doorzoek de gehele Leestrommel

Leestrommel
Leestrommel
a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Jeanne Reyneke van Stuwe: "Alarm!" Militaire roman
Amsterdam: Veen, 1919


[74:] ACHTSTE HOOFDSTUK.

I.

De telegrammen, die door den opperbevelhebber naar Nederland gezonden moesten worden, veroorzaakten daar een onbeschrijflijke opwinding en ontsteltenis. Het sneuvelen van meer dan dertig officieren en honderd vijftig minderen, wekte een spanning en angst, die aan een paniek deed denken. En hoe groot de onrust wel moest zijn geweest, bleek Otto, toen hij een telegram van Phinie ontving.
Ofschoon zij zijn naam natuurlijk onder die der lichtgewonden der overgeseinde berichten had gezien, moest de doodelijke vrees haar toch hebben bevangen, dat hij misschien was vergeten bij de vermelding der zwaar·gekwetsten, of dat zijn naam verkeerd was gespeld of iets dergelijks.
nmiddellijk telegrafeerde hij terug:

Hersteld.
OTTO.

Maar de uren van martelend wachten, die zij

[75:]

doorleven moest vóór zijn antwoord haar bereikte, leefde en leed hij met haar mee.
En hij maakte er zich een verwijt van, dat hij in al deze dagen zoo weinig aan Phinie had gedacht. Nauwelijks een enkele maal was haar beeld in zijn geest verschenen ... en hij was ervan overtuigd, dat zij in hartstochtelijke wanhoop, in radeloos verlangen, den heelen dag, den slapeloozen langen nacht over hem had gepeinsd en getobd.
Hij was maar vervuld geweest van zichzelf, van zijn eigen aangelegenheden. En ook Karel droeg hij aldoor in zijn gedachten.
Maar Phinie.. . neen.
Hoe vreemd, dacht hij. En toch houd ik zooveel van haar. Toch loopen onze leven zoo dicht nevens elkaar. Toch is zij mijn vertrouwelinge ... weet zij-alleen het bittere geheim van mijn leven .. . En in de bewogenste momenten van mijn bestaan heeft zij niet gedeeld; deze aangrijpendste en verste gevolgen dragende periode heeft zij niet kunnen mee-ondergaan. .. En in haar ziel leefde het diepste gevoel voor mij ... juist in dezen tijd doorbeefde haar het smartelijkste heimwee naar mij, zal zij het diepst en het innigst haar liefde voor mij gewaar zijn geworden ...
Wat spreekt men dan van gedachte·overbrenging, van telepathie? Ben ik te weinig vatbaar daarvoor, door mijn zelfzucht misschien? ..
Hij wilde zich aanstonds tot schrijven zetten.
Maar het was alsof een eigenaardige onmacht hem tegenhield. Het was hem volstrekt onmogelijk, om ook maar één woord van het innerlijk proces,

[76:]

te brengen.
Te kort lag dat alles nog maar achter hem.
Het had zijn heele levensvisie veranderd. En hij behoefde tijd om zich geheel in te leven in den nieuwen geestelijken toestand. Hij voelde zich, als Christian in The Pilgrim's Progress zich moest hebben gevoeld, toen het pak hem afviel van den rug, en hij plotseling bevrijd was van dien drukkenden last, die hem altijd had benauwd en bezwaard. Hij berinnerde zich nog zoo goed als kind, hoe hij met Phinie dat boek gelezen had; zij, zorgzaam moedertje altijd, hoorde hem klagen over zijn Engelsch werk, en verzon, met hem een Engelsch boek te gaan lezen, opdat hij de taal wat gemakkelijker meester werd.
Waarom zij juist dat kinderlijk vrome The Pilgrims Progress gekozen had? O, ja ... ook dát wist hij nog. Zijn zachte zusje "dweepte" met de boeken van Louisa Alcott, en in een van die verhalen was telkens sprake van dit werk met vereering en devotie. Op hun eigen manier hadden Phinie en hij de verschillende symbolen en vergelijkingen uitgelegd; zij hielpen elkaar om verklaringen te vinden voor dingen, waarvan zij niet dadelijk begrepen, wat deze wel konden beteekenen; en zoo hadden zij het ook gehad over hun "zondepakken", en hij herinnerde zich nog, hoe hij toen in een geresigneerde bitterheid, veel te ernstig en te terk voor zijn jaren, gezegd had:
- Mijn zondepak zal wel nooit van mij afvallen.
Nu wàs het van hem afgevallen. Door een hel

