doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Melati van Java: 'Weduwe'
uit de bundel Vriendinnen
Schiedam: H.A.M. Roelants, 1897


kind! Hoor je mij niet!"
Hij nam haar hoofd, dat aan den eenen kant met bloed bevlekt was, aan zijn borst en trachtte het leven in haar terug te roepen.
Radeloos van angst en smart bedekte hij haar gelaat met kussen en noemde haar met de liefste namen.
"Mijn Julie, mijn engel, mijn lieveling! antwoord mij toch! Begrijp je niet, wat je voor mij bent! Ach God! geef haar 't leven terug."
Langzamerhand opende zij haar zware oogleden, en toen zij voelde dat hij haar in zijn armen hield, sloot zij ze weder en fluisterde zacht:
"George, vergeef mij!"
"Je vergeven, arm kind! Je bent genoeg gestraft. Hoe is 't? Hoe voelt ge je? Kijk me aan, ik zal je dragen naar dat huis!"
"Neen, wacht even, 't zal wel gaan! O, wat ben ik dwaas geweest! Ik ben zoo duizelig. Dat is alles! Ach! 't doet mij zoo'n pijn."
"Waar, aan je slapen?"
"Neen. . . hier! Heeft het gebloed? Ze zeggen, dat

[184:]

het goed is, hé! Ik zal probeeren op te staan! Zoo,steun mij een beetje! O foei!"
"Doet het zoo'n pijn? Forceer u niet, laat mij je liever dragen."
"O neen, 't zal wel gaan," en zij glimlachte onder het kermen door, en George bewonderde haar in stilte als een heldin, een flinke, krachtige vrouw, die zoo tegen haar pijn strijden kon." 't Is mijn verdiende loon! Hoe kon ik zoo mal doen? Is u boos op mij?"
"Boos?" viel George in, "hoe kan je dat vragen. O Julie, als je wist wat ik heb uitgestaan in dat oogenblik. Nu weet ik wat je voor mij bent."
Zij veinsde hem niet te hooren en wenkte hem haar hoed te geven; zij kromp nog ineen van de pijn, maar stond er op, al was het dan ook met moeite en, op zijn arm geleund, het korte wegje af te leggen, dat naar het naaste boerenhuis voerde.
Hij ondersteunde, haar, zijn arm om haar midden geslagen. Een paar boeren, die Kees hadden opgevangen, kwamen naderbij, en toonden hun oprechte en innige deelneming voor de arme juffer. En toen Julia met George in de woning gekomen waren, bracht de boerin dadelijk brandewijn en melk om haar te verkwikken en wiesch het bloed van haar gelaat. Julia nam alles glimlachend aan en George hielp haar met een bezorgd gezicht; hij bestelde dadelijk een boerenwagentje om met haar naar huis te rijden.
"Ik zal mijn gezicht maar niet laten verbinden," zeide zij, "dan worden zij thuis dadelijk zoo ongerust en denken dat er heel wat gebeurd is. Je zult zien, 't is niemendal, de schrik is 't ergst."
Zij stapten samen in het wagentje en reden weg. George wilde dat zij haar pijnlijk hoofd tegen hem zou aanleunen, en zij deed het dan ook met gesloten oogen en een gelukkigen glimlach, en toen kon hij de bekoring niet weerstaan haar verwarde haren even te kussen.

[185:]

"Mijn lieve Julie, nu weet je "alles, nu begrijp je, dat ik zonder jou niet leven kan," sprak hij met van ontroering bevende stem.
En nu begon zij eensklaps luid te schreien, en hij trachtte haar tot bedaren te brengen, zooals men een bedroefd kind troost. Zij nam zijn troost aan, alleen snikte zij telkens.
"O, je bent zoo goed voor mij, George! En ik verdien het niet, ik ben zoo onbezonnen, zoo onbesuisd of ik een kind was van vijftien jaar. Dat zei mijn man ook altijd. Ik kan maar niet oud worden!"
"Je man zal dat voortaan niet zeggen, al moet hij 't ook soms denken," zeide George, die liever niet over den generaal hoorde spreken.
"Vergeef je mij dat ik zoo ongehoorzaam was?" vroeg zij op echt kinderlijken toon; "ik beloof je, ik zal nooit meer. . . nooit meer. . ."
Nieuwe snikken beletten haar voort te gaan; 't behoefde trouwens niet, de vergiffenis werd haar grootmoedig en zoo hartelijk en volledig mogelijk geschonken.
Natuurlijk was 't op "Villa Blanda" een groote ontsteltenis, toen de jongelui er in zulk een gehavenden toestand aankwamen. Annie bracht Julia onmiddellijk naar bed. De dokter werd gehaald; hij vond echter niets verontrustends, zij moest maar rust houden, haar zenuwen waren geschokt en verder had zij niets dan eenige onbeduidende schrammen en builen opgeloopen, waarvan na een paar dagen geen spoor meer zoude te zien zijn.
George vertrok dien middag niet, maar eerst den volgenden morgen, nadat hij vernomen had hoe Julia's nacht geweest was. De berichten waren zeer geruststellend en hij vroeg Annie of zij hem vergezellen wilde om afscheid van haar vriendin te nemen. Julia zat in haar chaise longue. Zij zag nog wat bleek en pijnlijk, maar

