doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Melati van Java: 'Weduwe'
uit de bundel Vriendinnen
Schiedam: H.A.M. Roelants, 1897


[171:]

George Franken ging naar huis; hij was hoofd eener financieele zaak, die - wonder der wonderen in onzen tijd - bloeiend en tegelijk solide was; hij woonde in een der grootste steden van ons land, en zijn h u i s, wat hij ten minste altijd zijn huis bleef noemen, lag in een mooi dorp, ergens in de provincie. Het werd bewoond door zijn vader en jongere zuster. George Franken was een ernstig man, die zich in de deftigste kringen bewoog, wiens oordeel hoog op prijs werd gesteld, die met een bejaarde huishoudster en twee meiden een fraai ingerichte woning bewoonde, en den naam had een verstokt celibatair te zijn.
Sinds jaren hadden moeders, in het genot van huwbare en trouwlustige dochters, het opgegeven moeite te doen om hem voor haar lievelingen te verzekeren. Hij was goed in de dertig, had een flink voorkomen en gold voor rijk; redenen te over, waarom men het zoo doodjammer, bijna zonde vond, dat zulk een man niet trouwde.
De reden, waarom hij niet trouwde, was zeer eenvoudig en gewoon: hij had nog nooit een vrouw ontmoet, die zijn hart sneller deed kloppen. Hij was tevreden met zijn kalm, rustig leven, hij verlangde niets anders; zijn grootste uitspanning was met de feestdagen naar h u i s te gaan, en in den jachttijd op het buiten van den oudern heer eenige weken door te brengen, want, wonderlijk genoeg, de deftige, afgemeten bankier

[172:]

was een dolle jachtliefhebber en een uitstekend ruiter.
Het was dus in zeer opgewekte stemming dat hij op een fraaien Septemberdag zijn boeken en kantoor verliet, om eens voor een paar weken naar buiten te gaan en de muffe stadslucht uit zijn hoofd en kleederen af te schudden. Hij wist met hoeveel vreugde hij op "Villa Blanda" verwacht werd, hoe zijn zusje Annie reeds sedert weken naar den dag uitkeek dat hij komen zou, en hoe ook zijn vader - een oud-kolonel -, al sprak hij 't misschien niet uit, met evenveel spanning en blijdschap naar zijn komst uitkeek.
Eén ding vond hij vervelend: men zou dezen keer niet onder elkander zijn, er was een logée.
"De weduwe van mijn ouden wapenvriend, generaal Van Dussen, is wegens gezondheidsredenen in Europa en logeert voor onbepaalden tijd bij ons," had zijn vader geschreven.
Die oude dwarskijkster zou hen lastig zijn. Annie en hij konden, als zij samen buiten waren, soms als twee groote kinderen doen zoo uitgelaten en vroolijk, en nu zoo'n oude Indische dame, voor wie men allerlei attentiën moest hebben, die Annie gezelschap diende te houden, die geen tocht kon velen en geen groote wandelingen wilde maken en toch niet thuis verkoos te blijven.
Foei, dat zoo'n mensch toch ook niet vroeger of later kon komen! Hij had zijn vader wel eens over Van Dussen hooren spreken, dat hij onlangs gestorven was, dat hij een weduwe had nagelaten, maar George was al zoo lang van huis; zijn pad was zoo ver van dat zijns vaders gelegen, in een woord, hij had nooit zijn gedachten over diens vrienden laten gaan, en hij vond het nu alleen minder aangenaam dat het prettige samenzijn in huis door die deftige generaalsvrouw verstoord zou worden.
In zijn regelmatig leven, dat in alle bijzonderheden

