard, de zitting glad - en ook hard - behalve waar de veeren bezweken en er ondiepten in gekomen zijn. En dan nog, een plaats op dit meubel te bemachtigen heeft vaak velerlei bezwaren, vooral over dag, en zoo tot en met acht uur 's avonds, wanneer de bewuste canapé tot wieg en kleed- of liever o n tkleedkabinet der kleinste kinderen dient.
't Is waar, dat het tegen de orde is, het salon of eenig meubel ervan tot zulke doeleinden te bezigen; - maar het goede schip Félicitas is geen boot van een der Maatschappijen; 't is een zeilschip, en de orde wordt hier dan ook niet zoo streng gehandhaafd als op de stoombooten.
Op dit uur - omtrent half negen 's avonds - is de canapé in quaestie ingenomen door eenige der matrones hier aanwezig. Haar respectieve "engelen" zijn, na meer of minder aandoenlijke en onbeschrijfelijke scènes, achter de gordijnen der hutten verdwenen. Misschien hebben enkele moeders een plaats op 't veelbesproken meubel ingenomen om deze of gene kleine (of groote) zonde harer lievelingen te bedekken, en dan moet iedereen toch zeggen, dat die zitplaats haar van harte gegund is... Misschien ook is het slechts om hier, nu 't rustig is, en zelfs de jammerende stemmen der baboes haar "ninna ninna boobooo!" gestaakt hebben, de huiselijke aangelegenheden van 't schip, of 't nieuws van den dag te bespreken.
"Nieuws van den dag" aan boord van een zeilschip? En "waar zou men dat nieuws van daan halen?" Wat zullen we zeggen? Het is er dan ook naar, maar nieuws is het toch, en er wordt met evenveel belangstelling over gesproken en naar geluisterd, als gij, Mijnheer, luistert naar dengeen die u de samenstelling van een (nieuw) ministerie of kabinet

[3:]

meedeelt - of gij, Mevrouw, naar uwe modiste, wanneer ze u over de laatste mode onderhoudt of de pas uit Parijs ontvangen modellen beschrijft.
Voor de heeren bestaat het nieuws erin te weten.: "welken koers men ligt (of legt?)" hoe het "aanligt", in gewoon of huishollandsch - uit welken hoek de wind waait. Hoeveel mijl of "knoopen" per uur of etmaal er gemaakt zijn, en nog andere zaken, die betrekking hebben op den gang der reis.
Enkele keeren wordt dit gewone scheepsnieuws afgewisseld en opgeluisterd door een "bijzonder goeie", (grap of "ui") die deze of gene verteld heeft, en die de heeren elkaar nu onder de roos meedeelen. Het spreekt van zelf, dat zulke "bijzondere goeie" niet geschikt zijn voor de ooren der dames, en dus niet in haar bijzijn besproken, worden, hoewel het tien tegen éen is, dat elke brave echtgenoot,het woord indachtig: "man en vrouw zijn éen" - en misschien ook een waarschuwend voorbeeld gevonden hebbende in de waardige Mrs. Caudle - genoemde "goeie", "onbetaalbare", nog eer hij zich "te kooi" begeeft, aan zijn dierbare ega toevertrouwt. Altijd op voorwaarde dat zij 't niet aan Mevr. A B en C zal vertellen - dit is dan ook overbodig, want het spreekt ook al van zelf, dat de respectieve echtgenooten van die dames hun geweten niet hebben willen bezwaren door een geheim voor hun vrouwen te bewaren, zoodat de dames den volgenden dag, àls ze bijeen komen, elkaar maar even behoeven aan te zien om te weten - dat ze er alles van weten, en er dan, ook al onder de roos, pret over te hebben.
Behalve deze vermakelijke nieuwtjes zijn er nog andere, minder vroolijk dan piquant, die tot het scheepsnieuws behooren; te weten: de kibbelarijen, in 't groot en in 't klein, soms over de onbeduidendste zaken. Hoe groot de eensgezindheid zij, hoe goed de harmonie (zooals men dat aan boord