[186:]

haar oogen hadden een eigenaardigen glans, en het afscheid tusschen haar en George was van dien aard, dat Annie onmiddellijk begreep wat er tusschen hen
voorgevallen was.
Na zijn vertrek kwam zij bij Julia terug, die wel in haar tranen te wasschen was, maar toch een gelukkige uitdrukking, die Annie nooit te voren bij haar opgemerkt had, in de oogen verborg.
"O, je begrijpt nu zeker alles, Ans," zeide zij, het meisje hartelijk omhelzende. "Och! 't is zoo van zelf gekomen, ik weet niet hoe. En gisteren door dat ongeluk werd het ons beiden duidelijk. O, ik houd zoo zielsveel van je broer. Zeg, wil je mij tot zuster hebben, Annie?"
"Natuurlijk," antwoordde Annie hartelijk; "als je mekaar liefhebt, waarom zoudt ge dan niet trouwen? George heb ik nooit zoo gezien, nooit heeft, een vrouw zulk een indruk op hem gemaakt, en wij hebben 't altijd gezegd: als hij eens verliefd wordt, zal hij 't goed wezen en voorgoed"
"Denk je dat? Och, die lieve, beste George! Je hadt hem gisteren moeten zien hoe hij geschrikt was. 0, ik zal mij mijn roekeloosheid nooit vergeven, en toch als het niet gebeurd was, wie weet of dan wel . ."
Zij verzonk weer in haar zoete droomerijen en een blijde glimlach speelde om haar lippen.
"Wil je Non niet zien?" vroeg Annie. "Baboe zegt dat zij zoo om je geroepen heeft."
Een schaduw vloog over Julia's zonnig gelaat. Zij verborg het in de kussens van de rustbank.
"Neen, van morgen nog niet, straks" zeide zij, met blijkbaren tegenzin.
Annie glimlachte, haalde de schouders op en ging de kamer uit.
Intusschen had George vóór zijn vertrek nog een paar woorden met zijn vader gewisseld.

[187:]

"Zoo, 't is dus beslist. Ik zag 't al lang aankomen. Van harte geluk! Je hebt het toch goed overwogen?"
"Zeker, vader!" antwoordde George, die niets overwogen had.
"Nu, dan moet jij 't weten! Julia is een goede, lieve vrouw, en als je er verder niets in ziet, dan geloof ik wel dat zij je gelukkig zal maken."
"Daar twijfel ik niet aan!" en George's stem klonk een beetje koel; hij had van zijn vader wat meer belangstelling en hartelijkheid verwacht. "'t Kind is geen bezwaar, want ik ben dol op kinderen," voegde hij er bij.
"Sedert wanneer?" vroeg Annie, die juist binnenkwam, ondeugend.
"Sedert ik de liefheid van Non heb leeren kennen."
"Van Non of van haar. . ."
De knecht kwam juist zeggen dat het rijtuig klaar stond en dat het hoog tijd voor 't vertrek was. Georg nam haastig afscheid, stapte in en reed weg, verbaasd over de verandering die met hem had plaats gehad tusschen den tijd van zijn komen en gaan.
Julia werd spoedig beter; zij ging naar een tante van haar in Haarlem logeeren en correspondeerde in tusschen druk met haar aanstaande, die haar ook daar dikwijls bezocht. Nonnie bleef met Baboe bij de Frankens. Annie was zoo aan het kind gehecht geraakt. dat zij haar moeilijk missen kon.
Tegen Kerstmis zou mevrouw Van Dussen weer op "Villa Blanda" terugkomen, en het engagement moest dan meteen publiek worden. Julia had er op gestaan, dat het huwelijk er zoo spoedig mogelijk op zou volgen, dus was er bepaald dat het in de tweede helft van Januari zou plaats hebben.
De oude heer Franken en zijn dochter wilden ter eere van het jonge paar een diner geven, en noodigden hun kennissen van het dorp en de naaste stad daarop.
De aanstaande bruid zag er liever dan ooit uit in