[77:]

van rampzaligheid en troostelooze ellende, een vagevuur, was hij heen-gegaan en daaruit te voorschijn gekomen als een beter ... een gelukkiger mensch.
Hij dacht nog niet veel na over zijn toekomst. Hij kon zich volstrekt niet voorstellen, dát hij nog een toekomst had, zoo uitsluitend leefde hij op het oogenblik, in het heden. Zijn toekomst, - want ja, hij was toch nog jong. . . strekte zich voor hem uit als een verre, vlakke, ledige aarde, waaruit wel mogelijkheden konden ontstaan, maar waarvan hij op het oogenblik niets zag dan de vale, nietszeggende, monotone kleur. Hij bevond zich nog als 't ware in een overgang stadium; achter hem lag zijn jeugd met alle misère van neurasthenie en abnormaliteit... bij blikte reeds in het gebied van vrijheid en verlos ing, maar hij had het nog niet betreden.
Ja, hij was toch nog jong. Pas in de eerste helft der twintig, het was nauwelijks te gelooven.
Want hij had een innerlijken strijd doorgemaakt ... zóó wanhopig, zóó op leven en dood, dat het hem oud van ziel had gemaakt. Hij had soms het gevoel, alsof hij aan het eind van zijn leven stond, - en hij was slechts aan het begin.
Hij moest er om glimlachen. Het begin! Wat wachtte hem dan nog? Wat kon er komen, dat aan intensiteit datgene overtrof, ja, zelfs maar evenaarde, wat hij al had doorstaan? ...
Hij dacht niet veel over de toekomst. Heel ver. .. ergens achter een einder, die nu nog onbereikbaar scheen, lag een klein verblijf, waar

[78:]

hij eenmaal met Phinie zou wonen. Ergens heel ver ... ergens achter de wereld ... waar zij alleen zouden zijn, en volkomen op elkander aangewezen ... waar zij niets meer te maken zouden hehben met de maatschappij en haar drang en verlangen, haar onbeperkte eischen, haar vreugd en haar smart.
Hij stelde zich het leven met Phinie voor als een soort van nirwana. .. een eeuwigen vrede, waarin geen wensch was en geen wil. .. niets dan stoorlooze stilte.
Maar eer hij dat oord, dat "oord der gelukzaligen" zou vinden, moest er nog meer met hem gebeuren, dat voelde hij wel; moest hij nog handelen en doen ... zijn deel van den kosmisch en arbeid verrichten, den plicht vervullen, hem opgelegd door een onbekend lot.
Wat het zou zijn, dat wist hij niet. Als eerste noodzakelijkheid lag thans voor hem het deelnemen aan den tweeden veldtocht naar Lombok, zijn krachten waren genoegzaam hersteld; de vleeschwond aan zijn linkerarm was goed op weg van genezing ... en zijn verzwakte toestand bleek meer het gevolg te zijn geweest van zijn zenuwoverspanning, dan van ontbering, verwonding en koorts. Wonderlijk spoedig had zijn gestel zich weer opgericht na de diepe verslagenheid van zijn ziel, die physiek op hem had ingewerkt. nadat het gesprek met Karel hem de zoo noodige rust had gegeven. Hij was volkomen in staat, om met de tweede expeditie mee te gaan, en het sprak vanzelf, dat hij het dan ook deed.

[79:]

En toch had Phinie's telegram een oogenblik een aarzeling bij hem gewekt. Weer meegaan zou beteekenen voor baar een tijd van angst en spanning, die bijna niet te doorleven zou zijn voor haar teedere zenuwen. Ofschoon het gevaar, dat hij nu liep bij den goed voorbereiden en uitgerusten troep natuurlijk een minimum was vergeleken bij dat van de vorige maal.
Het lot moest zijn loop maar gaan. Hij kon er niets tegen doen.
Alles wat zijn leven een beslissende wending geven kon, was immers reeds met hem gebeurd.
Het had weinig, weinig gescheeld, of hij was krankzinnig geworden. Maar zijn hersenen hadden de crisis doorstaan ... en dat hij daartoe in staat was geweest, kwam door de geruststelling, die Karel hem had gegeven. 0, gezegend, gezegend moment •..
Zijn wezen had in den brand van diepste en schrijnendste smart een loutering ondergaan, die al het donkere en troebele verwijderd had. Hij voelde zich thans tegenover het lot van een koele en klare onbevangenheid, die hem rustig kon doen afwachten, wat er nu nog komen moest.
Hij werd niet als zijn kameraden door een onstuimig enthousiasme bezield; bij voelde zich enkel maar blank, bijna volkomen onverschillig van binnen.
En hij kon slechts zeggen in stille resignatie tot wat nu komen zou: Ik ben bereid

[80:]II

Met groote voortvarenheid was vanuit Java gezorgd voor het bijeen-brengen van een flinke troepenmacht, die de te Lombok geleden verliezen aan vullen, en de expeditionaire colonne voldoende versterken kon.
Artillerie werd meegegeven, zoo wel veld-, als berg- en vesting-artillerie, met acht kanonnen en twee mortieren; en ter versterking van de troepenmacht, die reeds een belangrijke uitbreiding had gekregen, werd het tweede bataljon infanterie opgecommandeerd.
Opnieuw heerschte aan de rede te Ampenan een groote bedrijvigheid. De groote stoomschepen kwamen statig aangevaren; voortdurend gleden heen en weer van de booten naar den wal, pramen, sloepen, vlotten, die de divisiên en de goederen ontscheepten en overbrachten naar het strand.
Maar de vijand had zich de weinige dagen respijt aanstonds ten nutte gemaakt.
Te Mataram hadden zij een borstwering opgeworpen; overal waren versterkingen aangebracht en op verschillende plaatsen hadden zij de wegen vernield, om het optrekken der troepen te bemoeilijken.
De bombardeering van Mataram bracht evenwel onder de Baliërs een groote ontsteltenis teweeg, ofschoon deze niet zoo krachtig kon worden voort-gezet, als wel wenschelijk zou zijn geweest. Het afgeven van enkele schoten daags, diende dan ook meer, om de bevolking blijvend