[4:]

belieft te noemen) zonder oneenigheden van de passagiers onderling of van deze met den gezagvoerder, loopt geen zeereis af. Zulke voorvallen, mogen ze al onaangenaam zijn voor de betrokken partijen, leveren het belangrijkste nieuws, de allerbelangwekkendste stof tot onderhoud op.
Verder behoort nog tot het scheepsnieuws (men lette er wel op, dat we hier bepaald van zeilschepen spreken) het al of niet slachten van varkens, schapen, kippen of ander levend proviand, het zien en vangen van visschen: boniters, bruinvisschen, vliegende visch, het ontmoeten van andere schepen, het "seinen," de meer of minder goede tafel die de dag heeft opgeleverd, de hoedanigheden (en kunde) van kok en hofmeesters en die der spijzen, die ze den passagiers voorzetten.
Last but not least, op de lijst der nieuwtjes en sujets de conversations, zijn de praatjes, of cancans - die ontstaan en voortgeplant worden; voortspruitende uit lediggang, verveling en vaak ook uit ijverzucht, vergiftige planten, die op een zeereis welig tieren, overvloedig voedsel vinden en vooral ook niet zelden zorgvuldig aangekweekt worden. 't Is dan ook bijna niet anders mogelijk. Al die menschen, hier in zulk een kleine ruimte bijeengebracht, hebben een vasten werkkring en gewoonten gehad. De mannen buiten- de vrouwen binnenshuis. Mist de eerste zijn kantoor, zijn toko, zijn fabriek of land - de tweede mist haar ruim huis en erf, haar tal van bedienden om te beheeren, haar dispens, de zorg voor de tafel enzoovoort; terwijl het aan boord ten naastenbij onmogelijk is, den kinderen dezelfde verzorging te geven als aan den wal. Vandaar dat mannen en vrouwen tallooze ledige uren hebben - en, men weet het - ledigheid baart verveling en uit het brein van lediggangers, die zich bovendien nog vervelen, ontspruiten meestal de zoogenaamde praatjes.
Men behoeft volstrekt geen groote mate van menschen

[5:]

kennis noch een groote gave van opmerking te bezitten, om reeds na enkele dagen verblijf aan boord, dit soort reizigers te kunnen onderscheiden van hen, die zich niet aan een planten- of dierenleven zullen overgeven, zoodra de kust uit het gezicht verdwenen is. Eigenlijk kan men al zeer spoedig de passagiers van een schip in evenveel klassen of soorten verdeelen als Sterne in zijn "sentimenteele reis" de verschillende reizigers rangschikt . [Zie Seut. Journ. Routledges Ed. p.3. kol.2]
Van al die soorten passagiers waren eenige stalen bijeen op het goede schip (snelzeilend, gekoperd, driemast enzoovoort) Félicitas. Een kennersoog zou ze, op den avond dien wij bedoelen, terstond onderscheiden hebben; oppervlakkig geziên, geleek de groote zaal van 't schip een groote h u i s k a m e r, waar verscheidene families in de beste "harmonie" bijeen waren. Zie eens hier: Drie speeltafeltjes, door acht heeren en drie dames bezet: éen hombre-, een quadrille- en een whist (niet den blinde) partijtje werden gespeeld. De tafeltjes waren tegen 't beschot der hutten bevestigd; de spelers zaten op stoelen er om heen.
Nu en dan, als 't schip wat "overhaalde" ging het wel wat scheef, maar men speelde toch door; aan boord moet men niet zoo nauw letten op alles!
Aan de lange tafel, een viertal, tegenover elkaar gezeten, dat "commerce" speelt; het zijn drie dames en een heer. Een paar, die verzonken zijn in de geheimen van 't edele schaakspel.
Jammer dat een onverhoedsche beweging der Félicitas nu en dan koningen, raadsheeren, kasteelen en pions dooreen doet rollen. Och kom! Wat zou dat? Men begint op nieuw, dat is alles: "aan boord moet men", enz. enz. enz. Een paar "nurksen" zitten, met de ellebogen onder 't hoofd, - en een boek voor zich, zoo dicht mogelijk onder de kleine petroleum hanglampen. Zij praten niet, zien niet op - en wie

