Melati van Java: 'Verloren Smart' In: Nederland. Verzameling van oorspronkelijke bijdragen door Nederlandsche letterkundigen Onder redactie van Mr. M.G.L van Loghem. Amsterdam: Loman & Funke, 1901 (tw. dl.)
[377:]
"Je hebt haar nog niet gezien?" "Neen, hoe zou ik? Ik ben nog geen veertien dagen terug." "Ze is anders wel te zien, vooral waar plezier te maken, drukte en opwinding is. Zij kan nauwelijks haar rouwjaar afwachten om overal te komen, en met dien rouw neemt zij het zoo... zoo elegant mogelijk op." "Het jaar is toch nog niet om." "'t Zal er om gaan. Gister zag ik haar nog met haar zuster mevrouw de Hensz op de muziek van het Waterlooplein, - ge weet de Henszjes zijn erg r é p a n d u s, jong, levenslustig, hebben het goed - nu ik verzeker je dat toen de mooie victoria met de prachtige sandelwoodjes het Plein opreed, ieder het hoofd om draaide om de mooie vrouwtjes te bekijken." "En was zij nog in den rouw?" "Half! een coquetterie te meer, een symphonie, zei Karsten je weet wel van de Java-Bode - in wit en zwart. 't Is of zij bij den dag mooier wordt dat lieve weeuwtje. Enfin! zij heeft gelijk!" "En toch - toch moeten zij zoo gelukkig zijn geweest." "Bijzonder! Ieder had met het geval te doen: Acht maanden getrouwd en toen de cholera - in volle kracht en levenslust - zoo naar Tanah Abang - 't was jammer - Henri van Naerden was een flinke kerel "
[378:]
"Van wien men nog, zooveel kon verwachten." "En reeds had hij veel gepresteerd - zoo vol energie en levenslust - ten top gevoerd door zijn huwelijk met het aardige vrouwtje en in eens paf - uit was 't." "Maar zij?" "Zij? Ja zij! Ze moet eerst vreeselijk hebben aangegaan, men was bang voor haar verstand, en dacht nu eens een zeldzaam exemplaar te zien van het in Indië vooral zoo weinig voorkomende ras der ontroostbare weeuwtjes, et voilà... nog geen acht weken later ziet men haar behoorlijk in zwart krip gepakt, dankvisites maken, toen 't krip een beetje weggeschoven, - later heette het geen crêpe meer maar tulle, geloof ik. Verder een soupçon van wit - dat groeide, groeide tot het die symphonie en blanc et noir is geworden, vooral geen noir et blanc." "Onbegrijpelijk!" "Waarom? Je bent nog altijd de oude idealist! Wil je hebben dat het lieve vrouwtje op haar 22e jaar of zoo de wereld afzweert, of had je liever dat zij als een Hindoesche zich liet verbranden?" "Och - dat niet - maar - maar..." "Nu wat?" "Ik had van haar een andere manier verdriet te dragen; ik had het gehoopt voor hem." "Je hebt ze beiden goed gekend." "Hij was mijn beste vriend! Wij studeerden samen, ik vertrok eerder dan hij naar Indië, toen ontmoetten wij elkander weer hier en onze vriendschap hield ons staande, hielp ons weerstand te bieden aan het klimaat, aan de ideeën aan de "stille kracht."" "En daarna ging je met verlof?" "Ja, ik moest mijn moeder zien. 't Was of zij mij riep; drie maanden na mijn aankomst is zij ook overleden." "Weet je wat ze vertellen?"
[379:]
"Dat je ook vues had op Olga Courtney, maar uit vriendschap voor Henri van Naerden je teruggetrokken hebt." "Och maar, zoo'n praatje! Er viel niets terug te trekken, Olga hield innig van Henri!" "Dat kan wezen - maar zie je! Er is nu weer kans! Olga verlangt niets dan getroost te worden en zoo spoedig mogelijk liefst!" "Ik voel in mij geen roeping tot trooster!" Beide mannen liepen over den grooten weg van Rijswijk; zij hadden een der groote Hotels, die op deze straat uitkomen, verlaten. George Woudsma, zoo pas met verlof teruggekeerd rechterlijk ambtenaar, was sympathiek van verschijning; het lag zeker aan zijn losse houding, want zijn trekken hadden niets bijzonders, toch boeiden zij en het duurde een poos vóór men begreep dat de eigenaardige bekoring uitging van zijn vreemd gevormde amandeloogen, zeer wijd onder hun lange wimpers en eensklaps aan de slapen smal en puntig toeloopend - helder blauwe oogen, die vreemd deden in zijn gebruind gezicht met het donkere, kort geknipte haar. De vriend of kennis met wien hij liep, was iemand om niets van te zeggen - quelconque in uiterlijk, woorden en gedachten... "Daar als je van den duivel - ó neen, als je van de zon spreekt zie je haar stralen. De victoria met de mooie vosjes." De victoria reed hun voorbij; twee dames zaten er in met een prachtig blond kind op het voorbankje. "Aardig spulletje hè!" zei de vriend. "De Hensz verdient geld als water met zijn Hypotheekbank. Zijn zwager was er rechtskundig adviseur van - hé! wat scheelt je?" "Mij! Hoe kom je er aan! Niets!" In vogelvlucht was het voorbij gereden; mevrouw de Hensz in haar costuum van wit en mauve, naast haar het veel
[380:]
besproken weeuwtje van Henri van Naerden. Beiden lagen onverschillig achterover, nauwelijks groetend wien voor haar den hoed afnam, maar toch had Olga George herkend. Toevallig zagen zij elkander in de oogen, en zij was reeds voorbij toen zij even op de lippen beet en van kleur veranderde, en hij stond stil - omdat hij niet verder kon - zijn hart sloeg zoo hard en wild, dat elke beweging hem onmogelijk was. "Je begrijpt - het doet mij aan - toen ik haar 't laatst zag, was het als bruid naast - mijn vriend," bracht hij met moeite uit want hij voelde als bij instinkt dat hij voor dezen man niets mocht open laten van zijn hart - geen opening hoe klein ook - want in Indië als overal zijn er die loeren op zulk een plek om er hun onreinen vingers in te steken, er in te wroeten en niet te rusten vóór alles open ligt en onbeschut. "Maar waarom breng je haar geen bezoek?" "Zou het aangenaam zijn?" De andere lachte, wierp een onderzoekenden blik op zijn gedistingueerd voorkomen. "Wel, mij dunkt zelfs hoogst aangenaam." Woudsma zweeg even en deed toen een vraag over cultures, waarbij zijn medewandelaar een betrekking bekleedde. Hun gesprek had afgedaan met Olga Courtney, weduwe van Naerden.
inhoud | volgende pagina