Thèrèse Hoven: Vervreemd. Indische roman Amersfoort: Valkhoff & Co, 1906
[84:]
HOOFDSTUK VII. Fientje wil niet wennen.
Tante Marie en oom Jacques waren een Zondagje overgekomen om van hun Brusselsch uitstapje te vertellen en tevens om kennis te maken met het Indische nichtje. Terwijl haar man met Fientje vooruit liep, informeerde Marie bij Dora, die haar met haar nieuwe huisgenoote van den trein was komen halen, hoe het ging en wat ze aan haar hadden? Dora krulde haar bovenlip en trok de wenkbrauwen hoog op: "Wat zal ik je er van zeggen? je moet maar voor je zelf oordeelen." "Zoo - op 't oog, is ze wel aardig en heel knap, ik meen natuurlijk van uiterlijk." "Ja, ze is eerder mooi dan leelijk, maar mijn mooi is 't toch niet. Ze is wel wat donker, vind-je niet?" "Och! je moet denken, ik heb haar maar even gezien. Ze schijnt nog al goed met Jacques op te schieten."
[85:]
"O! als ze wil, is ze conversabel genoeg." "En hoe gaat het jelui? Erg jammer, dat jelui niet mee kon gaan naar Brussel; wij hebben een aardig weekje gehad, maar wij betreurden 't toch telkens, dat jelui er niet bij waart. Als je 't zoo samen afgesproken hebt, hé?" "'t Kon onmogelijk. Fientje kwam zoo plotseling en ze had zooveel noodig. En al die feestdagen er tusschen." "Dus hadden jelui eigenlijk niet veel aan je vacantie?" Dora glimlachte witjes. "Niet bepaald." "En hebben jelui 't nu druk? Veel privaatlessen?" "We zijn eigenlijk bang, dat we de privaatlessen zullen moeten opgeven. Fientje neemt nog al veel tijd in beslag. We zijn blij, als we 's avonds ons corrigeerwerk af krijgen en er een uurtje af kunnen nemen om ons voor den volgenden dag op school te prepareeren. Och! en je begrijpt, zoo'n meisje moet toch bezig gehouden worden." "Houdt ze van lezen?" "Nee, daar kan ik niet op roemen. Ze neemt om zoo te zeggen, nooit een boek op." "En handwerken?" "Daar heeft ze geen geduld voor." "Doet ze wat aan muziek?" "Heel weinig, enkel lichte opera-wijsjes en populaire liedjes."
[86:]
"Cor was toch wel muzikaal, niet?" Het viel Dora op, dat ze al dien tijd over de dochter gesproken hadden, zonder de moeder te noemen, en toch vormde deze den band tusschen de Hollandsche tantes en het Indische nichtje, maar och! die band was met de jaren zóó los geworden, dat ze er zich bijna niet meer bewust van waren. Oom schoot best met Fientje op. Ze was verbazend aardig en pakte uit! Tante Margot en tante Dora hadden haar nog niet zoo vroolijk gezien. Ze zette den geheel en dag haar beste beentje voor en was aan de koffie, en ook later, zóó poeslief en voorkomend, dat tante Marie zich niet begrijpen kon, dat Dora niet meer enthousiast was geweest. Telkens stond ze op en nam ze haar tantes iets uit de hand. "'t Is wel jammer, dat u net op Zondag bent gekomen," zei ze tot tante Marie. "Nu kan die arme Keetje niet uit, kassian! Ik heb aangeboden te koken, maar tantes willen niet." Tante Margot, die evenmin als tante Dora, iets van zulk een voorstel gehoord of zelfs maar vermoed had, zei hoofdschuddend: "Maar Fientje, hoe kom-je er op? Er is geen sprake van geweest." Een ondeelbaar oogenblik versomberde Fientje's gezicht, toen hernam ze lachend: "Denkt u soms, dat ik niet koken kan? Weet u, 't is jammer, dat ik er
[87:]
niet om gedacht heb, dan had ik rijsttafel voor u kunnen maken." "Kun-je dat dan ?" vroeg oom Jacques, die dol op sterke dingen was, doch ze thuis nooit kreeg, omdat hij wel eens last van zijn nieren had. "Natuurlijk, ik kan wat lekker. Als Ma geen Kokkie heeft, kook ik altijd en dan maak ik zoo heerlijk, dat Pa zegt: "Kokkie heeft haar best gedaan." - Tante keek haar ongeloovig aan. "Is toch heusch waar," verzekerde Fientje. "Ik kan heerlijk sambals maken en nassi goreng en bahmi op z'n Chineesch, is verrukkelijk! Hebt u wel gegeten, oom?" Oom betuigde zijn spijt en zei dat hij wel van dat Indische goedje hield. "Wacht, ik zal Mama vragen of zij een kist wil sturen, ja? Roode vischjes is ook lekker, echte Makassaarsche, anders niet, en gendria, van die kleine olijfjes Fientje legde een zeldzame en ongewone spraakzaamheid aan den dag, die haar tantes ten hoogste verbaasde. In den regel toch was ze nukkig, en er gingen soms dagen om, waarop ze niets dan monosyllaben ten antwoord kregen. Ze bleef allerliefst en babbelde zoo opgewekt mogelijk, tot de bezoekers weggingen.