[6:]

niet beter wist, dat ze de oogen laten rondgaan om hier of daar iets te ontdekken, wat voedsel geven kan aan hun "nurkschheid", zou zeggen, dat ze verdiept zijn in hun boek.
Maar w i j weten beter!…
Een drietal schijnt zich bijzonder wel te vermaken. Een heer, onmiskenbaar een "militair," dit bewijzen houding en extra zorgvuldige hoewel eenvoudige kleeding. Twee dames van middelbaren leeftijd. Ze hebben een hoopje kaarten, een stukje papier, een potlöod en zelfs dobbelsteenen voor zich.
Toch is het geen kansspel dat hen zoo boeit; zie, een der dames heeft een verweerd boekje, dat er antiek uitziet, in handen, het boekje is met ouderwetsche letter, op ouderwetsch papier, d. w. z. d i k vloeipapier gedrukt: er zijn ouderwetsche plaatjes en figuren in; kabalistische teekens, cijfers, hiëroglyphen. Het drietal schijnt vol belangstelling; zij lachen, kijken ernstig, lachen weer, zetten wederom ernstige gezichten; schudden de kaarten, coupeeren ze, leggen ze uit op de tafel, en slaan het antieke boekje na.
Wat i s het, dat dit drietal zoo aangenaam bezig houdt? 't Is geen kaartspel althans, al liggen de kaarten op rijen van negen voor hen uitgespreid... Hupla, daar rolt de Félicitas van, haar rechter op haar linkerzijde, van bakboord naar stuurboord, zooals het op zee heet; de kaarten schuiven over en door elkaar, de dobbelsteentjes rollen heinde en ver, het papier glijdt onder de tafel, alleen het boekje blijft in handen der oudste van de twee dames.
"Ze zijn boven aan 't wenden!" merkt de militair aan,en beijvert zich om de gevallen voorwerpen op te rapen.
Het antieke boekje is een der eerste oorspronkelijke uitgaven van Madame Lenormands' "kunst om uit de kaart de toekomst te voorspellen", en het drietal heeft er "voor de aardigheid" eens een proef meegenomen. "Een zeereis die niet zonder moeielijkheden zal zijn - een vriendschap op zee aangeknoopt, en die standvastig zal blijven, - een ge

[7:]

liefde die "u" daarginds wacht" - voorspelt het boekje.
De zeereis gaat alle drie aan, de vriendschap: dat geldt de twee vrouwen: - de liefde - dat is hetgeen den jongen krijgsman wordt toegezegd. Of alles uitkwam?
Zijn er niet meer passagiers op de Félicitas? O ja, de kinderen; en wel anderhalf dozijn van die jonge wereldburgers; ze liggen nu allen reeds te kooi; 't is dan ook al tien uur, of "vier glazen", zooals het aanboord heet. 't ls nu betrek'lijk stil in de zaal; overdag, als al het jonge goedje er verzameld is, is het er soms niet om uit te houden, zoo'n rumoer maken die kleuters. Doch nu, nu is het uur van rust voor hen en van verademing voor hun ouders reeds lang gekomen; de respectieve vaders kunnen nu ongestoord hun partijtje maken; de moeders kunnen op haar gemak het nieuws van den dag bespreken. Ze maken dan ook wel gebruik van die kalmte; behalve de dames die meedoen bij een der kansspelen, zitten er nog een viertál op de meervermelde canapê. Dit "meubel" kon men gevoeglijk als het kantoor der Redactie van de nieuwstijdingen van der Félicitas beschouwen. En ze babbelen - we meenen, praten praten, praten!!! Nu overluid, dan halfluid, soms fluisterend, vloeit het gesprek henen; geen oogenblik staat een der vier damesmondjes (!) stil: Nu en dan, als het schip een al te sterken, onverhoedschen zijsprong maakt, hoort men een uitroep, een kleinen gil; maar 't is niet erg; iedereen weet dat de Félicitas een ijzersterk, flink gebouwd, zeewaardig schip, haar zoogenaamde Kapitein een beproefde zeeman is, ten minste, hij heeft er den naam van, en men weet: wie den naam heeft van vroeg opstaan enz. enz.
Hebben we nu met al de passagiers kennis gemaakt? Ja; dat is - eigenlijk niet; maar de twee, die ons nog niet zijn voorgesteld, zijn ook de eer eener kennismaking niet waardig. Oordeel zelf, lankmoedige lezer.
De een is een krankzinnige; hij vertoont zich zelden, en