[81:]

te intimideeren, dan dat men er werkelijk eenig direct succes van verwachtte.
De vijand werd bezig gehouden, doordat telkens kleine colonnes verkenningstochten deden, die dan de aan de wegen werkende Baliêrs met geweersalvo's uiteen dreven. Ondertusschen werd getracht zich van de medewerking der bevriende Sassaks te verzekeren; maar de hoofden dezer stammen lieten het bij vage beloften en afspraken blijven.
Zij vonden het wél zoo gemakkelijk, als de Compagnie voor hen "de kastanjes uit het vuur haalde". Want zij hadden op het eiland achter te blijven, en zij begrepen heel goed, dat de Baliêrs hun hun medewerking later duur zouden laten betalen.
De bedoeling was geweest, om Goesti Djilantik te beletten naar zijn eigen gebied over te steken. Maar eer men daartoe de maatregelen had kunnen treffen, was de vogel gevlogen, en zat de vorst reeds veilig op zijn eigen terrein.
De meesten hielden hem voor een verrader een valschen intrigant, die een dubbel spel had gespeeld. Maar enkelen beoordeelden hem met grooter objectiviteit, en zagen in hem een kansspeler, iemand die had gewaagd, maar niet had kunnen winnen.
Ongetwijfeld was het Djilantik's voornemen geweest, om in troebel water te visschen; hij zag er zijn voordeel in, dat de Compagnie op Lombok de overhand zou krijgen; want ongetwijfeld zou het Gouvernement zijn diensten willen beloonen,

[82:]

door bijvoorbeeld den ouden vorst van Lombok af te zetten, en hèm in diens plaats op den troon te verheffen.
Toan de zaken evenwel zoo geheel anders liepen dan hij had verwacht, en de expeditie dreigde volkomen het onderspit te zullen delven, nam hij de wijk naar zijn eigen land, omdat hij beducht was, te zullen worden gestraft, om de dubbelzinnige rol, die het aan de Compagnie moest lijken, dat hij had gespeeld.
Djilantik was gevlucht, en noch van zijn goeden invloed was meer iets te hopen, noch van zijn kwaden invloed was meer iets te vreezen.
En waarom de Baliêrs zoo plotseling waren omgekeerd, en de expeditie verraderlijk hadden overvallen? Na hun schijnbare toenadering en quasi-vriendschappelijkheid?
Ook hierover waren de meen in gen verdeeld.
Sommigen dachten, dat het plan onmiddellijk bij den vijand had voorgezeten, om de expeditie zich eerst op het eiland te laten vestigen, en haar dan uit te roeien tot den laatsten man. Maar anderen geloofden, dat de Baliêrs nog niet gereed waren met hun toebereidselen, en het toeval hun in de hand speelde, daar de hoofdmacht zich te Tjakrah Negarah legerde en zich bloot stelde aan een allergemakkelijkste omsingeling.
Hoe het zij, iedereen was het erover eens dat het verraad moest worden gestraft, en de bedrijvers daarvan voorbeeldeloos getuchtigd.
Met alle kracht werd er gewerkt. Dagelijks landden er nieuwe troepen, werden er meer

[83:]

munitie en vivres en intendance-goederen ontladen.
De Compagnie was thans gewaarschuwd, en de tweede expeditie zou haar taak niet aanvangen, dan nadat zij verzekerd was tegen alle mogelijke eventualiteiten, en gewaarborgd tegen verrassingen van allerlei aard. ..
L'histoire se repète, dacht Otto, als hij het woelig tooneel gadesloeg, et se resemble? geve de hemel, dat dit niet het geval behoeft te zijn ...
Hij herinnerde zich de dagorder van den Gouverneur Generaal, die op den verjaardag van de Koningin Regentes door den opperbevelhebber aan de troepen was voorgelezen:
Officieren en minderen ...
Waarom niet "manschappen" had bij gedacht. Of "soldaten" of "fuseliers", of tenminste "minderen in rang". Het woord minderen alleen klonk hem zoo ruwen onnoodig hard; hij zou er misschien nooit over hebben gedacht, als hij het niet zoo vaak bij toespraken in Kampen had gehoord, toen hij zèlf een "mindere" was. Och, zijn afkomst had hem nooit een gevoel van trots of zelf-ingenomenheid gegeven; daarvoor voelde bij zijn eigen persoonlijkheid altijd veel te miniem, te akelig, te onwaard. Maar dat "mindere", door een ander gezegd, drukte opeens een etiket op je, dat je klassificeerde op een rang, waarop je meende, en ja, toch óok wel door geboorte, niet te behooren.
Officieren en minderen!
Het is met groote droefenis, dat ik heb vernomen het sneuvelen en verwonden van zoovele