[173:]

vooruit was vastgesteld, vreesde George als een der grootste rampen elke inbreuk op die orde en regelmatigheid.
Toen hij na een reis van een paar uur aan het naaste station kwam, zag hij dat de breack hem afwachtte, en dat de kolonel met den stationschef op het perron ernstig pratend over dienstzaken heen en weer wandelde.
George kon een gevoel van teleurstelling niet verbergen; Annie, zijn vroolijke, gezellige zus, was er niet, zeker ook vanwege de logée. Met een hartelijken handdruk heette de kolonel zijn zoon welkom, en na een vluchtigen groet aan den chef en een paar heeren, die den krassen ouden heer en zijn flinken zoon met blijkbaar welgevallen nazagen, stapten zij in het rijtuig en reden weg.
"En Annie, waarom zie ik haar niet?" was George's eerste vraag.
"Och, je weet, wij hebben een logée, ik schreef het je immers, mevrouw Van Dussen, een heel lieve, verstandige vrouw. Die kon je toch niet afhalen, en alleen thuis blijven, dat ging ook niet, daarom bleef Annie bij haar."
"Nu, ik kan niet zeggen dat ik 't dol prettig vind, dat wij niet onder ons zijn."
"Och, wat zal ik je zeggen, ik eigenlijk ook niet, maar Van Dussen is altijd zoo'n beste vriend van mij geweest, en zijn vrouw had hier geen familie en weinig kennissen, dus toen zij belet vroeg, kon ik haar niet weigeren. Zij zal je wel meevallen, denk ik."
George vroeg iets over de jacht en er was geen sprake meer van mevrouw Van Dussen, totdat men aan "Villa Blanda" kwam. Het was een allerliefst huis, met een geveltje, begroeid door wilden wingerd, en voor het open raam stonden twee dames naar buiten te zien. De eene, met haar frisch, blond kopje en lachende oogen, boog zich vooruit om het rijtuig in

[174:]

't oog te krijgen, en zoodra het in -'t gezicht was, wuifde zij met haar zakdoek. De andere dame hield zich op den achtergrond, maar toch, toen George langs het raam reed en opzag, onderscheidde hij op den achtergrond een bevallig figuurtje in een elegant zomertoilet.
"Ha, daar zijn onze dames," zeide de kolonel, en sloeg op militaire wijze aan.
Een oogenblik later was Annie haar broeder tegemoet gesneld en kuste hem hartelijk; juist kwam de logée de trap af - en George geloofde zijn oogen niet, In plaats van de oude, stijve generaalsvrouw, zag hij een mooie, jonge Indische vrouw, met donkere oogen en haren, slank van gestalte en zuidelijke kleur, onbeschrijfelijk bevallig in al haar bewegingen, vóór hem staan. Achter haar verscheen een baboe met een allerliefst meisje van twee jaar op den arm.
"Mevrouw Van Dussen, mag ik u mijn zoon voorstellen?" zeide de oude heer op deftigen toon.
George boog en vertrouwde zijn ooren niet.
"Ik hoop dat gij goede vrienden met elkander zult worden," zeide Annie, rood van opwinding en pret; "wij zijn al zulke goede maatjes, niet waar, Juul!"
"O mijnheer, ik twijfel er niet aan," zei de mevrouw Van Dussen, met een coquette buiging van het hoofd, die haar alleraardigst stond; "ik heb reeds zooveel goeds van u gehoord, dat, als de helft er alleen maar van waar is, u het juweel van de zonen en broers moet zijn."
George was anders niet gauw verlegen, maar de verrassing van de logée zoo heeel anders te vinden dan hij zich had voorgesteld, was zoo groot, dat hij geen woorden kon vinden om haar vriendelijken groet te beantwoorden en zich na een banaal gezegde verwijderde, om zich naar zijn kamer te begeven en zich daar wat op te frisschen.
"Mijn hemel! wat deed je raar van middag," zeide

[175:]