[8:]

nooit buiten noodzakelijkheid. Hij leeft afgescheiden van al de anderen, in de nabijheid van den "schipper n a a s t God."
Hij schijnt ook menschenschuw te zijn, spreekt nooit iemand aan, en, ontmoet hij toevallig een zijner medereizigers, dan buigt hij 't hoofd en wendt de oogen af.
De andere is een jonge vrouw of dame. Nog minder de aandacht waardig dan de gek. Ze is jong, pas twee- of drie en twintig jaar; de heeren noemen haar "mooi" - "beeldschoon" '- "prachtig" zelfs. De dames vinden haar, "ordinair", of "lang niet zoo mooi om er over te roepen", of wel "in 't geheel niet mooi"; vooral als men "alles van haar weet", dan dient men haar, als fatsoenlijke vrouw, ten minste afschuwelijk te vinden.
"Als men alles van haar weet", zal men vernomen hebben, dat zij beschuldigd werd en terechtstond wegens m o o r d aan een jonger stiefbroertje gepleegd, doch vrijgesproken werd wegens onvoldoende bewijzen, en nog wegens andere redenen. De verdenking rust eenmaal op háár, daarom heeft zij Java, haar geboorteland, verlaten; daarom wordt zij ook hier geschuwd en met minachting behandeld...
Waar is ze, op dit oogenblik? Waarom is zij niet hier in de zaal, waar allen zoo gezellig vereenigd zijn?
Zoo het gure weer; dat na dagen van windstilte en na een bijzonder zoelen dag opkwam, u niet afschrikt, begeef u dan naar het dek. Daar, rondom de kajuitskap, staan de stoelen der passagiers geschaard. In een dezer luierstoelen - hij staat een heel eind ver van de anderen af - heel aan 't eind der kap, ziet ge een donkere gestalte liggen. De stoel is zoo ruim als een sofa; de gestalte is als 't ware opgerold op de breede, ruime zitting. Een donkere, warme mantel omhult haar; de kap van dien mantel is ver over het hoofd gehaald. Indien gij er voorbij gingt, zoudt ge niets bemerken van het gelaat, dan de twee donkere en toch lichtende oogen, die onafgewend naar buiten staren; ginds

[9:]

heen, waar een enkele blauwwitte schitterende streep, de donkere wolkgevaarten doorsnijdt. Deze gestalte beweegt zich overigens in het geheel niet; het spattende schuin der golven die tegen de verschansing opstuiven, de "stortz e e t j e s" die nu en dan kletterend neervallen op het dek, de wind, die nog niet lang geleden opgestoken, toch reeds gierend en huilend om 't schip heen suist de bewegingen der manschappen, die met trossen enz. het dek op en neer vliegen, de luidklinkende bevelen des gezagvoerders, niets stoort haar in haar mijmering. Zoo brengt zij vele dagen en de meeste avonden door. Alleen, zich met niemand bemoeiende, terwijl niemand zich met haar bemoeit; in een goeden zin, wel te verstaan. Iedereen, die de wereld kent, beseft, dat men zich genoeg met haar bemoeide als ze er niet bij was; men begrijpt, hoe?
Zij wordt geschuwd, doch in 't oog gehouden; niemand spreekt met haar, iedereen schijnt zich tot taak gesteld te hebben, al haar gangen na te gaan. Men vermijdt het zelfs, háár, of iets dat haar behoort aan te raken, maar toch weet men altijd al wat zij doet, elk woord dat zij spreekt, en zij is toch niet spraakzaam. Haar hut is de allerlaatste der lange rij hutten aan bakboordszijde, en, van de andere gescheiden door eenige hutten rol lading. Haar plaats aan tafel is aan het uiterste einde, aan gene zijde van stuurman- en doctorsplaats; ze zit alleen aan 't beneden einde der lange tafel; tegenover haar, aan 't hoofd, zit de gezagvoerder; maar aan weerszijden strekt zich een lange rij van wel twintig personen uit, die allen over tafel lévendige gesprekken voeren. Doch tot haar richt niemand ooit het woord; zij spreekt tegen geen harer dischgenooten. Zij eet zonder zich te haasten, met gezonden eetlust; uit haar manieren blijkt, dat zij een beschaafde vrouw is; vele der aanzittende dames, zouden haar die élégante, sierlijke bewegingen niet kunnen nadoen - en toch - zij beweegt zich zoo vrij, als ware zij