[84:]

dapperen, gevallen niet in een eerlijken strijd, maar het slachtoffer geworden van in het duister gepleegd verraad.
Reeds .zijn de versterkingen onderweg, voor een hernieuwd krachtig optreden noodig, en ik houd er mij van overtuigd, dat het leger, bijgestaan door onze dappere marine, op schitterende wijze zijn roemvollen naam niet alleen zal handhaven, maar die nader zal bevestigen.
Dat de velen, die thans treuren over het verlies van echtgenoot, kind of broeder opbeuring vinden in de schoone bladzijde, die gij gaat toevoegen aan 's lands geschiedenis !
Beide Koninginnen en het Vaderland hebben het oog op u gevestigd en bouwen op u.
Ik had behoefte u dit op dezen dag mede te deelen, en stel u voor met mij uit te roepen:
Leve de Koningin!
Het donderend hoera, dat hierop was gevolgd, had Otto een frisson van onheimelijkheid gegeven.
Het herrinerde hem te veel aan het uitbundig enthouisme, toen, voor de eer te expeditie de flottilje naar Lombok uitzeilen zou. Wat een gejuich, en muziek, en bloemen ... welk een opgewondenheid, als ging men naar een feest
En daarna ... op welk een verschrikkelijke wijze was het blind vertrouwen beschaamd geworden, hoe waren al die geestdriftigen in een toestand te komen, waarvan zii nimmer hadden gedroomd ...
Interessant was het overbrengen van de zware kanonnen van de schepen naar den wal. Zij gleden neer langs een paar rails, die bevestigd waren

[85:]

aan een op het water liggend vlot. Het opslepen over het strand veroorzaakte veel moeite en oponthoud, evenals het overbrengen der zware munitie-kisten.
Den geheel en dag werd er gewerkt aan de versterking van het bivak te Ampenan; met zand-zakken en pinang-stammen werden barricaden en borstweringen opgeworpen, en de kanonnen daarachter in stelling gebracht.
Bamboezen loodsen werden er gebouwd, en voor hospitaal werd een ruim steenen gebouw ingericht.
Het groote voordeel voor de nieuwe expeditie was thans, dat het aanvalsplan volgens de kaart kon worden geregeld. Het eiland was geheel topographisch in kaart gebracht; en om de vijandelijkheden te beginnen, werden reeds tochten gedaan, waarbij zonder veel moeite een kampong in de handen der soldaten viel.
De medewerking der Sassaks bleef zich bepalen tot het mobiliseeren hunner krijgskrachten; daadwerkelijke steun, dit bleek al spoedig, was van hen niet te verwachten, al bleef het altijd een goed ding, dat de Baliërs hen niet konden overhalen zich aan hun zijde te scharen. Daarvoor was hun haat tegen hun vroegere onderdrukkers te groot.
Den volgenden dag zou de groote aanval worden ondernomen. De leger-order had daartoe geluid:
Morgen om 5 v.m. zullen de compagnieën aangetreden sta.an voor een operatie te Aroeng Aroeng. De manschappen daarbij gekleed in marsch

[86:]

tenue, zonder ransel, doch met sprei en kapotjas en bandouillère.
In de broodzakken wordt één dag droge vivres meegenomen, bestaande uit hard brood met gehakt of sardines. In de veldflesschen koffie of thee.
Elke compagnie neemt haar eigen pioniergereedschappen (1 groote moker, 1 slijpsteen, 1 schuifslijpsteen, 1 koevoet, 4 pikhouweelen. 10 ronde schoppen, 4 ak en met schoenen, 1 koker met 50 draadnagels en 5 vernagelpinnen, 1 koker met een zaagvijl en een zaagzetter, (alles door drie dwangarbeiders te dragen), en eveneens haar reserve munitie mede (8 kistjes inhoudende 400 patronen; elke man heeft 60 patronen bij zich).
Bij elke compagnie zijn 4 tandoe's ingedeeld.
Bij den staf van het bataljon zijn voorts nog 30 tandoe's en voor elke compagnie weer munitie-kisten beschikbaar.
Het ontbijt zal bestaan uit een half broodje, hoter met kaas, dan wel gehakt of sardines en koffie; voorts rijst met dendeng.
Voor het uitrukken wordt een oorlam verstrekt"

III.

Het was Otto vreemd te moede, toen hij weer aangetreden stond naast zijn troep. Alles hetzelfde. .. en toch, hoe anders, boe anders ...
De stemming... die luchtige, vredige, die hen allen de vorige maal bevangen had, omdat toen

[87:]

alle vijandelijkheden uitbleven, en de geheele omgeving zoo rustig en vriendelijk was, had nu plaats gemaakt voor een sombere, stille vastberadenheid.
Men wist nu, dat het ging op leven en dood.
Geen onzekerheid, geen afwachting meer. Handelend moest worden opgetreden, en allen waren bezield door het waarachtig verlangen, om het lijden en den dood van zóóveel makkers te wreken.
Toen. .. werd een marsch opgevroolijkt· door de jovialiteit en het kameraadschappelijke optreden van den goeden, in· goeden kapitein Poot. De wijze waarop hij "kind" kon zeggen, waarop hij het dien laatsten keer had gezegd, zou Otto onvergetelijk zijn ...
"Neen, kind. Ik heb geen pijn. Maar dat is 't juist...
Hij had het wel gevoeld, de brave, dappere man, die zich in heldhaftige berusting overgaf aan zijn lot, dat hij sterven ging. En toen toch nog die gevoelige toon, die rechtstreeks gaat van hart tot hart ... en toen toch nog dat "kind" ...
Een wrang gevoel van ontroering kropte op in Otto's borst. De herinnering werd zoo levendig, zoo overweldigend, dat zij hem tot duizelig wordens toe bedwelmde. Het was, of iemand met hem sprak en hem zei: Weet je nog. .. weet je nog ... dien keer, toen jullie uitgerukt waren naar Sekarbela ... en dat je toen zoo verdiept was in de herdenking van je thuis, waaruit je door kapitein Poot werd gewekt. .. Weet je nog, hoe hij bij de ladder stond op Tjakrah N egarah. Weet je