Annie, zoodra zij haar broer alleen ontmoette even voor het eten; "wat scheelde je?"
"Och, praat er niet meer over. Ik weet wel, dat ik een allerdwaast figuur maakte, maar hoe kon jelui er mij ook zoo laten inloopen?"
"Je er laten inloopen, hoe zoo?"
"Wel, hoe kon ik nu denken dat die mevrouw Van Dussen er zóó uitzag; ik had er mij een heel andere voorstelling van gemaakt. Ik wist niet wat ik zag of hoorde."
"O, je hadt je voorgesteld een grootmama met grijze haren en een bril op. Dat vind ik aardig, dat moet ik Julia vertellen."
"Dat zal je wel laten, ik vond het zoo toch al mal genoeg."
"Nu, je kunt van middag je revanche nemen en toonen dat ik niet voor niets op jou heb gebluft."
En George nam zijn revanche; hij zat aan tafel naast de jonge weduwe en zij moest bekennen dat Annie en de oude heer met recht trotsch op hun zoon waren.
Zij hing aan zijn lippen als hij van het leven in de groote stad of van zijn reizen vertelde; haar sprekende fluweelen oogen veranderden ieder oogenblik van uitdrukking, al naar hetgeen hij vertelde.
George had blind moeten wezen als hij niet zag hoeveel indruk hij blijkbaar op haar maakte; de vader en Annie luisterden ook glimlachend en met kennelijk welgevallen toe.
Julia maakte soms opmerkingen, die getuigden van een helder verstand en meer dan gewone ontwikkeling. Bij het dessert kwam de kleine Nonnie binnen en werd dadelijk door Annie, die verklaarde dol op haar te zijn, in beslag genomen.
George hield anders niet veel van kinderen, maar de kleine meid was zoo'n buitengewoon lief kind, en zij geleek met haar heldere, zwarte kijkers en donker

[176:]

krullekopje zoo sprekend op haar mooie moeder, dat hij zijn gewone onverschilligheid voor de hoop der toekomst voelde wijken, en het kind tot grooten schik van zijn zusje op den schoot nam en met bonbons voerde.
"O George, wat staat je dat goed! Je moet toch bepaald zorgen, dat ik gauw tante word," riep Annie onnadenkend uit; wat haar een bestraffenden blik van haar vader bezorgde, terwijl Julia een paar amandelen kraakte en George het kind op zijn knieën liet dansen.
's Avonds in het salon wist Annie het zoo te regelen, dat Julie zich voor de piano zette en proeven gaf van haar meer dan gewoon talent, en zij bracht zelfs haar broer zoo ver, dat hij er in toestemde zijn fraaie bariton te laten hooren, mits de jonge weduwe hem accompagneerde. Annie scheen het er op gezet te hebben haar broeder en haar vriendin van hun voordeeligste zijden te vertoonen.
In de dagen die nu volgden had George dikwijls gelegenheid zich zelf met verwondering af te vragen of hij wel ooit geweten had wat gezelligheid en aangenaam buitenleven beteekenden. Nooit was er zulk een opgewekt, vroolijk leven op "Villa Blanda" gevoerd. George kende zich zelf niet meer. Had hij tot nu toe tusschen zijn cijfers en effecten wel geleefd? Hoe heel anders scheen hem nu de wereld toe! Elke dag kwam hem aangenamer en schooner voor dan de vorige!
Alles scheen ook samen te spannen om hem het leven van zijn lichtste, schoonste zijde te doen kennen!
De Septembermaand was zoo buitengewoon of liever zoo ongewoon fraai en zonnig, het landschap zag er, in zijn goudbruine tinten tooverachtig schoon uit, veel mooier dan dat eentonige, sombere groen van Java, verzekerde mevrouw Van Dussen, en George verheugde zich over deze uitspraak van haar, hoewel hij nooit zoo bijzonder vaderlandslievend geweest was.