[188:]

haar toiletje van fijne saumon surah, dat bij haar donkere schoonheid juist paste, met haar schitterende diamanten aan ooren, hals en hier en daar tusschen de blauwzwarte vlechten gestoken.
Zij zag er nog jonger uit dan de drie-en-twintig-jarige Annie, en deze kon het niet laten haar dit te zeggen.
"Vind je dat ik er te jeugdig uitzie?" vroeg zij ongerust, haar vriendin aanziende.
"Te jeugdig? Wel neen, juist zooals het een jonge bruid past. Mijn broer heeft alle reden om trotsch op zijn meisje te zijn."
"Zijn meisje!" zuchtte Julia. "Maar zeg me oprecht, Ans, weet niemand iets van. . . je weet wel?"
"Wel neen, niemand! 't Gaat niemand immers aan, als George het maar weet."
Zij keek bij deze woorden haar scherp aan; en Julia gaf nog een tikje met den poederkwast aan haar wangen en nam nu haar fijnen, wit veeren waaier ter hand.
"Dat spreekt," zeide zij verstrooid, en verliet haar aanstaande schoonzuster.
George vond haar onuitsprekelijk bevallig en bewonderde haar luid en stil, juist zooals het uitkwam. Maar hoe lief en vriendelijk zij ook trachtte te zijn, hoe zij ook haar best deed om zich op 't voordeeligst voor te doen aan de gasten van haar aanstaanden bruidegom, zij was niet natuurlijk. Er lag iets gejaagds, iets vreemds in haar bewegingen, in haar blikken, in haar woorden zelfs. Zij was niet bij de zaak, telkens moest zij zich geweld aandoen te luisteren en te antwoorden, er was iets dat haar bezighield, waaraan zij zich niet onttrekken kon.
Het oordeel van de gasten over de aanstaande mevrouw Franken was zeer verschillend; de heeren vonden haar een juweel en noemden George een gelukkigen kerel. De dames daarentegen moesten bekennen dat zij

[189:]

zeer gracieus was en zich tamelijk goed kleedde, maar zij vreesden dat haar gezicht wat opgesmukt was en zij in negligé er stellig wel wat passée zou uitzien.Ook behandelden zij meet al den ernst en het gewicht die de belangrijke zaak verdiende, het moeilijke vraagstuk, hoe oud zij toch wel wezen kon; toch zeker niet ouder dan hij.
"Stellig reeds over de dertig," zei er een, die zelf jaren lang hoop had gekoesterd op hand en hart van George.
"O, wel neen, acht en twintig tout au plus."
"Als je haar aanziet, let dan op haar slapen, de pattes d'oie zijn er, hoor! al heeft ze er ook de noodige poudre de riz over gestrooid."
"En dan een weduwe met een kind nog wel! Ik begrijp niet hoe George het verzint."
"Och, het kind is zoo'n snoesje; hij is zoo'n kindervriend."
"Nooit van gemerkt! Hij kon soms zoo kribbig zijn, als de kleintjes van Suze in de kamer kwamen, en dan, zooals kinderen doen, op zijn knieën klommen. En 't waren toch zulke hondjes, vrij wat aardiger dan die eenkennige Non."
"Ieder zijn smaak, maar ik zeg altijd, die weduwen. . ."
"Ja, die hebben er slag van de mannen in te rekenen."
"Zorg dan eerst dat je weduwe wordt, Mien!" riep een der teleurgestelde schoone spotlachend toe.
Aan tafel hadden de dames nog gelegenheid een hoogst interessante opmerking te maken. Zooals het bij verlovingsdiners meer gaat, waren de topic of the hour voornamelijk engagementen en huwelijken.
Men sprak over alles wat maar eenigszins met dit oude en toch eeuwig nieuwe onderwerp samenhing. Ieder luchtte er zijn grooter of kleiner mate van wijsheid over, en een der heeren vroeg of het gezelschap wel het spreekwoord kende over huwelijken tusschen

[190:]

personen van verschillenden leeftijd. Niemand verklaarde het te kennen, en hij zeide, blijde iets spiksplinternieuws op dit gebied te kunnen vertoonen:
"Huwelijken tusschen man en vrouw van dezelfde jaren worden door God gesloten; die waarbij de vrouw veel jonger is dan de man, door den mensch, en die waarbij de vrouw ouder is door. . . den duivel!"
Een doodsche stilte heerschte een oogenblik. Toen begonnen er eenigen hartelijk te lachen, anderen zuurzoet of verlegen, al naarmate zij zich in een der drie gevallen bevonden; maar de bruid veranderde zichtbaar van kleur, haar gelaat vertrok zich pijnlijk, een seconde maar, doch voor de oogen, die haar nauwlettend gadesloegen, lang genoeg.