[88:]

nog zijn hartelijke belangstelling als je een brief uit Holland kreeg? weet je nog, dien laatsten avond vóór het verraad, toen je voor den kapitein een glas whisky-and-soda haalde, en hoe hij toen heeft gezegd:
- Ik heb 't te goed gehad, hier op Lombok, te goed, veel te goed ... ?
Ja, hij wist alles nog. Hoe zou hij het ooit kunnen vergeten. Het stond alles in zijn hersens gebrand met onvergankelijke scherpte. Hij wist alles nog zóó goed, dat het hem was, als leefde hij niet in het heden, maar in het verleden, toen Emmerinck hem 's morgens begroette met een opgeruimd:
- Hallo, hoe staat 't leven? . .. Toen Karel hem alles vertelde van zijn gevoelens en ondervindingen, en hij dien jongen allengs veranderen zag van een gelaten melancholicus tot een levenstevredene ... En nu lag hij daarginds op Soerabaja, verminkt voor zijn leven ... 0, God! ... En de onschuldige knaap, die Pras Vermeer was geweest, - vermoord. En hoeveel anderen nog ...
Niemand, die de eerste expeditie had meegemaakt, nam deel aan de tweede als dezelfde mensch. Zoo al niet lichamelijk, dan waren zij toch geestelijk gehavend en ontredderd ... ouder geworden van ziel. Zoo was 't het geval bij van Malsen, die zijn natuurlijke gelijkmatige opgewektheid had ingeboet, - zoo was het met hèm.
Maar hij beklaagde zich niet. Het purgatorium, waar hij doorheen was gegaan, had hem gelouterd

[89:]

van den verschrikkelijken vloek, die zijn geheele leven, van zijn jeugd af, verellendigd had. En zóó ... ondanks alles ... moest hij nog dankbaar zijn .. .
Vreemd, dat hij geen oogenblik getwijfeld had aan zijn volledig genezen zijn. Dat hij niet angstig was gebleven en wankelmoedig. Maar neen. Het was zijn onwrikbare overtuiging, zijn intuïtiefintiem zielsgevoel, dat zijn ziekelijke abnormaliteit voor goed van hem was weg-genomen. Zijn heele leven had hij gehongerd en gedorst naar een daad, die hij niet mocht bedrijven, en te meer, te hartstochtelijker, haakte hij naar het verbodene, naarmate hij zichzelf bedwong.
Nu ... had hij de daad gedaan.
Hetzij dan in werkelijkheid of slechts in een droom. Dit was om het even. Maar de obsessie was van hem weg-genomen. Zijn geest was bevrijd van dwangvoorstellingen en hunkerend verlangen naar kwaad.
Geen zenuwbehandeling, geen hypnose of suggestie was er noodig geweest, om hem te genezen. Geen langdurig proces, geen medische voorschriften ... Niets had hij hoeven te laten of te doen.
Vanzelf was hij beter geworden.
Dit leek wel heel zonderling, en menigeen, aan wien hij het vertelde, zou het niet willen gelooven. En toch was het voor hemzelf begrijpelijk, omdat hij wist, hoe hij in die luttele dagen jaren had doorleefd, hoe hij jaren ouder was geworden, hoe al zijn zielefaculteiten zich hadden ontwikkeld door een kunstmatige drijfkracht, die gelijk stond

[90:]

met den langzamen, geleidelijken groei van de jongelingsjeugd Daar den rijperen leeftijd. Hij voelde zich nu een oud, bezadigd man ... en nooit zou hij het luchtige, spontane, dat behoort bij de knapen-jaren herkrijgen. Alles in hem was verstrakt en verstild; de hartstocht, die bij de jonkheid behoort, en die zich bij hem in verkeerde richting bewoog, had plaats gemaakt voor de rust der bezonkenheid; het oppervlakkige was verdiept; zijn wilde weerzin tegen het leven was tot een geresigneerden weemoed verstild. No sadder but a wiser man . ..
Met de grootste omzichtigheid, zich steeds zooveel mogelijk dekkende, en overal rond-speurende, trok de troep voorwaarts. Met geregelde tusschenpoozen donderden de schoten van het artillerievuur, dat op twee plaatsen, te Kapitan en te Kaleh, werd onderhouden. Doeng! ... Doeng! ... dreunde het door de lucht, soms door een kort geknetter gevolgd; een enkele maal zag men een snellen, vurigen lichtstraal, vóór dat de uitbarsting volgde.
- Hoor! zei sergeant Bergsma. Hoort u 't, luitn'nt? En hij wees met den vinger in Westelijke richting naar Mataram; daar schieten ze ook die dondersche honden, dat moet met ons prijsgegeven veld-geschut zijn.
- De kogels der Compagnie doen de kinderen der Compagnie geen kwaad, zei Otto glimlachend, denkende aan het antwoord van den luitenant, die, te midden van den vijand, pal met zijn manschappen bleef staan, toen het bombardement