[177:]

"Verlangt u niet naar Java terug?" vroeg hij haar eens.
"O neen," antwoordde zij, en sloot even huiverend de oogen, en toen fluisterde zij schier onhoorbaar: "ik was er niet gelukkig."
"Geen wonder," dacht hij, en trilde van verontwaardiging bij de gedachte aan den ouden heer Van Dussen, een tijdgenoot zijns vaders, die er niet tegen opgezien had dit jonge, frissche leven aan zijn ouderdom te verbinden.
"O, ik begrijp u; maar waarom dan. . ."
"Och, laat mij er liever over zwijgen! Ik praat liefst niet over 'tgeen voorbij is. De generaal was goed voor mij, maar als ik mijn kind niet had gehad, O. . "
Zij wendde het gelaat af en zuchtte diep.
"U heeft gelijk," zeide George, en zijn stem beefde, hij wist zelf niet waarom; "laten wij het verledene vergeten en het tegenwoordige genieten."
"Ja, 't is waar, 't duurt zoo kort," en haar aanziende zag hij dat haar onvergelijkelijk schoone oogen vol tranen stonden, die zij snel afwischte, en toen lachte zij weer.
Juist die snelle wisseling van haar gevoelens, die op haar sprekend gelaat zoo zichtbaar waren, maakte haar in George's oogen zoo onweerstaanbaar bekoorlijk. Annie zag hoe de verhouding tusschen haar broeder en Julia steeds beter werd, en haar hart jubelde er om.
Maar ook de oude kolonel zag het en schudde het hoofd.
"Neen, 't gaat te ver, Ans!" zeide hij, "wij moeten George waarschuwen!"
"O, papa, waarom toch? Als hij er niets in vindt!"
"Ja, als hij. . . maar 't kan niet!"
"Och, laat hen begaan, zij zijn zoo gelukkig! Ik heb George nooit zoo gezien als tegenwoordig, en 't wordt toch tijd dat hij trouwt."

[178:]

"Zeker, ik heb er al lang naar verlangd, maar dit is toch te gek."
"Ik zie 't niet in, misschien weet hij reeds alles."
"Anders moet jij 't hem zeggen. Spreek er eens met Julia over."
"Ja, pa, zeker."
"Nu, vrouwen kunnen dat beter. Ik bemoei er mij liever niet mee."
Maar wat Annie haar vriendin ook gezegd mocht hebben, zeker was 't, dat Julia de noodzakelijkheid niet inzag om George op de hoogte van 't een of ander te brengen.
Zij leefde van dag tot dag, altijd even vroolijk en opgewekt. Nu en dan kwam er een wolk over haar voorhoofd en trok er een nevel langs haar oogen; dan klemde zij haar kleine handjes in elkander en zuchtte diep, maar nauwelijks was er weer iemand in de nabijheid, of opnieuw schitterde haar glimlach en fonkelden haar oogen.
"O, ik begrijp 't niet, ik begrijp 't niet!" zeide zij eens tot Annie.
"Nu, wat begrijp je niet?" vroeg haar vriendin met
een glimlach.
"Dat ik nog zoo'n licht jong hart heb behouden, en dat ik nog zooveel pleizier in mijn leven kan hebben, na alles wat er met mij is gebeurd."
"Nu, wees er maar blij om! Heb je George reeds je confidences gedaan?"
Het schoone gelaat nam plotseling een strakke, ongenaakbare uitdrukking aan.
"Confidences! Wat voor confidences? Ik heb hem geen confidences te doen! Waarom zou je dat willen?"
Annie hield het zich voor gezegd en raakte dit punt niet meer aan.
Een nieuwe band scheen het kameraadschap tusschen Julia en George nader toe te halen, en dat was de

[179:]