Na afloop van het diner ging men in het salon en er vormden zich verscheidene groepjes; in die, welke ver genoeg van den gastheer verwijderd waren, verhandelde men met halve stem het opgemerkte.
"Heb je het gezien?"
.Zij verschoot heelemaal, vond je niet?"
"Maar zij behoeft het zich niet aan te trekken."
"Och To, hoor eens wat Sine mij vertelt."
"Wat dan?"
"Wel, 't is te dol, ik kan het niet gelooven, maar Sine heeft het van haar zwager, die is in Indië, geweest en heeft de Van Dussen's goed gekend."
"Maar wat toch?"
Er werd iets gefluisterd, en toen waren het allen wijd opengespalkte oogen en uitgerekte halzen, half geopende monden.
"Maar dat kan niet, onmogelijk! 't is een praatje!"
"Ja, en toch. . . hoe komt men er aan?"
Ondertusschen voelde de hoofdpersoon van het feest, dat er iets zoels en drukkends den dampkring vervulde; wat haar omringde, zij begreep het, was geen

[191:]

sympathie, integendeel, iets vijandelijks, iets dreigends, dat hear benauwde en beknelde.
George kwam haar vriendelijk lachend tegemoet en fluisterde haar toe:
"Wat ben je van avond en beauté, Li-liefje! Maar, verbeeld ik mij, een beetje bleek!"
"Ja, ik heb wat hoofdpijn, 't is hier zoo druk, zoo warm. Ik ben 't niet meer gewoon."
"Ik vind het ook veel te woelig. 't Is buiten te koud, en met een hollandschen winter valt niet te spotten, indisch bloempje. Zullen wij even naar de serre gaan, ons wat vertreden?"
Zij legde haar arm op den zijne en zij gingen samen naar de serre, die aan het einde van het ruime salon hiermede bijna een geheel vormde.
De serre was het lievelingsplekje van den ouden heer, rijk voorzien en smaakvol aangelegd; bonte fairy, lamps, tusschen het groen verscholen, verlichtten het met een zachten, kleurigen gloed; de roodgele clivia's en de witte Aärons-kelken, de sierlijke azalea's, de waaierpalmen en de glinsterende ficussen zagen er in dit geheimzinnige licht licht als vreemdsoortige planten en bloemen, en George maakte er tegen zijn aanstaande een opmerking over.
Zij knikte van ja en zag rond; een sterke, bed welmend zoete geur omringde hen.
"Dat is, nu de K a t i a-P i r i n g, vroeger mijn lievelingsbloem," zeide zij. "Annie vertelde mij gisteren, dat ze zoo prachtig in bloei stond en bracht mij een paar, maar zij noemde ze anders. Hoe was 't ook weer?"
"O, dat zijn gardeneia's, hier is de plant! Laat mij je een paar plukken!"
"Zou papa het goedvinden?"
"Voor zijn lieve dochter in spe! Ik zou 't denken, jij niet?"
Zij scheen verstrooid; hij plukte de bloemen en zag

[192:]

haar meteen onderzoekend aan. Onder zijn blik sloeg zij de oogen neer.
"Je ziet er niet goed uit, lieveling!" zeide hij teeder, "en je bent ook niet vroolijk, al doe je ook zoo je best het te schijnen. Zeg, wat scheelt je?"
"Niets! 0, ik ben zoo raar! Laat ons wat gaan zitten!"
Ongerust voerde hij haar bij den arm naar het midden van de serre, waar een tafeltje, een tuinbank en stoelen stonden.
Zij zonk op de bank neer, het hoofd diep gebogen en begon zenuwachtig te snikken.
"Maar Julia, lieveling! Wat is er toch?" smeekte George verschrikt, en nam naast haar plaats, zijn arm om haar heen geslagen; "heeft iemand je iets onaangenaams gezegd, heb je iets naars gehoord?"
Zij schudde het hoofd van neen, maar ging altijd schreiend voort:
"Neen, dat is het niet! Maar, o George, 't is zoo hard, zoo vreeselijk hard, en ik kan er niets aan doen, ik had 't eerder moeten zeggen, maar ach! ik durfde niet. Je liefde is mij zooveel, alles waard, en toch, 't moet! 't Is beter dat je het nu weet."
"Maar wat toch? Je maakt mij ongerust. Wat heb je op 't hart "
"O, wij moeten scheiden, er kan niets van ons huwelijk komen, want het is onmogelijk, als je 't weet. . "
George's bloed stond stil; altijd had hij een vaag bewustzijn gehad van iets geheimzinnigs, dat zich aan Julia verbond, maar hij had haar te lief en hij was ook te trotsch geweest om het zich zelf te bekennen, nog minder er naar te onderzoeken.
"Zeg 't, Julia! Vrees niet, beken het mij oprecht, en wees verzekerd, het moet iets heel ergs zijn als het mij van jou zou kunnen scheiden. Kom, kindlief, nu begrijp je dat ik het weten moet!"
"O George! ik weet niet hoe ik het je zeggen zal,