[10:]

alleen in een wildernis, als waren die veertig tot vijftig menschen niets meer, dan boomen van het bosch, zoo weinig bekreunt ze zich om hen.
Na de tafel begeeft ze zich met haar gewonen kalmen, sierlijken gang naar het dek, waar ze zich in haar stoel neervleit; daar brengt zij de lange avonden door en soms wel een gedeelte van den nacht, want dikwijls slaapt zij in, ongehinderd door de frissche zeelucht; de zonnetent en haar mantel beschermen haar tegen "zeetjes", regen, wind en zelfs tegen onbescheiden oogen. Niemand stoort ooit haar eenzame mijmerij, noch haar slaap. In deze kleine drijvende wereld leeft zij, wordt zij beschouwd als een paria. Het schijnt dat zij er vrede mee heeft, althans zij geeft zich geenerlei moeite om dien toestand te veranderen.
Als naar gewoonte heeft zij zich ook op dezen avond, na het diner, teruggetrokken. Het luid gelach dergenen die beneden gezellig bijeen zijn, is somtijds duidelijk hoorbaar door de nog openstaande gedeelten der patentglazen kap.
Gedeelten van de gesprekken kunnen haar oor bereiken; doch zij luistert er niet naar; zij heeft den geheelen avond, sinds de zon zoo bloedrood onderging, naar zee en lucht zitten staren. Zij heeft gezien hoe de laatste bloedig schemerende stralen hun schijnsel over de golven uitstortten; hoe de bonte, roode en paarsche strepen in 't westen allengs bleeker en bleeker werden en toen trapsgewijze overgingen in loodgrijs, donkergrauw, tot zwart toe. Nu is alles in dezelfde sombere tint gehuld; alleen die ééne scherp uitkomende witte streep is nog zichtbaar. Zij heeft gezien, hoe de kalme golven langzamerhand onrustig werden, hoe zij haar zilverwitte kammen opzetten en elkander al haastiger narolden, als wilden ze zich tegen het groote, sterke schip verbrijzelen. Zij heeft gezien, hoe die rustelooze vloeden al hooger rezen, al woester spel dreven, tot meer dan eene zich gedeeltelijk boven het schip verhief en haar glinsterend

[11:]