[88:]
Ditmaal was het tante Margot, die de honneurs zou waarnemen en haar zuster en zwager naar 't station bracht. Fientje was dolgraag meegegaan, doch met 't oog op het gevaarlijke Hollandsche klimaat, en dat op een winter-avond, werd het algemeen beter gevonden, dat ze maar thuis zou blijven. Het afscheid was allerhartelijkst, en tante Marie en oom Jacques waren beiden heel oprecht, toen ze verzekerden, dat ze Fientje een bizonder aardig meisje vonden. Zoodra ze weg waren, zei tante Dora: "Zou jij nu niet naar bed gaan, lieve kind, je zult wel moe zijn?" "Bent u liever alleen, ook goed, dan ga ik bij Keetje zitten. Als ik u hinder, waarom zegt u 't dan niet? Hè, die Hollandsche menschen spelen zoo comedie, heelemaal niet eerlijk! Is toch eigenlijk jokken!" "En ben jij zoo verschrikkelijk waarheidlievend, dat je dat niet velen kunt?" vroeg tante Dora spottend. "Ja, natuurlijk, ik jok nooit, op mijn woord, vraag maar aan Mama." "Maar Fientje, en van middag dan? Dacht-je nu heusch, dat we dat alles zouden gelooven, wat je ons van je koken en zoo vertelde?" "Waarom niet? U was der toch niet bij?" "O! En daarom dacht je zeker, dat je ons wel wat wijs kon maken?"
[89:]
"Juist niet. U bent wijs genoeg, veel te wijs. Een schooljuffrouw ook. Hè, ik wou maar, dat Ma mij maar bij tante Marie en oom Jacques in huis had gedaan, liever dan hier." "Dat is niet heel beleefd, Fientje." "Je hoeft tegen je eigen tante toch niet beleefd te zijn," merkte Fientje stuursch op. "Maar, kind, dat is toch niet aardig van je. Van middag was je zoo lief." "Kan niet altijd lief zijn, onmogelijk, en ik vind Holland zoo vreeselijk naar en stijf." "Vandaag scheen je anders nog al op je gemak te zijn. We wàren al blij en dachten - dat je nu een beetje begon te wennen." "Heelemaal niet," antwoordde Fientje, knorrig. "Dat zal wel nooit gebeuren. Ik wil niet wennen... Ik wil doodkniezen of naar Indië terug. Ik wil naar Flip. Ik verlang zoo naar hem." "Kom, zet je die gekheid nu maar uit je hoofd. In Holland denken meisjes daar niet aan." Fientje zei geen woord, maar in haar oogen en om haar lippen lag een wreede uitdrukking van haat, die tante Dora angstig maakte. Tijdens haar jarenlange ondervinding van bakvischjes, had ze nog nooit zulk een onheilspellende uitdrukking op een meisjes-gezicht waargenomen. Tusschen het schepseltje, dat daar tegenover haar
[90:]
zat, en haar zelve, was niets gemeen. Geen van beiden voelden ze de stem van het bloed; ze stonden vijandig tegenover elkander: wat er in Fientje opwelde was zuiver rassenhaat. Zonder het te weten en zeker zonder het te willen, had tante Dora haar doodelijk beleedigd - door te insinueeren, dat in Holland de meisjes anders waren. Daarin zat, voor Fientje, een minachting voor haar afkomst en zoo iets vergeet een kleurling nooit. Haar woede toonde zich in 't vast samendrukken van haar lippen en in 't vaal grijs worden van haar wangen. Een Hollandsch kind zou in schreien zijn uitgebarsten of een brutaliteit hebben gezegd, maar zij zweeg. Ze