ontdekking, dat zij een hartstochtelijke amazone was en George van niets zooveel hield als van rijden.
Er werd een geschikt damespaard voor haar gehuurd.
Zij bestelde zich een elegant rijtoilet, en van dien dag af zag men het tweetal dagelijks in den omtrek groote rijtochtjes maken.
Beiden amuseerden zich uitstekend; jaren had Julia het genot moeten missen van een ritje te paard, en George moest zich zelf bekennen dat het nog heel iets anders is met zijn vrienden of alleen langs wegen en velden te rijden of nu eens flink te galoppeeren, dan bevallig te draven of prettig keuvelend, stapvoets te rijden naast een schoone, levendige vrouw, wier gelaat door de beweging hooger gekleurd, wier oogen door de opwinding en misschien de belangwekkende con versatie warmer tintelen dan anders binnenshuis.
Annie ging niet mee, zij kon niet rijden en had geen lust om het te leeren; daarbij vond zij het niet onaangenaam eens stil thuis te kunnen blijven, zoowel voor haar huishoudelijke bezigheden als voor haar liefhebberijtjes, pianospelen, fijne handwerken of porseleinschilderen. Wanneer die twee thuis waren viel er toch niet aan te denken!
Zonderling echter, dat wat George en Julia ook onder elkander mochten behandelen, zij zelden of nooit haar vroeger leven bespraken; zij vertelde wel eens 't een en ander van vroeger, toen de generaal dit of dat gezegd, gewild of gedaan had, maar George deed er geen vragen over en zij roerde het onderwerp ook liefst niet aan.
Zij scheen met het verledene afgerekend te hebben en er niet gaarne aan herinnerd te worden.
Thuis wijdde zij zich aan haar Nonnie, maar dat "wijden" bestond hoofdzakelijk in het knuffelen en stoeien met de kleine, die door Baboe overigens uitstekend verzorgd en verpleegd werd. Dan zag het

[180:]

jonge moedertje er nog liever uit dan ooit, en George kon zijn oogen niet van haar afwenden en hield zich, zonder het te weten of het zich zelf te bekennen, bezig met de gewichtige vraag, wat Julia beter stond, het mamaatje spelen of het rijden als amazone.
Nu en dan begon Julia er over te spreken, dat het tijd werd eens naar Utrecht te gaan en zich wegens haar zenuwhoofdpijnen onder behandeling te stellen van een professor; maar Annie keek haar lachend aan en vroeg:
"Heb je dan nog last van die pijnen?"
Julia bloosde en antwoordde dat het rijden in de open lucht haar buitengewoon veel goed deed en haar zenuwen versterkte.
"Nu, doe het dan bij wijze van kuur nog een week of wat" raadde Annie.
Ondertusschen werd het langzamerhand tijd voor het einde van George's verlof. Julia dacht er liefst niet aan, maar soms, als zij alleen was en het haar inviel, scheen het haar toe of haar leven vóór zijn komst niets was geweest dan een lange, vervelende weg, en of het alle kans had 't na zijn vertrek weer te worden.
En dan werd het haar plotseling benauwd in de keel, en nog vóór zij 't wist, snikte zij:
"'t Is zoo beter, veel beter! 't Ware toch te dwaas, te bespottelijk."
Op den laatsten morgen - George zou 's middags vertrekken - stelde hij haar bij het ontbijt voor een tochtje te maken naar een nabijgelegen dorp; men kon best tegen den middag thuis zijn, en de weg daarheen was zoo mooi.
"Lest best," zeide George haar schuin aanziende.
Julia stond op en maakte zich klaar, en eenige minuten later bestegen zij hun paarden en reden weg, een laatsten groet toewuivende aan den kolonel, Annie en kleine Non, die hen van het balkon nazagen.

[181:]