schuim en zilt water over het dek deed stroomen. Zij, die eenzame toeschouwster, heeft gehoord, welke bevelen er gegeven werden, gezien, hoe zeil op zeil bijgezet wordt en hoe bezorgd de ervaren zeelui naar den donkeren horizon en naar de steeds onstuimiger zee zien. Nu - om tien uur 's avonds, is het alsof de golven een zee van blauwgroen vuur opstuwen, waartusschen het witte schuim der baren helder glinstert; 't is oogverblindend, die rollende heuvelen vol phosphorlicht onder dien somber zwarten hemel. Als een schim vliegt het schip voort; alles is stil op het dek. De man aan 't roer, de stuurman en de doctor zijn de eenigen, die nog boven zijn; het volk dat de wacht heeft, ligt half te slapen, of zit in groepen bijeen, pratend en. fluisterend; slechts nu en dan wordt er een liedje geneuried. Ginds achter het hooge gevaarte van wolken, dat er als een donker rotsgebergte uitziet, ontwaart men een dof schemerlicht; 't is de maan, die tegen middernacht opkomen moet, volgens den almanak; want 't is de vraag of dit hemellichaam ooit de dikke wolken zal kunnen doordringen.
Daar klinkt de bel: z e s g l a ze n ! (Elf uur). De schelle klank doet haar opzien; zij werpt den mantel van zich af, staat op en ziet rond naar de tallooze zeilen boven haar hoofd, naar den donkeren horizon en de lichtende golven, die als rollende bergen voorbijsnellen. Daar breekt er weer een tegen den rand van 't schip; schuim en water stroomt naar binnen; onze eenzame heeft een onverwacht stortbad gekregen, en schudt huiverend het kille water van zich af.
"U moest naar beneden gaan, Juffrouw," zegt een jonge zeeman, voorbij spoedende om een bevel van "den ouwe" over te brengen aan den bootsman. "Het zal hier boven te guur worden voor u, en dit is nog maar een klein voorproefje."
"Zullen we zwaar weer krijgen? Meent ge dàt?" vraagt zij, den mantel weer omslaande.

[12:]

De zeeman haalt de schouders op, ziet naar 't zeil dat er staat, naar de lucht en de zee en herhaalt: "Gaat u maar slapen, we, willen hopen, dat U niets van merken zult, en dat morgen het zonnetje weer schijnen zal. Maar een buitje, ja - dat krijgen we.
"Goeden nacht, stuurman," zegt zij, aanstalten makende om zijn raad te volgen; de jonge man brengt even de hand aan zijn hoed en snelt heen.

Beneden gekomen, ziet zij 't geheele gezelschap bijeen; zooals wij hierboven vermeldden. Nu echter is het vermeerderd door den gezagvoerder, die op den drempel der zaal, tegen den post der schuifdeur leunt. Hij heeft zijn zeemans groot tenue aan: een zwarte geöliede jas, diehem tot op de enkels hangt, groote waterlaarzen, die ver boven de knie reiken, een zwarten "zuidwester" op, die zijn donker, gebaard gelaat een nog woester uitdrukking verleent. Het geheele costuum en zelfs de baard en borstelige wenkbrauwen van den zeereus glinsteren van waterdroppels. Hij zou uitnemend geschikt zijn om voor een portret van Neptunus in strijdcostuum te zitten.
Hij beantwoordt eenige vragen, die de passagiers hem doen, en van hem hoort men bijna hetzelfde als de jonge stuurman zoo even aan de dame zei: "Ja, er zou "een buitje" komen: het weer was "omgeslagen" de barometer "een weinig gedaald." Maar, 't zou wel losloopen, 't best was dat men maar gerust naar kooi ging; morgen zou 't wel weer mooi weer zijn, enz. enz. enz.
De meesten zijn gerustgesteld en vervolgen hun spel nog een poos; anderen gaan rustig slapen; enkelen slechts, die meenden dat "den ouwe" eenigszins bezorgd keek, blijven nog een korten tijd bijéén; maar dan laat de slaap ook bij hen zijn rechten gelden. 't Is waar, het schip maakt heden al

[13:]

bijzonder vreemde bewegingen, het kraakt en werkt zoo erg - en - maar toch, boven op het dek is alles zoo rustig; en - de Félicitas heeft de kwade gewoonte van bij het minste te slingeren als een visscherspink; dus dat is geen reden om ongerust te zijn .
Weldra is alles dan ook in diepe rust, de passagiers slapen. In de kajuit van den Kapitein is het echter zoo rustig niet. "Den ouwe" heeft den eersten en tweeden stuurman bij zich geroepen, de doctor is ook tegenwoordig, zeekaarten, enz. liggen op de tafel uitgespreid, er wordt levendig beraadslaagd, de barometer geraadpleegd; ja, zeker, er is "een buitje" ophanden; 't zal van nacht spoken op deze zee; en morgen, wie weet…
Doch overigens ligt alles in diepe rust.


inhoud | volgende pagina