kropte 't op, ze bewaarde die kwetsende woorden in het hart; daar stonden ze gegrift met onuitwischbare teekens. - Dat gezegde, zoo onschuldig bedoeld, gaf haar niet alleen een afschuw van haar tante, die 't geuit had, doch tevens van de meisjes in Holland, die zoo anders waren. Een wild, woest verlangen kwam in haar op om weg te gaan van dat nare land en van die nare meisjes. Ze wilde naar Indië, naar haar eigen omgeving, naar haar vader, die ook tot 't geminachte ras behoorde, en naar Flip, die dan toch maar wat veel van haar hield, al was ze dan geen Hollandsch meisje. -
[91:]
Ze zou 't hem wel vertellen, omdat hij haar begrijpen kon. En dan zou hij haar troosten en zeggen: "Laat maar, hoor; jij bent toch mijn vrouwtje, ja, Pien?"- Schande toch van die Ma om haar weg te sturen naar dat akelige Holland en die nare tantes. De gedachten, die in Fientje's hoofd omtrent haar moeder ontsproten, waren alles behalve vleiend voor deze. Zoo echt valsch, die Ma! En nou zat ze er maar mee en die Ma was lekkertjes in Indië! Plotseling stond ze op "Ga-je naar bed?" vroeg tante Dora vriendelijk. "Nee, ik ga wat van boven halen." "Laat Keetje je dan lichten." "Hoeft niet, kan wel zien." Met den lichten tred, den schuifelpas aan Indo's eigen, ging ze naar haar kamertje en kreeg er 't aardige lijstje met de portretten van haar moeder, dat haar tantes, met zooveel vriendelijke zorg, bedacht hadden. Behoedzaam sloop ze weer naar beneden en opende ze de keukendeur. "Is de kachel nog aan, ja, Keetje?" "En of, hij brandt als 'n lier, maar niks aan je tantes zeggen, hoort Die denken natuurlijk, dat die al lang uit is. Maar ik bedank er voor om te bevriezen, 't tocht hier toch al zoo allementigies. En ik kan op 't mesien geen water genoeg warm maken om al die
[92:]
vaten. 't Benne me maar geen borden! Tousjourse weer andere; net of 't mekaar bijt." "Zal ik je helpen ?" vroeg Fientje, dienstvaardig. "Nou zeg - dat zullen ze binnen niet goed vinden." "Ik doe, wat ik wil," kondigde Fientje aan. Van den eersten dag af, had ze op een voet van gelijkheid met Keetje omgegaan. 't Denkbeeld, dat een volbloed Europeesche haar mindere zou zijn, wilde er niet bij haar in. "Nou - als je drogen wil?" stelde Keetje voor. "Maar wat hè-je daar? De kiekies van je Ma? Is 't lijstje soms kapot?" "Nee," antwoordde Fientje kortaf. "Waarom hè-je 't dan hier gebracht? Toch niet om aan mijn te laten kijken? Ik hè' van avond wel wat anders te doen. Als ik niet wat poot an speel, sta ik temet van nacht om twaalf uur nog af te wasschen, pas op, als 't niet waar is. - Maar wat doe-je nou? De kachel deur openmaken, dat mot' je niet doen, kind, dan vallen de gloeiende kolen der uit." "O! ja, Keetje, ik vergeet heelemaal, tante Dora heeft je noodig, daarom kom ik hier." "Wel alle menschen, 't zou je bedoen, al weer wat anders. Je kent hier den heelen dag wel klaar staan. Nou mot ik alweer mijn witte schort andoen; ik mos 's bij der lui binnen komen met mijn bont an; ze zouden der 'n appelflauwte van krijgen."