Zij reden eerst over den dorpsweg, totdat zij aan een zijpad kwamen, dat dwars over de heide voerde. De heide zag er heerlijk, roodbruin en goudachtig uit; tegenover hen stond een groep boomen, wier bladeren een diep bronzen tint hadden aangenomen, en boven hen dreven wolkjes licht- en donkergrijs over den diepblauwen hemel en wierpen hun schaduwen over den grond.
Julia was één' en al verrukking over dat tooverachtig schoone spel van allerlei kleuren; een gevoel van overmoedig geluk maakte zich van haar meester; haar oogen vonkelden van ondeugd en schalksheid, zij brandde van verlangen om iets bijzonders, iets ongewoons te doen.
"U weet niet half wat een goede rijdster ik ben, mijnheer Franken," zeide zij, "u heeft me nooit over hindernissen zien springen. Wacht even. Ziet u dat hek? Ja, u kan 't natuurlijk, maar ik heb wel eens in Indië over een hooger pagger gesprongen."
"Maar dan kende u uw paard, en ik geloof nooit dat deze Kees daarvan op de hoogte is. Ik geloof u gaarne op uw woord, maar ik moet u toch raden het niet te doen."
"Waarom niet? Nu; ik ben er op gesteld mijn kunst te vertoonen van morgen. Ik heb zoó'n wonderlijk gevoel, 't is mij of alles mij lukken zal. Daar zie ik juist zoo'n laag hekje. Kom, Kees, toon je knapheid eens aan den baas. Een - twee - drie!"
Zij gaf het dier de sporen, nam haar aanloop en de sprong lukte uitstekend; nu volgde ook George haar voorbeeld en zij zag hem triomfantelijk aan.
"Ik zie wel dat u het kan," zeide hij, "maar nu moet u het niet meer doen," en zijn stem nam onwillekeurig iets vaderlijk teeders aan.
"Niet?" vroeg zij, en zag hem van ter zijde aan, terwijl haar geheele gezicht straalde. "Och, ik heb er

[182:]

nu juist zoo'n moed op gekregen en ik vind het zoo heerlijk alle hinderpalen te trotseeren. U niet?"
"Ja zeker, als het de moeite waard is," antwoordde hij.
Zij reden nu kalm naast elkander voort. Julia stak heur haar vaster en zette haar hoed dieper op het voorhoofd; zij voelde als bij instinct dat George geen oogenblik zijn oogen van haar kon afwenden, en dat deed haar vingers zenuwachtig trillen en haar hart heftiger kloppen; zij moest er een eind aan maken en zag even verlegen rond.
Men was aan de grens van den heidegrond; aan den overkant strekte zich een weide uit met spichtig, kort afgemaaid gras, door een doornhaag en een houten hek, veel hooger dan het eerste, van hen gescheiden.
Julia wees met haar karwats daarheen. "Dat is de moeite waard, dat is hoog genoeg, ten minste," zeide zij. "Kom Kees, braaf opgepast!"
"Mevrouw, Julia, doe 't niet, ik bid je!" riep George bijna zichzelf vergetend uit; maar zij hoorde hem niet. Even zag zij hem nog uitdagend aan en riep hem toe:
"Volg mij liever, ik kan niet anders!"
Zij snelde vooruit. Kees, door haar zweepje aangewakkerd, draafde zooals hij zeker nog nooit te voren gedraafd had; zijn meesteres genoot in dien rit, in de verwachting van een meesterstuk op het gebied der rijkunst te zullen doen.
"Voort, voort, beestje! Hop, hop!" zoo wakkerde zij hem aan. Kees vatte werkelijk vuur, maar wat te veel; hij holde vooruit, ongewoon als hij was aan zulke scherpe aansporingen. George, hoe langer hoe ongeruster, zette ook zijn paard aan en volgde met bevend hart de overmoedige amazone.
Daar stonden paard en rijder es voor het hek. Kees steigerde hoog. . . 0 God! een benauwde kreet ontsnapte Franken's borst; ja, het dier sprong er over, maar met een wilden ruk wierp hij plotseling, aan den

[183:]

overkant gekomen, zijn berijdster af en holde in blinde vaart vooruit.
George gaf nu ook zijn dier de sporen; in bliksemsnellen rit vloog hij denzelfden weg op, maar zijn hand was vaster, zijn greep der teugels zekerder. Piet sprong behouden over het hek en gehoorzaamde dadelijk, toen zijn meester hem tot staan dwong. Maar nu was het aan den bedaarden, kalmen George Franken, om buiten zichzelf te raken, toen hij daar voor zijn voeten mevrouw Van Dussen moest ontwaren, in het gras neergeworpen. Daar lag zij doodsbleek, gewikkeld in deplooien van haar donkerblauw rijkleed, haar hoed eenige stappen verder weggeslingerd, schijnbaar roerloos! Hij sprong van zijn paard en boog zich over haar.


inhoud | volgende pagina