[91:]

begon, de granaten neervielen, en tusschen hen ontploften, en de Baliërs vluchtten naar alle kanten.
- Dat kan ditmaal wel waar wezen, bromde de sergeant met een grimmigen lach. Ze houden geen richting... let 's op mijn woorden; die kogels kommen allemaal in zee terecht.
De soldaten lachten even mee; een enkele waagde een brutale opmerking aan het adres van de "blauwen", de "stomme loeders", die toch niet tegen de expeditie opkonden, maar de geammeerde, goedlachsche stemming van den eersten veldtocht zat er bij de fuseliers niet in. Die voor den tweeden keer meetrokken, hadden te veel ondervonden en aan den lijve gevoeld; de nieuwaangekomenen hadden van hun gehavende kameraden te veel gehoord en gezien.
Geweerschoten vielen er van 's vijands zijde niet. Maar de officieren, steeds bedacht op verraad, namen de uiterste behoedzaamheid in acht.
De Baliêrs schenen echter te begrijpen, dat zij het niet konden houden tegen de artillerie, die hen krachtig beschoot in het front en in de flank.
Zij verloren den moed, en ontruimden hun sterke stelling te Aroeng Aroeng, die door den troep met overwinning gejuich werd bezet.
- Zóó moesten we 't heele eiland kunnen schoon-vegen, luitn'nt, zei sergeant Bergsma. De stoomwals d'r over heen. Maar we zijn d'r nog niet; dat's maar't eerste begin. Met de streken en kunsten van dat spul mot je nooit te vroeg victorie kraaien. Is u dat niet met me eens? t Eerste gewin is kattegespin.

[92:]

- Ja, zei Otto. Toch staan we er nu anders voor dan de eerste maal. Toen gaven we ons heele vertrouwen; nu zijn we gewaarschuwd; we beginnen met argwaan; we zullen nu achter alles 'n verborgen bedoeling zoeken ... en ons niet zoo gemakkelijk in 'n val laten lokken.
- Jawel, dat scheelt idem zooveel, zei de sergeant, maar hij wou nog verder gaan met betoogen, dat Otto coupeerde met een kort, hoewel niet onvriendelijk:
- 't Is goed. Dank je, - daar hij het beter vond tegenover de manschappen, dat bij dezen de voor-angst niet te zeer werd opgewekt. De blijdchap was nu algemeen, en Otto wilde de "jongens" graag zoo lang mogelijk in dezen gemoedsstaat honden.
Hij herinnerde zich, hoe hij bij den aanvang van den eersten veldtocht, een bang voorgevoel had gehad van een noodlottig einde. En hoe in en eersten tijd alles zijn vrees scheen te logenstraffen. En hoe toch later bleek zijn diepe intuïtie gelijk te hebben gehad. Hij vond dat alles nu heel natuurlijk. In dien tijd ... in den tijd van zijn jeugd. .. was zijn heele zenuwstelsel hyperathetisch; en mogelijk was het dus, dat hij dingen der toekomst raden kon met de clairvoyance zijner onbewustheid. Nu echter voelde hij zich beter in evenwicht. En ook beter in staat zijn lot te dragen, en alle conseqnenties daarvan.
De opgewonden overmoed van den eersten veldtocht scheen in de fuselier te zijn gevaren, toen zij in luiden, lachenden spot de stelling van

[93:]

den vijand onderzochten, en vonden wat deze had achter· gelaten.
Allerlei wapens werden buit-gemaakt, waaronder een groot aantal repeteer-geweren. De eerste zegeteekenen van de met aanvankelijk zooveel succes bekroonde expeditie, werden onder gejuich verzameld.
Zoo gaat ie goed!
- Zoo gaat ie beter! zongen de soldaten. Uiterst tevreden met deze bloedelooze overwinning. De officieren, bedaarder, ofschoon ook van vreugde vervuld, bespraken het feit, waarom de Baliêr hun met zoo veel krachtsinspanmng opgeworpen en ternauwernood voltooide telling, zoo maar zonder vlag of stoot hadden verlaten, en een zoo sterke positie zouder bedenken, konden prijs·geven.
- We zullen nu ook verder wel niet veel verzet te wachten hebben.
- 't Is toch niet te begrijpen, waarom ze ons zoo'n prachtige stelling cadeau zouden doen.
- 't Is duidelijk, dat wij daar dadelijk gebruik van maken, nietwaar, en ons comfortabel neerzetten iu 't nest, dat de gevlogen vogel zoo bereidwillig voor ons in orde hebben gemaakt.
- Je kan nooit plan trekken op dat onbetrouwbare ras. Ze zijn valsch, verraderlijk, laf, vol listen en streken. Waaróm ze tegen 't gouvernement opstaan, is toch al niet te begrijpen, ze móeten immer ten slotte altijd 't onderspit delven.
- Nou. ja. daar kan ik me nou wel indenken, zeg. We komen toch eigenlijk wederrechteluk op hun grond· gebied. Wat doen we hier? Wat gaat