[93:]
"Waarom draag-je zoo'n blauw schort, vind-je dat mooi ?" informeerde Fientje, voor wie boezelaars als bedienden-kleedij iets heel ongewoons waren. "Nou, zeg, onder me werk kan ik toch niet een mooi gesteven wit dragen. Is 't nou heusch geen moppie van je dat ik bij je tante moet komen?" "Nee, zeker niet, ik geloof, tante wil je een stukje taart geven." "Zoo, die is goed. Ik heb van juffrouw Margot ook al 'n stukkie gehad. Maar ik hou me van den domme, dat snap-ie. Lekker was die schuimtaart, hè?" Fientje schudde 't hoofd. "Ik houd er niet van, net melk en dat deeg vind ik ook niet lekker." "Fuil-tee niet? Is juist fijn." Zoodra Keetje de keuken verlaten had, opende Fientje heel voorzichtig 't deurtje van de kachel - en legde ze het lijstje, met portretten en al, op de brandende cokes. Daarna deed ze't deurtje weer even zorgvuldig dicht. Op 't zelfde oogenblik kwam Keetje terug, heel boos om haar vergeefschen gang. "Als je weer eens wat weet? Hou-jij je familie voor den gek maar mij niet," zei ze nijdig. "Kom, niet boos zijn, ja, Kee? Ik mag toch wel foppentjes doen." "Wel, goeie genade, wat hè' je nou uitgevoerd?" informeerde de meid. "Wat 'n stank, wat hè'-je gedaan? Zeker an 't vuur geweest?"
[94:]
Keetje tilde den grooten waterketel en 't plaatje, dat er onder lag, op en wist niet wat ze zag. "Kind - hoe kom je der bij? Wat heb-je gedaan? 't Lijstje met de portretten van je Ma?" "Ik wou 't lijmen," antwoordde Fientje ernstig. "'t Was een beetje los, zie-je, en toen dacht 'k, - ik zal 't boven 't vuur houden, dan smelt de lijm en dan plakt die weer." "Nou, maar, zeg 's, dat is ook snugger!" Aan tante Dora, die op de onaangename lucht, welke 't sterk geverniste hout verspreidde, naar de keuken kwam, vertelde ze 't zelfde. Voor geen geld zou ze bekend hebben, dat ze de portretten uit kwaadheid verbrand had en dat het eigenlijk een wraakoefening was. Maar toen ze, kort daarna, in haar kamertje was om zich uit te kleeden, fluisterde ze: "Lekker! Allemaal verbrand, ja! Nou kan Ma leeren." - En toen nam ze, uit haar schrijfportefeuille - een dikwijls gelezen en daardoor erg gekreukeld, velletje papier en las ze:
God, Pien ik mis jou zoo. Ik ga wel tien keer op een dag langs jou huis - net een leege kooi, ja? Jou zuster Coba knikt wel tegen me en Toetie en Poppie ook, maar ik wil der niet van.
[95:]
Ik blijf jou trouw, hoor Pien? Ik wil nooit meer een ander meisje en als jij van verdriet sterft in dat koude Golland, ik treur der me zelf ook dood om. Der is weer een bal geweest - in den schouwburg, eerst comedietjes en toen dansen, maar ik doe der niks an mee, ik zit maar in een hoek en denk an mijn Pien. En al die jongens en meisjes lachen mij uit en de jongens plagen me - omdat ik geen meisje heb! Maar ik stoor der mezelf niet an. Ben-je nog goed dik en gezond, ja Pien? En krijg-je genoeg te eten? Ik pas heel slecht op en werk niks op de kantoor, enkel maar om verdriet. Ik word ook mager, waarachtig Pien, mijn slaap broek schommelt om mijn beenen en de vest van mijn Zondagsche pak, waarmee ik aangenomen ben, is zoo wijd als ik weet niet wat. Dat komt door jou, omdat ik zooveel van je houd. Zijn je oogen nog zoo mooi zwart, ja Pien? En glimt je haar nog zoo? Je moet in Holland niet lachen tegen de heeren, dan zien ze je mooie tanden en ik wil alleen zien, je bent van mij, ja Pien?
[96:]
Soms kan ik heelemaal niet eten en laat ik de rijst zoo maar liggen op mijn bord; ik geef ook niet meer om lekker bedis, proef haast niet. Heb-je dien avond al vergeten, Pien? Of denk-je nog der an? Heb-je mij ook nog niet vergeten? Dag Pien. Je trouwe Flip.
"Toch een prachtige brief, ja ?" fluisterde Fientje bij zich zelf. - "Ik zal toch aan Pa schrijven, dat 't niet gaat. Of ik zal telegrapheeren. Kan niet wennen, mag wel terug, ja Pa?
inhoud | vorige pagina | volgende pagina