[193:]

maar 't is heusch mijn schuld niet. . . .Nonnie - moet je weten dan - is mijn kind niet."
"Van wie dan?"
En onhoorbaar kwam het van haar lippen: " Van mijn dochter! Ik ben niet haar moeder, maar. . . haar. . . groot. . . .moeder.
"Julia, dat kan niet!"
"Och, George! Ik was zoo jong toen ik met Van Dussen trouwde, pas zestien jaar, en mijn Lize zou nu twintig jaar zijn geweest, maar zij is bij Nonnie's geboorte gestorven, en haar man, die officier is, moest naar Atjeh, daarom heb ik de kleine meid mee naar Holland genomen, en ik ben bijna drie jaar ouder dan jij . . . maar je hebt mij nooit naar mijn leeftijd gevraagd, en mijn hart is nog zoo jong en ik zie er ook niet naar uit, en daarom verzocht ik Annie er hier aan de menschen niets van te zeggen, 't ging hen niets aan, en zij en ook papa dachten dat ik het je gezegd had, maar ik durfde niet, want ik heb dadelijk zooveel van je gehouden, van het eerste oogenblik, zooveel als ik nooit van iemand heb gehouden, zelfs niet. . . niet van mijn eigen kind!"
Onsamenhangend had zij die woorden uitgesnikt, het mooie kopje berouwvol gebogen en de oogen diep, zeer diep neergeslagen.
"Julia!" zeide George, toen zij gedaan had.
De klank van zijn stem deed haar eensklaps den blik, donker van tranen, weer opslaan.
"Ben je niet boos ?" vroeg zij, en een straal van vreugde schitterde in haar oogen.
"Ja, zeker ben ik boos, en erg ook, maar omdat je zoo'n klein idee van mijn liefde schijnt te hebben, om te denken dat zelfs zoo'n bekentenis daaraan iets kon veranderen. Zeg, zou je minder van mij gehouden hebben, als ik grootvader was geweest?"
Het antwoord werd zonder woorden gegeven.

[194:]

"En nu," zeide hij, "grootmoedertjelief,- verduiveld het mooiste, liefste grootmoedertje dat ik ooit zag, en dat stellig op Gods aardbodem rondwandelt, - nu moet ik je ook iets bekennen. Ik zag er eigenlijk een beetje tegen op dat je van Nonnie meer zoudt houden dan van mij. Ik was een beetje jaloersch op haar, al liet ik 't niet merken."
"En nu?"
"0, nu! Weet je wat ik 't meeste haat? Geheimzinnigheden."
"Juist dat maakte mij zoo angstig, maar als de stukken kwamen, zou je het toch moeten weten."
"Anders hadt je nog gezwegen! Nu, tot straf voor je geheimzinnigheid wil ik het daarbinnen publiek maken, niet alleen dat ik nu echtgenoot word, maar ook grootvader."
"Och George, moet het.. ."
"Ja zeker, dan kan niemand ons meer wat nieuws vertellen, anders komt er morgen iemand uit Indië - want Batavia ligt tegenwoordig vlak bij de deur - en strooit het groote nieuwtje rond en meent daarmee een goed werk te doen. Kom maar mee! Ik ben trotsch op mijn nieuwe waardigheid, waarachtig, ik heb 't reeds verder gebracht dan papa."
Zij kwamen in de zaal terug. De laatste sporen van tranen waren van Julia's lief gezicht verdwenen; alleen hadden haar oogen een eigenaardigen, vochtigen glans, die ze nog schooner maakte. Juist werd de champagne rondgediend. George nam een roemer in de hand, en met zijn aanstaande vrouw aan den arm overzag hij het gezelschap en zeide met krachtige stem.
"Dames en Heeren, mag ik u vriendelijk verzoeken, dit glas te ledigen op de gezondheid- van mijn verloofde en van mijn lieve, aanstaande kleindochter?"


inhoud | vorige pagina