[94:]

dit land ons aan? Ze zullen ons niet kunnen beletten op den duur hun terrein te veroveren, maar dat ze ons dan toch eerst 'n paar knauwen geven, dat is menschelijk.
- Etwas menschliches, all zu menschliches...
Bij het onderzoek der stelling bleek, hoe sterk en uitstekend ingericht zij was. De Baliêrs hadden een meer dan manshooge borstwering van klei opgeworpen, die een dikte had van niet minder dan twee meter. Daarin waren, met de uiterste regelmaat en zoo geschikt mogelijk geplaatst, rijen van holle bamboekokers aangebracht, die als schietgaten dienst moesten doen.
- Ah! ze hadden't zelfde verdomde spel willen spelen van Tjakrah Negarag, bromde sergant Bergsma, en raspte met den rug van zijn hand over zijn ijzerdraad-harde snor. Zijn gezicht, donker als ongepolijst mahoniehout, leek meer dan ooit op een ruw gebeeldhouwden houten kop, en het korte, stugge haar was na den eersten veldtocht van grauw ijzergrijs geworden. Zijn toon was nog agressiever dan vroeger en hij beet op zijn woorden, alsof hij ze afknapte tusschen zijn tanden; zijn manieren leken nog onaangenamer dan vroeger, en toch hadden de vreeselijke gebeurtenisen hem een innerlijke weekheid en een vrees gegeven, die hij alle moeite deed, om te verbergen, maar die toch de oorzaak waren, dat hij beter zorgde voor zijn troep dan ooit te voren. Vroeger was zijn peloton altijd uiterlijk prachtig in orde; hij drilde zijn mannetjes, totdat zij mechanieke soldaten schenen, die alleen in be

[95:]

weging kwamen, wanneer hij zijn hand uitstak.
Maar nu bemoeide hij zich ook met hun innerlijk welzijn ; hij onderzocht persoonlijk hun voedsel, hun huisvesting, hun ligging, hun kleeding, zonder het even wel ostentatief te doen, en waar verbetering noodig was, daar diende hij rapport in bij de bevoegde autoriteiten. Het gevolg was, dat Bergsma bij de soldaten gevreesd werd en gehaat, en dat zij tegelijk toch aan hem waren gehecht.
De klei muur was langer dan een kwartier gaan . En achter de hoofdverdedigingslijn was nog een tweede borstwering opgericht dwars over den weg. Naar alle kanten was het hooge hout, wat het uitzicht belemmeren en het raak-zijn der schoten verhinderen kon, weg-gehakt, en de in de nabijheid bevindende tempel wa ook een voortreffelijke beschutting.
- Ze hebben waaratje ons 't werk uit de handen genomen, zeiden de fuseliers, grappen makend over de "beleefdheid" van den vijand, die zoo'n gunstige positie voor hen had klaargemaakt.
De kanonnen en mortieren werden overgebracht; en de volgende dagen werd er hard gewerkt, om de stelling te versterken. Indien deze in orde was, kon men voortgaan met de operatien, die langzaam, maar met onwrikbare kracht zouden worden doorgezet. De bevriende Sassaks heeschen dadelijk bij de komst der expeditie de witte vlag; maar later bleek het, dat zij vaak, uit angst, een dubbel spel speelden, en dat het overdag aan de Com

[96:]

pagnie overgegeven dorp, 's nacht weder door de Baliërs werd bezet. Van die zijde kon men alzoo niet op hulp rekenen, en men begreep dus geheel aangewezen te zijn op eigen kracht.
Bij verschillende verkenningstochten, om te onderzoeken, of de vijand ook een aan val in den zin had, bleek dat de Baliërs uit alle dessa's de vlucht hadden genomen, en van vijandelijkheden was geen sprake.
Er was nu besloten, om met den aanval te beginnen. De eerste onderneming zou gelden de verovering van de kampongs Pasinggaän en Pagasangan; en ieder wist, dat dit geen licht te schatten taak zou zijn. Het waren uitgebreide kampongs, sterk bezet door den vijand, die bestonden uit een meer dan een mijl lang en breed muren-complex. De artillerie moest het werk der manschappen voorbereiden; zonder kanonnen had men niet kunnen bopen, dat het waagstuk gelukken zou.
Ook was er nog een oorlogsschip ter reede van Ampenan gekomen, dat, met de andere reeds aan wezige, Mataram onder vuur nam, om te beletten, dat de Baliêrs van andere zijden die plaats te hulp zouden snellen.
Te Ampenan waren verschillende divisiën geland, die de blijvende bezetting zouden vormen. De cavallerie, met een peloton infanterie als soutien had naar het N.O. het terrein nog verkend. Den volgenden morgen zou onder bevel van den kolonel de eerste aanval worden ondernomen.
Twee bataJjons infanterie zouden daaraan deel-

[97:]

nemen, een sectie berg-artillerie en een sectie veldgeschut; verder twee sectiên genie-troepen, en de noodige trein en ambulance.
De officieren, die mee zouden gaan, zaten 's avonds bij elkander, en rookten stil, met nu en dan een enkel woord. Hoe veel gedempter, dacht Otto, was de stemming nu, dan de vorige maal. O! als hij zich het oppervlakkig gezwets dan herinnerde, dien avond voor de eerste embarkering te Ampenan ... dat hem zóó diep ellendig had gemaakt, dat hij op slag had willen sterven ...
Maar allen misten degenen, die het clubje toen voltallig hadden gemaakt. Ook hij miste Karel ... en toch voelde hij zich rustiger, nu hij, als 't ware voor dien jongen geen verantwoordelijkheid meer droeg; Karel maakte het goed; hij voelde zich zoo volkomen thuis bij de familie van Wertena, die hem had opgenomen; en schreef prettige brieven, om hem er toch maar aldoor van te overtuigen, dat hij, ondanks zijn verminking, niet ongelukkig was ... goeie, goeie jongen . ..
- Wat ik niet begrijpen kan, is dit: ik hoor dat de oorlogsschepen Mataram zelfs uit 't want niet in 't gezicht konden krijgen: hoe bepalen ze dan de richting. dat de schoten tenminste eenigszins op de bedoelde plaats terecht komen?
- Wel, ze weten de af:stand van 't schip tot de vlaggestok van Ampenan, en van die tot Mataram ; en nu wordt de heele afstand berekend uit die twee lengten benevens de hoek, waaronder die lijnen elkander snijden.
- 't Moet toch wel ver zijn.

[98:]

- Ja, ik hoor, bijna anderhalve kilometer.
- En zou de uitwerking nogal voldoende wezen?
- O, ja, herinner je maar uit de verhalen van de door de Baliêrs gevangen gehouden sectie, hoeveel schade en verwoesting onze projectielen hadden aangericht.
Dan, na deze onbelangrijke opmerkingen, kwijnde weer het gesprek. In den stillen a vond klonk duidelijk waarneembaar het zwoele geruisch van de zee... en Otto herinnerde zich dien avond, toen hij in het duin had gelegen, en opgeschrikt was door het signaal van: alarm! ...
En het kostte hem moeite te gelooven, hoe dit nog slechts nauwelijks een paar maanden geleden was, en het geen lange jaren achter hem lag ...
De een voor den ander dacht aan de gesneuvelden, de gewonden. Maar allen aarzelden, om namen te noemen ofschoon telkens een woord van waardeerend herdenken hun op de lippen kwam.
Neen, met Emmerinck was de vroolijkheid heengegaan; met kapitein Poot de vaderlijke jovialiteit; met Pras Vermeer de clowneske schalkschheid ...
Hier zaten zij nu bij elkander, jonge menschen allen, en toch zoo ernstig en bezadigd, zoo weinig luchtig en blij van geest, als hadden zij reeds ontelbare expedities mee· gemaakt, in plaats van éen.
Zelf: de lust ontbrak, om whist te spelen, waarmede zij anders zoo gaarne den avond verkortten.
Zij lagen zwijgend in hun lange stoelen, verzonken elk in eigen meditatie, denkende aan

[99:]

hun thuis, in Holland, op Java, en peinzend over hetgeen hun te wachten stond. . . .
- Willen jullie me beloven ... begon een jong officier die pas was getrouwd, en hij wilde zeggen: als ik dood ga deze portefeuille aan m'n vrouw te brengen? Maar hij brak af, hij voelde deze vraag in den donkeren ernst, die dreigend als een obsessie over hun stemmmg lag, als te jongensachtig, te sentimenteel, - want wat bevatte die portefeuille? enkele brieven, een portret, een gedroogde bloem ... En hij vervolgde ruw: Om me te begraven, als ik gesneuveld ben, en me niet door de honden te laten opvreten.
De anderen zwegen. Zij zagen vóór zich het huiveringwekkend tooneel der slachtvelden met de riffen der paarden, de vergaande menschenIijken, waartusschen de vale schaduwen der jakhalzige honden sluips zich bewogen ...
- Jezis, hou je test, riep er eindelijk een, en sprong op. Wat bezielt je, om ons zoo beroerd te maken. Kom, wie zal ik nog 's inschenken, en hij hield een flesch met Rijnwijn uitnoodigend boven de glazen.
Zij stieten aan.
Prosit!
Komme nach!
A la vótre.
Tinkelend fijn klonk glas tegen glas. Zij dronken den koelen wijn, die als vloeiend lichtgeel goud hun lippen beroerde. In de barakken der manschappen klonk het mollig, lang·gerekt, monotoon geluid van een harmonica, die het lied van Piet

[100:]

Hein maar niet tot een einde scheen te kunnen brengen, en aldoor herhaalde:
Hij heeft gewonnen de zilveren vlo-o-ot,
Hij heeft gewonnen de zilveren vlo-o-ot,

zonder tot het definitieve vloot te kunnen komen. De rustige avond-geluiden, die allengs al meer verstilden, verbraken de stemming van naderenden nacht-vrede niet. Tegen de petroleum-lamp vlogen insecten met kleinen doffen schok, en op de tafel zwirrelden dan even kort en snel de gebrande vleugeltjes. Tegen den diep-blauwen hemel teekenden zich, als met een lijn van zwart krijt omtrokken, de silhouetten der lage gebouwen af. De ijle, wazig-grijze rook der sigaren steeg recht omhoog in de onbewogen lucht, om uit te spiralen in wolkjes, veder-fijn.
Zij spraken niet. Maar allen, ofschoon zij er geen woord over wisselden, waren vervuld van dezelfde gedachte:
Waar zullen wij morgen zijn om dezen tijd? ...
Hoe zullen wij morgen zijn? ..







| vorige pagina | inhoud | volgende pagina